Ministerie van Buitenlandse Zaken

Algemeen ambtsbericht Iran
februari 2003

Directie Personenverkeer, Migratie en Vreemdelingenzaken Afdeling Asiel- en Migratiezaken
Den Haag

+31 (0)70 348 5612

Inhoudsopgave Pagina

1 Inleiding 3 2 Landeninformatie 4 2.1 Basisgegevens 4 2.1.1 Land en volk 4 2.1.2 Geschiedenis 4 2.1.3 Staatsinrichting 5 2.2 Politieke ontwikkelingen 5 2.3 Sociaal-economische situatie 10 3 Mensenrechten 12 3.1 Juridische context 12 3.1.1 Verdragen en protocollen 12 3.1.2 Nationale wetgeving 12 3.2 Toezicht 13 3.3 Naleving en schendingen 17 3.3.1 Vrijheid van meningsuiting 17 3.3.2 Vrijheid van vereniging en vergadering 26 3.3.3 Vrijheid van godsdienst en overtuiging 30 3.3.4 Bewegingsvrijheid 36 3.3.5 Rechtsgang 38 3.3.6 Arrestaties en detenties 40 3.3.7 Mishandeling en foltering 43 3.3.8 Verdwijningen 44 3.3.9 Doodstraf 45 3.4 Positie van specifieke groepen 45 3.4.1 Dienstplichtigen/militairen 45 3.4.2 Etnische groepen 47 3.4.3 Homoseksuelen 48 3.4.4 Vrouwen 50 3.4.5 Minderjarigen 55 4 Migratie 58 4.1 Migratiestromen- en oorzaken 58 4.2 Opvang van binnenlands ontheemden 58 4.3 Activiteiten van internationale organisaties 58 4.4 Beleid van andere Europese landen 59 5 Samenvatting 60 I Literatuurlijst 61 II Brief inzake standpunt UNHCR met betrekking tot Iran 63

Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003

1 Inleiding
In dit algemene ambtsbericht wordt de huidige situatie in Iran beschreven voor zover deze van belang is voor de beoordeling van asielverzoeken van personen die afkomstig zijn uit Iran en voor besluitvorming over de terugkeer van afgewezen Iraanse asielzoekers. Dit ambtsbericht is een actualisering van eerdere algemene ambtsberichten over de situatie in Iran, laatstelijk het algemene ambtsbericht Iran van 24 augustus 2001. Het ambtsbericht beslaat de periode van augustus 2001 tot en met december 2002.
Dit ambtsbericht is deels gebaseerd op informatie van openbare bronnen. Bij de opstelling is gebruik gemaakt van informatie van verschillende organisaties van de Verenigde Naties, verschillende niet-gouvernementele organisaties, vakliteratuur en berichtgeving in de media. Een overzicht van de geraadpleegde openbare bronnen is opgenomen in de literatuurlijst. Bovendien liggen bevindingen ter plaatse en vertrouwelijke rapportages van de Nederlandse vertegenwoordiging in Teheran en van EU-lidstaten aan dit algemene ambtsbericht ten grondslag. In het ambtsbericht wordt veelvuldig verwezen naar geraadpleegde openbare bronnen. Daar waar dergelijke bronnen zijn vermeld, is de tekst in veel gevallen ook gebaseerd op informatie die op vertrouwelijke basis is ingewonnen. In hoofdstuk twee wordt ingegaan op de recente ontwikkelingen op politiek, (veiligheids-) en sociaal-economisch gebied. Deze beschrijving wordt voorafgegaan door een overzicht van de geschiedenis van Iran. Ook is een korte passage over geografie en de bevolking van Iran opgenomen. Na een beschrijving van wettelijke garanties en internationale verdragen waarbij Iran partij is, komen in hoofdstuk drie mogelijkheden van toezicht aan de orde. In paragraaf drie volgt de eigenlijke beschrijving van de mensenrechtensituatie. In hoofdstuk drie wordt bovendien de positie van specifieke groepen belicht. In hoofdstuk vier komen de opvang van binnenlands ontheemden, de minderjarigen, het beleid van een aantal andere Europese landen inzake asielzoekers uit Iran en activiteiten van internationale organisaties, waaronder de positie van UNHCR, aan de orde.
Een algehele samenvatting volgt in hoofdstuk vijf.
---

Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003

2 Landeninformatie
2.1 Basisgegevens
2.1.1 Land en volk
Iran vormt de geografische brug tussen het Midden-Oosten en Azië. Het grenst in het noorden aan Armenië, Azerbaijan, de Kaspische zee en Turkmenistan, in het oosten aan Afghanistan en Pakistan, in het zuiden aan de Golf van Oman en de Perzische Golf en in het westen aan Irak en Turkije. Met een oppervlakte van ruim 1,6 miljoen vierkante kilometer is het circa 40 keer zo groot als Nederland. Het land telde eind 2001 bijna 65 miljoen inwoners, waarvan rond de 7 miljoen in de hoofdstad Teheran.1
Het grootste deel van de bevolking bestaat uit etnische Perzen. Daarnaast wonen er Azeri's, Koerden, Arabieren, Baluchi's en Turkmenen. De officiële taal is het Farsi (Perzisch), maar veel minderheidsgroepen spreken hun eigen taal, zoals het Azeri-Turks, Koerdisch of Arabisch. 2.1.2 Geschiedenis
De geschiedenis van het moderne Iran begon in 1925, toen Reza Pahlavi zichzelf uitriep tot de Sjah (koning) van Perzië. Onder zijn krachtige bewind werd de modernisering van het land voortvarend ter hand genomen. Toen bleek dat de Sjah pro-Duitse sympathieën aan de dag legde, werd hij in 1941 vervangen door zijn zoon, Mohammad Reza Pahlavi. De nieuwe Sjah werd een trouwe bondgenoot van het Westen en de Verenigde Staten. Mohammad Reza Sjah voerde vanaf de jaren zestig een sterk persoonlijk bewind, dat werd gekenmerkt door een reeks politieke, economische en sociale hervormingen. Het succes van deze hervormingen bleef echter voor brede lagen van de bevolking beperkt. Het toenemend verzet tegen het bewind van Mohammad Reza Sjah leidde begin 1979 tot diens val en vertrek. De macht kwam na een korte overgangsperiode in handen van de islamitische geestelijke Ayatollah Khomeini, die kort daarop de Islamitische Republiek Iran uitriep.
Onder leiding van Khomeini werd een sterk isolationistisch bewind gevoerd en werden de Verenigde Staten en Israël uitgeroepen tot staatsvijanden. Van 1980 tot en met 1988 verkeerde Iran in een hevige oorlog met buurland Irak. Deze oorlog, die vele slachtoffers eiste, greep diep in op de Iraanse samenleving en economie. Na de dood van Ayatollah Khomeini in 1989 heeft Iran eerst een aantal jaren van ernstige malaise doorgemaakt alvorens het geleidelijk een andere koers is gaan varen. Thans zoekt het land internationale erkenning. De huidige president Mohammad Khatami, die met grote meerderheid (77% van de stemmen) op 1 EIU Country Profile 2002.

---

Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003

democratische wijze op 8 juni 2001 voor een tweede termijn van 4 jaar is herkozen, zet zich in voor een tolerantere samenleving, rechtszekerheid voor allen en de opbouw van een civiele maatschappij.
2.1.3 Staatsinrichting
Iran is een islamitische republiek waarbij het politieke, sociale en economische bestel is gebaseerd op het door Ayatollah Khomeini geïntroduceerde leerstuk van de Velayat-e Faqih, de heerschappij van de religieuze wetsgeleerde, waarvan in de constitutie werd vastgelegd dat deze toebehoorde aan de Geestelijk Leider2. Daarmee werden leger, politie en de rechterlijke macht ondergeschikt gemaakt aan de macht van de Geestelijk Leider. Eveneens ondergeschikt aan de Geestelijk Leider is de president, die voor vier jaar wordt gekozen. De macht van het parlement (Majlis) is beperkt. Wetgeving die door het parlement wordt aangenomen, dient door een Raad van Hoeders (Council of Guardians) te worden goedgekeurd. De helft van het aantal leden van deze Raad wordt door de Geestelijk Leider benoemd. Geschillen tussen het parlement en de Raad van Hoeders worden beslecht door de Beoordelingsraad (Expediency Council). Voorzitter van deze laatstgenoemde Raad is de voormalig president van Iran, Hashemi Rafsanjani. 2.2 Politieke ontwikkelingen
De hervormingsbeweging in Iran is er vooralsnog niet in geslaagd de klinkende (her)verkiezingsoverwinning van president Khatami op 8 juni 2001 te verzilveren. Zeer tegen de zin van het parlement wisten de conservatieven te voorkomen dat er in de invloedrijke Raad van Hoeders leden zouden worden benoemd die in dit uiterst behoudende college een nieuwe wind zouden doen waaien. Enige tijd bestond er een patstelling doch op het dreigement dat Khatami niet voor een volgende ambtstermijn kon worden benoemd zonder instemming van de voltallige Raad van Hoeders, haalde het parlement bakzeil. De Raad van Hoeders
Op 4 augustus 2001 wees het parlement twee van de drie door de rechterlijke macht (Judiciary) voorgedragen kandidaten voor de Raad van Hoeders af. Geestelijk Leider Ali Khamenei verzocht daarop het parlement de investituur van president Khatami voor onbepaalde tijd uit te stellen, aangezien niet duidelijk was of een inauguratie met een incomplete Raad van Hoeders wel grondwettelijk was. Op 6 augustus 2001 werd na een drieënhalf uur durend spoeddebat door de Beoordelingsraad, waarbij ook president Khatami, "speaker" Mehdi Karroubi en het 2 Artikel 57 van de Iraanse Grondwet, waarin het beginsel van de scheiding der machten is neergelegd, luidt als volgt: "The sovereign powers in the Islamic Republic of Iran consist of the Legislature, the Executive and the Judiciary, which shall be exercised under the supervision of the Imam and the Leader of the nation in accordance with the following articles of this law. These powers are independent of each other and a connection between them is maintained by the President of the Republic."
---

Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003

hoofd van het justitieel apparaat Hashemi-Shahroudi aanwezig waren, een compromis bereikt. Bepaald werd dat bij de stemming in het parlement een relatieve, in plaats van een absolute meerderheid voldoende was. Een dag later werd de kandidatuur voor lidmaatschap van de Raad van Hoeders van de twee aspirant- leden, Mohsen Esmaeili en Abbas-Ali Kadkhoda'ei alsnog door het parlement goedgekeurd, mede vanwege het hoge aantal stemonthoudingen. Hiermee was het obstakel voor de investituur van president Khatami uit de weg geruimd. Op 8 augustus 2001 werd president Khatami na een vertraging van drie dagen en een ternauwernood bezworen constitutionele crisis voor een nieuwe (en laatste) termijn van vier jaar beëdigd in het parlement. De bovengenoemde ontwikkelingen hebben geresulteerd in een uitholling van de macht van het parlement. Het nieuwe kabinet
Op 12 augustus 2001 presenteerde president Khatami zijn nieuwe kabinet, bestaande uit twintig ministers. Zes van hen zijn nieuw, de meeste zijn blijven zitten op hun post, onder wie Kamal Kharrazi als minister van Buitenlandse Zaken, Ali Yunesi als minister van Inlichtingen, Bijan Namdar Zanganeh als minister van Oliezaken, Abdolvahed Moussavi-Lari als minister van Binnenlandse Zaken en Ali Shamkhani als minister van Defensie. De regeringsploeg die Khatami vervolgens presenteerde was op hoofdlijnen gelijk aan die van zijn eerste ambtstermijn, dat wil zeggen dat er op veel sleutelposities bewindspersonen met weinig hervormingsgezinde ideeën bleven zitten. Hervormingsgezinde parlementsleden (en leden van het Islamic Iran Participation Front, IIPF van Mohammad Reza Khatami) waren niet erg ingenomen met de samenstelling van het nieuwe kabinet. Zij hadden verwacht dat minstens 50% van de vorige ministersploeg zou zijn vervangen. Nu bleek maar 30% vernieuwd. Ook de hervormingsgezinde kranten waren kritisch. Na vier dagen van verhitte debatten (19 tot en met 22 augustus 2001) had het hervormingsgezinde parlement alle twintig leden van het nieuwe kabinet van president Khatami goedgekeurd. De president had vooral moeite om de meer radicale hervormers onder de Majlis-leden zover te krijgen. Er werd scherpe kritiek geuit op de keuze van conservatieve en/of inefficiënte ministers. Wat de plannen van het tweede kabinet Khatami ook geweest mogen zijn, na 11 september werd de Iraanse politiek in de eerste maanden na de benoeming van de president in hoge mate gedomineerd door de ontwikkelingen in Afghanistan. Vrijwel zonder enige ophef wist de Raad van Hoeders twee belangrijke wensen van de hervormingsgezinden, namelijk een nieuwe buitenlandse investeringswet en een hervorming van het justitieel apparaat die voorzag in de installatie van een onafhankelijk Openbaar Ministerie, te torpederen.
Buitenlandse politiek
Iran heeft zich in de door de VS aangevoerde strijd tegen het terrorisme, Al-Qaida en de Taliban coöperatief opgesteld, maar heeft hier beperkt de vruchten van 6

Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003

geplukt. Met name de plaats op de "As van het Kwaad" die Iran op 29 januari 2002 door de Amerikaanse president Bush werd toegekend, is in Iran hard aangekomen. In de Iraanse politiek is naar aanleiding van ontwikkelingen in de regio een "onderdrukt" debat gaande over de opstelling van het land ten aanzien van de Verenigde Staten. Berichten in mei 2002, dat Iran en de VS in het geheim besprekingen zouden voeren, leidden tot een heftige ontkenning van de kant van de minister van Inlichtingen en tot een verklaring van de rechterlijke macht op 25 mei 2002 waarin verdediging van onderhandelingen met de VS werd aangemerkt als een misdaad.
In september 2002 liet het bureau voor opinieonderzoek NIPOS (National Institute for Public Opinion Studies), dat ressorteert onder het ministerie van Cultuur en Islamitische Leiding, in opdracht van het parlement een onderzoek uitvoeren naar de mening van de Iraanse bevolking over herstel van de banden met de VS. Het resultaat ­ ruim 74% sprak zich uit voor onderhandelingen met Amerika ­ werd door persbureau IRNA gepubliceerd, zulks tot woede van het conservatieve establishment. Het NIPOS werd onmiddellijk gesloten en zijn directeur, Behrouz Geranpayeh, alsmede Abdollah Nasseri, hoofd van persbureau IRNA, werden voor de rechter gedaagd. 3 Geranpayeh werd gearresteerd, onder andere op beschuldiging van spionage. Voorts werd op 4 november 2002, de dag waarop in Teheran de bestorming van de Amerikaanse ambassade in 1979 wordt herdacht, één van de leiders van die bezetting, de journalist Abbas Abdi, opgepakt. Ook hij had aan een opinieonderzoek meegewerkt, namelijk voor onderzoeksbureau Ayandeh (Toekomst), dat eveneens wegens "verspreiding van leugens" zijn deuren moest sluiten. Ook de directeur van Ayandeh, Hossein Ghazian, verdween achter de tralies. Positie van Khatami in het binnenland
Ook vanuit het binnenland kwam Khatami onder druk te staan. Zo begon de studentenwereld zijn geduld met Khatami te verliezen. Zulks werd de president op niet mis te verstane wijze duidelijk gemaakt op 22 december 2001 tijdens een bijeenkomst op de Universiteit van Teheran met enige duizenden studenten ter herdenking van de dag van de studenten (uitgesteld omdat 7 december nog in de maand Ramadan viel). Khatami deed zijn best uit te leggen dat zijn handen gebonden zijn, maar dat hij er alles aan zou doen om trouw te blijven aan zijn hervormingsplannen. De rumoerige menigte accepteerde deze ­ al vaker gehoorde ­ geruststellende woorden niet en de president werd getrakteerd op een concert van slogans. Buiten het gebouw moest de Basij (para-militaire ordedienst) ingrijpen met als gevolg enige gewonden en een achttal arrestaties. 4 Een rechtse krant sprak 3 AFP 30 september 2002.
4 Reuters 22 december 2001 / Iran News 23 december 2001.
---

Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003

schande van de bijeenkomst en zag in elke slogan het bewijs dat het IIPF en de VS hier achter zaten, uiteraard met als doel het islamitisch regime omver te werpen.5 Aftreden Ayatollah Taheri
Volkomen onverwacht trad op 9 juli 2002 Ayatollah Jalaleddin (Jalaluddin) Taheri, de Vrijdaggebedsleider van Isfahan die destijds benoemd was door Imam Khomeini zelf, en een medestander van president Khatami, af. In zijn ontslagbrief noemde Taheri het Iraanse regime "deeply corrupt, self-serving, hypocritical and repressive". Ook veroordeelde Taheri het voortdurende huisarrest van Grand- Ayatollah Montazeri en de illegale detentie van schrijvers en journalisten.6 Geestelijk Leider Khamenei schreef Taheri een brief, welke op 11 en 12 juli 2002 (tot het Vrijdaggebed) bij herhaling op de staatsradio werd voorgelezen, waarin hij het ontslag aanvaardde en opriep tot kalmte.
Zo'n 125 Majlisleden spraken in een brief hun steun uit voor Taheri. Het IIPF verklaarde dat "Ayatollah Taheri's view reflects the beliefs of millions of Iranians".7 Ondanks het verbod van de Supreme National Security Council8 en van de Raad van Hoeders9 iets over deze zaak te rapporteren, hebben verschillende kranten deze "ban" genegeerd en reacties (voor en tegen de Ayatollah) gepubliceerd. Ook kwamen steeds meer fragmenten uit de ontslagbrief van Ayatollah Taheri naar buiten.10 Zeker twee kranten, namelijk Azad en Norouz, moesten sluiten naar aanleiding van hun artikelen over Taheri.11
In een soort excuusbrief stelde Taheri naderhand de uitspraken uit zijn ontslagbrief enigszins bij, ook al bleef hij voor hervormingen pleiten. De tweede brief leek te zijn bedoeld om Geestelijk Leider Khamenei te kalmeren. Deze had Taheri tijdens het Vrijdaggebed op 12 juli 2002 in bedekte termen gewaarschuwd, door hem aan het lot van de dissidente Grand-Ayatollah Montazeri te herinneren.12 Voorstellen tot hervorming grondwet
Meer dan vijf jaar na zijn verkiezing tot president presenteerde Khatami op 24 september 2002 aan het parlement zijn langverwachte voorstellen tot hervorming van de grondwet. Een van de voorstellen heeft als doel de macht van de president te versterken, in die zin dat hij ongrondwettelijke beslissingen en handelingen van de rechterlijke macht (bijvoorbeeld illegale, politiek gemotiveerde rechtszaken) nietig kan verklaren. Het andere legt de macht van de conservatieve Raad van Hoeders aan 5 Resalat en BBC 23 december 2001.
6 Aftab-e Yazd / SMCCDI 9 juli 2002, BBC News / Norouz 10 juli 2002. 7 VOA 12 juli 2002.
8 Guy Dinmore, Iran Reporter 11 juli 2002.
9 Norouz 11 juli 2002 en Iran News 13 juli 2002. 10 Zo noemde AFP op13 juli 2002: "deception, unemployment, inflation, the diabolical gap between rich and poor, bribery, cheating, growing drugs consumption, the incompetence of authorities and the failure of the political structure".
11 Zie ook pagina 22 van dit ambtsbericht.
12 Norouz / Associated Press 18 juli 2002.

---

Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003

banden door de invloed van die Raad op de kandidaatstelling bij verkiezingen te beperken. Door de hervormingsgezinde beweging worden deze voorstellen gezien als laatste kans om het hervormingsproces nieuw leven in te blazen. Mocht de Raad van Hoeders de voorstellen verwerpen, dan zit er voor Khatami niets anders op dan zijn ambt neer te leggen, is de algemene opinie onder de hervormingsgezinden. Iets dergelijks klonk ook reeds door in Khatami's eigen woorden tijdens een persconferentie op 28 augustus 2002, waarin hij fel van leer trok tegen zijn tegenstanders, zowel in binnenland (conservatieven) als in het buitenland (Verenigde Staten). Tijdens deze persconferentie heeft president Khatami ook uitgehaald naar de conservatieve rechterlijke macht. Hij veroordeelde het proces tegen politieke oppositiefiguren (Iran Freedom Movement, IFM en andere religieus- nationalisten) en noemde dit in strijd met de grondwet, evenals de verschijningsverboden waardoor tientallen kranten zijn getroffen. Khatami zei letterlijk: "Some suspensions of newspapers, some arrests, and this trial are certainly unacceptable".13 Op 6 november 2002 werden de wetsvoorstellen van de president door het in meerderheid hervormingsgezinde parlement aangenomen.14 De wetswijzigingen wachten thans op de ­ onwaarschijnlijke ­ goedkeuring van de Raad van Hoeders.
Doodvonnis Aghajari
Begin augustus 2002 werd de hoogleraar geschiedenis aan de universiteit van Teheran, lid van de links-radicale IRMO (Islamic Revolution's Mojahedeen Organization) en oorlogsveteraan, Hashem Aghajari, gearresteerd en achter gesloten deuren berecht.15 Drie maanden later, op 6 november 2002, werd hij ter dood veroordeeld wegens geloofsafval en belediging van de Profeet en diens nakomelingen met als extra straf 8 jaar gevangenisstraf, 10 jaar beroepsverbod als universitair docent en 74 zweepslagen.16
Het vonnis maakte zowel binnen Iran ­ vooral bij de gefrustreerde studenten, de pers, intellectuelen en het parlement ­ als daarbuiten een golf van protesten los. Zo'n 2500 studenten van de universiteit van Teheran hielden na de uitspraak van de rechtbank dagelijks demonstraties en "sit-ins". Sinds juli 1999, toen het studentenprotest bloedig werd gesmoord, is het voor het eerst dat de 13 AFP 28 augustus 2002. Het voornemen van Khatami om via een wetswijziging zijn autoriteit te vergroten zou een opmaat kunnen zijn voor zijn terugtreden, indien dit niet mocht lukken. Sommige presidentskandidaten lopen zich sindsdien warm, zoals Khatami's bondgenoot, oud-minister van Cultuur Mohajerani en de voormalig minister van Buitenlandse Zaken Velayati, de favoriet van de Geestelijk Leider. Maar ook voormalig minister van Binnenlandse Zaken, Abdollah Nouri wordt als een serieuze presidentskandidaat beschouwd onder andere door Rafsanjani's "Executives of Construction Party". 14 AFP 6 november 2002.
15 Tijdens een toespraak in Hamedan in juni 2002 had Aghajari het gewaagd te pleiten voor hervormingen van de sji"itische godsdienst naar analogie van die welke Luther in Europa doorvoerde. Ook zei hij bij die gelegenheid dat gelovigen hun leiders niet blindelings ("like monkeys") behoeven te volgen. 16 BBC News en NRC Handelsblad 7 november 2002.

---

Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003

studentenwereld weer op deze schaal van zich laat horen. Zelfs de Geestelijk Leider gelastte een herziening van het vonnis.
Aan de protestbijeenkomsten werd door de regering op 25 november 2002 zonder al te veel ophef doch beslist een eind gemaakt door een algemeen demonstratieverbod voor studenten in te stellen. De dag daarop werden vier studentenleiders door politie in burger gearresteerd. Het betrof Abdollah Momeni en Akbar Atri, beiden van het Bureau voor het Smeden van Eenheid (Office to Foster Unity, OFU, ook wel Office to Consolidate Unity, OCU, genoemd), de voornaamste studentenbeweging, alsmede Said Razavi-Faghih, een leider van de Islamitische Studentenbond en Amir-Hossein Balali, een zeer uitgesproken student. Zij werden een dag later weer vrijgelaten na het ondertekenen van een verklaring dat zij zich voortaan van politieke activiteiten zouden onthouden.
Bij het ter perse gaan van dit rapport is nog niet bekend of het controversiële doodvonnis, waartegen de advocaat van Aghajari, Saleh Nikbakht, tegen de wil van zijn cliënt in te elfder ure in beroep ging, zal worden herzien. 2.3 Sociaal-economische situatie
Tijdens de verkiezingscampagnes voor het parlement in 2000 en voor de president in 2001 werd er veel aandacht gegeven aan de economische situatie in Iran en de daarmee verband houdende noodzakelijk geachte hervormingen. Hiervan is echter ook na de vorming van de tweede regering Khatami weinig tot niets terechtgekomen.
Aanvaarding buitenlandse investeringswet
Wel werd op 5 juni 2002 de buitenlandse investeringswet aangenomen. Hoewel de wet zelf volgens analisten zodanig "kronkelig" is dat maar weinig buitenlandse investeerders zich gestimuleerd zullen voelen zaken te doen met de Islamitische Republiek, wordt de aanname van de wet als een eerste stap in die richting gezien. De wet werd halverwege 2001 door het parlement goedgekeurd, maar door de Raad van Hoeders bij herhaling verworpen, en werd pas na talloze aanpassingen en na bemiddeling van de Beoordelingsraad aangenomen. Er zijn op korte termijn nauwelijks impulsen te verwachten voor economisch herstel. De werkloosheid blijft erg hoog.17 Voor jongeren, ongeveer 70% van de bevolking is jonger dan 30 jaar, is het zeer moeilijk een baan te vinden en om ­ zeer belangrijk in deze traditionele samenleving ­ op eigen financiële krachten een gezin te stichten. De wil om Iran te verlaten, vooral onder opgeleide jongeren, is wijdverbreid, mede vanwege de beperkingen die jongeren ondervinden in hun sociale leven.18
17 Iran: The Struggle for the Revolution's Soul, ICG Middle East Report N°5, 5 augustus 2002, pagina 2. 18 "Khatami says Iran incapable to attract expatriates to return home" in: Iran Weekly Press Digest, Vol. 15, No. 33, August 10-16, 2002, p. 4.
10

Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003

Er is nog steeds geen beeld van schrijnende armoede, al wordt het voor grote lagen van de bevolking steeds moeilijker financieel rond te komen; zo'n 15 % van de bevolking leeft thans in armoede.19 De arbeidsonrust neemt toe. Er waren eind 2001/ begin 2002 regelmatig stakingen en protestdemonstraties, onder andere door textielarbeiders en onderwijzers.20 Inzet van de stakingen en protestdemonstraties was een hoger salaris. De textielarbeiders protesteerden daarnaast ook tegen dreigende ontslagen vanwege geplande privatisering van veel niet rendabele staatsfabrieken. Tot nu toe heeft het protest geen resultaat opgeleverd.

19 Country Report December 2002, The Economist Intelligence Unit, pagina 26, waarbij "armoede" gedefinieerd is als een inkomen van minder dan US dollar 89 per maand in de stad en US dollar 60 per maand op het platte land.
20 Zie o.a. Kayhan / AFP 28 november 2001, AFP 3 januari 2002, Iran Daily / Hambastegi 7 januari 2002 en Iran Daily 18 februari 2002.

---

Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003

3 Mensenrechten
3.1 Juridische context
3.1.1 Verdragen en protocollen
De volgende mensenrechtenverdragen zijn door Iran ondertekend en geratificeerd: i) Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten; ii) Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten; iii) Verdrag inzake de Uitbanning van alle Vormen van Rassendiscriminatie; iv) Verdrag inzake de Rechten van het Kind. Iran is partij bij het Vluchtelingenverdrag van 1951, inclusief het Protocol van 1967. Iran heeft voorts de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens onderschreven en het statuut voor een Internationaal Strafhof ondertekend. Ratificatie van deze laatste ondertekening dient nog plaats te vinden. Ook dient nog ratificatie plaats te vinden van het Verdrag inzake de Uitbanning van alle Vormen van Discriminatie tegen Vrouwen en het Verdrag tegen Foltering en andere Wrede, Onmenselijke of Onterende Behandeling of Bestraffing. 3.1.2 Nationale wetgeving
Grondwet
De Iraanse grondwet, die dateert van 1979 en voor het laatst werd gewijzigd in 1989, erkent grondrechten als vrijheid van meningsuiting, pers, religie, vereniging en vergadering, bewegingsvrijheid, eerlijke rechtsgang, vrijwaring van foltering, van onmenselijke behandeling, van huiszoekingen, en van aanhoudingen zonder gerechtelijk bevel en arbitraire aanhoudingen. De grondwet kent echter ook mogelijkheden om deze vrijheden in te perken. Zo is in een aantal grondwettelijke bepalingen neergelegd dat het desbetreffende grondrecht niet in strijd mag zijn met de beginselen van de islam.
Anti-folterwetgeving
Op 5 maart 2002 werd na een open zitting van de Majlis (parlement) na veel onderhandelingen een wetsontwerp goedgekeurd dat 13 clausules bevat en dat beoogt artikel 38 van de grondwet ("prevention of torture of prisoners") te verankeren in de nationale wetgeving. Het ontwerp betrof de wijze waarop gevangenen dienen te worden behandeld. Artikel 9 van het wetsontwerp bepaalt dat er een Raad zal worden ingesteld die toezicht moet houden op de naleving van de wet. Deze Raad zal bestaan uit een vertegenwoordiger van elk van de "drie machten" (wetgevende, uitvoerende en rechterlijke). De leden van de Raad moeten te allen tijde gedetineerden kunnen bezoeken en kunnen ingrijpen wanneer zij merken dat er wordt gefolterd of anderszins wordt gezondigd tegen artikel 38. 12

Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003

Eventuele overtredingen zullen de leden van deze Raad rapporteren aan de hoofden van de drie machten.
Het wetsontwerp noemt in het eerste artikel 22 overtredingen, waaronder onthouding van slaap, uitoefening van psychologische druk op gedetineerden en onthouding van medische zorg, die worden beschouwd als "marteling" en derhalve worden verboden. Artikel 2 staat ondervraging toe gedurende de avond en nacht gedurende maximaal een week en eenzame opsluiting gedurende maximaal twee weken, alleen in noodgevallen en op voorwaarde dat het hoofd van de rechtbank met bewijsstukken aantoont dat het een noodgeval betreft.21 Op 8 mei 2002 keurde het parlement ook dat deel van bovenbedoeld wetsontwerp goed dat mishandeling om bekentenissen van verdachten los te krijgen in de ban doet. De Raad van Hoeders keurde het wetsontwerp echter af, omdat het ontwerp te vaag zou zijn en een deel van de artikelen in strijd met de grondwet. Wel zei de Raad van Hoeders tegen foltering te zijn. Een herziene versie van dit wetsontwerp werd op 15 december 2002 opnieuw door de Majlis goedgekeurd. Deze versie bevat onder andere de volgende tekst: "elke vorm van fysieke of psychologische druk op gedetineerden in alle fasen van het juridisch proces, zowel tijdens de ondervraging als in de onderzoeksfase, zowel tijdens de rechtszaak als bij de uitvoering van het vonnis, is bij de wet strafbaar".22
Human Rights Watch heeft de verwerping door de Raad van Hoeders van de ontwerpwet tegen foltering bij verhoren fel veroordeeld. "The Council's ruling disregards clear prohibitions in Iranian and international law on the use of torture to extract confessions. It would permit judges to admit confessions as evidence in criminal trials, even when it was clear that they had been extracted under torture", aldus HRW.23
3.2 Toezicht
Internationaal: de VN-Mensenrechtencommissie De Speciale Vertegenwoordiger van de VN-Mensenrechtencommissie inzake Iran, Maurice Copithorne, krijgt al sedert 1996 geen toegang meer tot Iran.24 Op 27 september 2001 is zijn rapport van 10 augustus 2001 door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties vrijgegeven. Dit rapport werd door de Speciale Vertegenwoordiger op 28 februari 2002 in Genève toegelicht en op 3 april 21 Norouz / BBC Monitoring Service 6 maart 2002. 22 IRNA / AFP 15 december 2002. In het Engels luidt de tekst: "any physical or mental pressure against detainees in all stages of the legal process including interrogations, investigations, trial and the execution of the verdict are subject to law-based sanctions".
23 Human Rights Watch / Iran-Daneshjoo Org. News Service 12 juni 2002. 24 Het mandaat van de Speciale Vertegenwoordiger is in mei 2002 komen te vervallen, toen tijdens de 58e zitting van de Mensenrechtencommissie de Iran-resolutie geen meerderheid kreeg (zie ook hierna). 13

Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003

2002 aan de Mensenrechtencommissie gepresenteerd.25 Ofschoon het rapport enige vorderingen noemt op sommige terreinen (bijvoorbeeld positie van vrouwen, volksgezondheid, werk van de Islamic Human Rights Commission, IHRC) staan daartegenover verslechteringen op het gebied van de vrijheid van meningsuiting, onder meer middels zware onderdrukking van de pers, een groot aantal publieke terechtstellingen en lijfstraffen en de langdurige eenzame opsluiting in voorarrest van intellectuelen en politieke dissidenten, zonder dat deze toegang hebben tot een advocaat. De Speciale Vertegenwoordiger noemt het justitieel apparaat en zijn conservatieve opdrachtgevers en ondersteuners het belangrijkste obstakel voor hervormingen in Iran en voor de invoering van een cultuur waarin mensenrechten gedijen.
Op 16 januari 2002 bracht de Speciale Vertegenwoordiger zijn laatste rapport uit over de mensenrechtensituatie in Iran, dat in grote lijnen dezelfde strekking had als zijn rapport van 10 augustus 2001.26
Tijdens de 58ste zitting van de Mensenrechtencommissie van de Verenigde Naties in mei 2002 werd voor het eerst in negentien jaar de resolutie over de mensenrechtensituatie in Iran niet aanvaard. De door de Europese Unie ingebrachte resolutie kreeg steun van negentien landen, twintig stemden tegen en veertien landen onthielden zich van stemming.27 Door het grootste deel van de pers in Iran werd de verwerping van de EU-resolutie als een Iraanse overwinning en een nederlaag voor het westen gezien.
Internationaal: overigen
Naast de Speciale Vertegenwoordiger van de VN-Mensenrechtencommissie, die zijn werkzaamheden zoals gezegd in mei 2002 beëindigde, houden ook de EU28 en organisaties als Amnesty International (AI), Human Rights Watch (HRW) en Reporteurs sans Frontières (RSF) de mensenrechtensituatie in Iran kritisch in de gaten.29
Op 24 juli 2002, tijdens een gesprek tussen de VN-Hoge Commissaris voor de Mensenrechten (UNHCHR), Mary Robinson, en de Iraanse ambassadeur bij de VN, 25 Maurice Copithorne, Special Representative of the Commission on Human Rights ­ Situation of human rights in the Islamic Republic of Iran ­ A/56/278, Report, 10 August 2001. 26 Commission on Human Rights ­ Question of the violation of human rights and fundamental freedoms in any part of the world ­ E/CN.4/2002/42, 16 January 2002. 27 ANP 22 april 2002.
28 Zie de op 30 november 2001 in het "Third Committee" van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties aangenomen mensenrechtenresolutie inzake Iran. 29 De EU houdt via de vertegenwoordigingen van de diverse lidstaten in het buitenland de mensenrechtensituatie in de gaten. AI, HRW en RSF hebben geen vertegenwoordiging in Iran. 14

Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003

Mohammed Reza Alborzi, gaf Iran onverwacht het groene licht voor bezoeken van thematische VN-mensenrechtenrapporteurs aan Iran.30 Een vertegenwoordigster van Human Rights Watch (HRW) in New York, mevrouw Elahe Sharifpour-Hicks, bracht in juli 2002 een bezoek aan Iran. Zij had in Teheran onder andere een gesprek met Mohammad-Javad Larijani, het recent daarvoor benoemde plaatsvervangend hoofd van de rechterlijke macht. De EU en Iran zijn onlangs overeengekomen een mensenrechtendialoog aan te gaan. De eerste sessie vond plaats te Teheran, op 16 en 17 december 2002. Nationaal
Naast internationaal toezicht op de naleving en schendingen van de mensenrechten in Iran, vindt er ook nationaal toezicht plaats. Binnen Iran opereren aan de overheid gelieerde mensenrechtenorganisaties zoals de Islamic Human Rights Commission (IHRC) en de "Article 90 Commission" van de Majlis (gebaseerd op artikel 90 van de grondwet). Een tweetal actieve mensenrechten-NGO's is de Organization for Defending Victims of Violence (ODVV) en de Association of Iranian Journalists (AIJ).
Islamic Human Rights Commission
Ofschoon bovengenoemde organisaties van goede wil zijn, blijft het voor hen bijzonder moeilijk in Iran met succes te opereren. De IHRC inventariseert alle klachten en petities welke zij ontvangt van particulieren en instanties. Dat worden er elk jaar meer. De meeste klachten betreffen de incompetente gerechtelijke autoriteiten. De Commissie schrijft daarover dikke rapporten, maar deze vermelden zelden welke actie is of wordt ondernomen en met welk resultaat. Wel kan worden gesteld dat hervormingsgezinde dagbladen de afgelopen maanden een enkele maal de positieve rol van de IHRC hebben vermeld. Daarbij ging het met name om bemiddeling bij bezoeken van familieleden aan hun gedetineerde verwanten. Vermeldenswaard is dat leden van de IHRC niet bij deze bezoeken werden toegelaten. In het rapport van Copithorne van 10 augustus 2001 wordt de IHRC gecomplimenteerd voor de vorderingen welke zij ondanks tegenwerking elk jaar als professionele organisatie maakt en voor de openheid waarmee zij mensenrechtenproblemen aan de kaak blijft stellen. Copithorne betreurt het dat de Commissie vrijwel nooit een reactie van de desbetreffende autoriteiten ­ meestal het justitieel apparaat ­ ontvangt.
De IHRC onderhoudt goede contacten met de nationale Deense Mensenrechtencommissie. Tezamen organiseerden zij in september 2002 een seminar waaraan, naast een grote Deense delegatie, onder meer Iraanse rechters en advocaten, geestelijken en vertegenwoordigers van het ministerie van Buitenlandse 30 AFP 25 juli 2002/ BBC News 26 juli 2002.
15

Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003

Zaken deelnamen. Er werd redelijk open over mensenrechtenschendingen in Iran gediscussieerd.
Artikel 90-Commissie
De parlementaire Artikel 90-Commissie, die haar werk in 2001 heeft geïntensiveerd, ontvangt en onderzoekt klachten van individuele burgers of instanties tegen hetzij de wetgevende, hetzij de uitvoerende, hetzij de rechterlijke macht, waarbij kan worden opgemerkt dat het doorgaans klachten tegen de laatste betreft. Deze commissie heeft in de verslagperiode frequent van zich doen horen. Er werden bezoeken gebracht aan gedetineerden, vele petities in ontvangst genomen, familieleden van gedetineerden werden ontvangen, brieven gericht tot het hoofd van het justitieel apparaat en kernachtige uitspraken gedaan, zowel in het parlement als in interviews in de hervormingsgezinde pers. De rapporteur van deze Commissie is zelfs vanwege zijn kritiek op de rechterlijke macht gedagvaard en veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeven maanden. Ondanks alle ontplooide activiteiten slaagt ook de Artikel 90-Commissie er niet in greep te krijgen op het justitieel apparaat dat rechtstreeks door de Geestelijk Leider en zijn adviseurs wordt aangestuurd.
Non-gouvernementele organisaties
De ODVV en de AIJ richten zich specifiek op respectievelijk de slachtoffers van geweld en op de persvrijheid. De ODVV heeft een afvaardiging gezonden naar de VN-Conferentie tegen Racisme in Durban, die van 31 augustus tot 7 september 2001 plaatsvond, en geeft een zeer nieuwswaardig tijdschrift uit, de Defenders' Newsletter, waarin mensenrechtenschendingen, arrestaties en vrijlatingen, belangrijke wetswijzigingen en politieke achtergrondartikelen zijn opgenomen. De AIJ laat geregeld van zich horen en komt op voor een vrije pers en voor de rechten van (vooral gedetineerde) journalisten en hun families. Deze vereniging is in het verleden regelmatig het voorwerp geweest van intimidatie door de Iraanse autoriteiten. In november 2001 verhinderden deze tot tweemaal toe dat de vereniging haar jaarvergadering hield31, terwijl op 29 december 2001 werd ingebroken in het kantoor van deze belangenvereniging. Computers met ledenbestanden en correspondentie, alsmede fax- en telefoontoestellen werden gestolen.32
31 Aftab-e Yazd 26 november 2001.
32 IRNA / BBC Monitoring Service 29 december 2001. 16

Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003

3.3 Naleving en schendingen
3.3.1 Vrijheid van meningsuiting
Proces tegen deelnemers aan de Conferentie van Berlijn33 Na nieuwe hoorzittingen en pleidooien in november 2001, werden aanvankelijk zeven Berlijngangers vrijgesproken, waarna de te mild geachte rechter evenwel onmiddellijk werd ontslagen. Uiteindelijk kwam het Hof van Beroep op 25 december 2001 met de volgende uitspraken, waarbij de in januari van dat jaar opgelegde straffen fors werden gereduceerd: Ezzatollah Sahabi: zes maanden en Ali Afshari: één jaar gevangenisstraf, Akbar Ganji: zes jaar cel (in plaats van tien jaar en vijf jaar interne verbanning), mevrouw Mehrangiz Kar, mevrouw Shahla Lahiji en mevrouw Shahla Sherkat elk een geldboete van US $ 625,-. De heer Fariborz Raiss-Dana werd vrijgesproken.34
De bovengenoemde uitspraken hadden geen invloed op het lot van de twee tolk/vertalers die de Berlijn-conferentie hadden voorbereid, Khalil Rostamkhani en Saeed Sadr. Zij werden reeds in augustus 2001 in hoger beroep veroordeeld tot respectievelijk 8 en 10 jaar gevangenisstraf. Khalil Rostamkhani werd op 26 augustus 2001 op last van de Revolutionaire Rechtbank gearresteerd35 en zit momenteel zijn straf uit in een gevangenis even buiten Teheran. Uiteindelijk werd hij niet naar Bandar Abbas verbannen. Naar verluidt zou ook Saeed Sadr zich in deze gevangenis bevinden.
Van alle wegens "Berlijn" veroordeelden bevinden Khalil Rostamkhani, Saeed Sadr, Akbar Ganji, Hassan Yusefi-Eshkevari en Ali Afshari zich nog met zekerheid in detentie. Laatstgenoemde is enige maanden op borgtocht vrij geweest. In die periode trok hij tegenover het studentenpersbureau ISNA op spectaculaire wijze publiekelijk zijn "bekentenissen" van 16 mei 2001 in. Hij sprak openlijk over de methoden welke in de gevangenis waren gehanteerd om hem te bewegen die bekentenissen af te leggen en vergiffenis te vragen. Op 27 februari 2002 moest Ali Afshari zich opnieuw bij de gevangenis melden om nog tien maanden te zitten.36 33 Zie voor een uitvoerige beschrijving het Algemeen ambtsbericht Iran van 24 augustus 2001, blz. 36 t/m 39. 34 BBC World Service / AFP 29 december 2001 en Iran News 30 december 2001. 35 AFP 26 augustus 2001 en Tehran Times 27 augustus 2001. 36 Iran Daily 20 februari 2002. Op 29 december 2001 werd het vonnis van Afshari door het Hof van Beroep (Appeals Court) teruggebracht tot een jaar gevangenisstraf, welke hij al ruimschoots in voorarrest had doorgebracht (BBC World Service / AFP 29 december 2001 en Iran News 30 december 2001). Begin 2002 werd echter bekend dat hem opnieuw een jaar gevangenisstraf boven het hoofd hing vanwege staatsondermijnende activiteiten. Afshari gaf te kennen hiertegen in beroep te gaan en herriep meteen zijn op de televisie gedane bekentenissen van mei 2001 (Mardom Salari 12 januari 2002, Iran News 13 januari 2002 en Iran Daily 20 februari 2002). Afshari zit sedert april 2002 opnieuw gevangen (Aftab-e Yazd / IRNA 17 april 17

Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003

Ezzatollah Sahabi, die begin 2002 weer terecht stond voor de Revolutionaire Rechtbank, maar toen als een van de "nationalistisch-religieuzen"37, is op 2 maart 2002 op een borgtocht van US $ 250.000 in vrijheid gesteld.38 Hij had sedert midden december 2000 in de gevangenis gezeten, meestal in eenzame opsluiting. Zijn rechtszaak heeft plaatsgevonden, maar het vonnis moet nog worden uitgesproken. Hassan Yusefi-Eshkevari werd op 13 oktober 2002 tot zeven jaar celstraf veroordeeld.39
Positie van cultureel actieve intellectuelen en kunstenaars Enige tijd na de ontvoering/arrestatie van Siamak Pourzand (zie paragraaf 3.3.8) werd een andere groep intellectuelen, van wie velen op enigerlei wijze cultureel actief waren en zijn, dat wil zeggen actief in schilderkunst, literatuur, film, muziek, theater, etcetera, gedagvaard. Sommigen van hen werden telefonisch opgeroepen. Zij dienden zonder duidelijke reden te verschijnen op het bureau van de "Public Places Police" (Adareh Amaken), een soort zedenpolitie, door wie zij uitputtend werden verhoord. Naar verluidt zijn sommige verdachten tijdens deze ondervragingen mishandeld en beschimpt.40 Een van de slachtoffers, de advocaat en schrijver Mohammad Ali Safari, overleed na zijn verhoor aan een hartaanval.41 Onder de ongeveer 20 personen die door eerdergenoemde speciale dienst werden verhoord, bevonden zich bijvoorbeeld Aideen Aghdashlou, een schilder, Nematollah Jahanbanoui, de ex-managing director van het Ferdowsi Magazine, mevrouw Nushabeh Amiri, uitgeefster van het filmtijdschrift Gozaresh-e Film, Omid Rohani, filmcriticus en hoogleraar, mevrouw Masoumeh Seihoon, directeur van de "Seihoon Art Gallery", Bahram Beizaee, auteur en filmmaker, Behrouz Gharibpour, toneelregisseur en directeur van de "Iranian Artists Society" en mevrouw Sakineh Heydari, tot 1995 uitgeefster van het culturele tijdschrift TakaPou.42
Na protesten van de regering ­ onder wie de minister van Binnenlandse Zaken43 ­ en van onder andere de voorzitter van de parlementaire Commissie voor Cultuur44 tegen deze vreemde en illegale gang van zaken op het bureau van de "zedenpolitie", stopten deze dagvaardingen en verhoren na twee weken even abrupt als zij waren begonnen.

2002 en Iran News 18 april 2002). Begin september 2002 heeft Afshari vanuit de gevangenis per brief de conservatieven scherp bekrititseerd
37 Zie hiervoor paragraaf 3.3.2.
38 Iran News / Iran Daily 4 maart 2002.
39 Reuters 14 oktober 2002.
40 Norouz 12 februari 2002.
41 Seda-ye Edalat 17 februari 2002 en Norouz 20 februari 2002. 42 Norouz 19 februari 2002.
43 Norouz 12 februari 2002.
44 Aftab-e Yazd 18 februari 2002.
18

Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003

Een bekende filmproducente, Tahmineh Milani (van onder andere "Two Women" en "The Hidden Half"), werd eind augustus 2001 door de revolutionaire rechtbank in staat van beschuldiging gesteld en belandde korte tijd in de gevangenis wegens de inhoud van "The Hidden Half"45, een film die overigens nog in november 2002 in de Iraanse bioscopen werd vertoond.46
Positie van studenten
Gedurende de laatste maanden van 2001 en de eerste maanden van 2002 kwamen ook de leden van de ­ reeds meer dan 50 jaar bestaande ­ Islamic Association of Students (IAS) in de negatieve belangstelling van de autoriteiten te staan. In het verleden waren het voornamelijk de leiders van de belangenvereniging voor studenten OCU. Zo werd eind januari 2002 een lid van de Centrale Raad van de IAS, Ali-Reza Hosseini-Ajdadi, ontvoerd en verhoord. Begin februari kwam hij weer vrij. Al eerder verdwenen de studenten Mehdi Fakhrzadeh, Javad Rahimpour en Arman Rezapour van dezelfde IAS op mysterieuze wijze.47 Mehdi Fakhrzadeh kwam op 18 februari op hoge borgtocht vrij. Hij bleek te zijn aangehouden op last van de Revolutionaire Rechtbank. Na bemoeienissen van onder andere de Artikel 90-Commissie van het parlement werd Arman Rezapour, een campagnevoerder voor President Khatami in 2001, op 19 maart 2002 in vrijheid gesteld.48 Op 14 april 2002 kwam ook Javad Rahimpour, die naast student ook journalist is, op borgtocht vrij.49 In Urumieh belandde Amir Houshang Partovinia, uitgever van de studentenkrant Peshvak, de spreekbuis van de IAS, voor de rechter wegens belediging van de "sacrosanct tenets of the Islamic Revolution".50 Al deze studenten wachten nog op een rechtszaak.
Met betrekking tot de studenten die nog in de gevangenis zitten wegens het studentenoproer en het "slaapzaalincident" van juli 1999, kan worden gesteld, dat voorzover kan worden nagegaan nog zes van hen in de gevangenis zitten, te weten de gebroeders Akbar en Manouchehr Mohammadi, Ahmad Batebi, Hossein Yekta, Abbas Deldar en Mehrdad Lohrasebi. Van dit zestal kregen in elk geval Akbar en Manouchehr Mohammadi en Ahmad Batebi in 2002 een maand verlof. De volgende studenten werden in 2002 vrijgelaten: Mehran Mir-Abdolbaqi (gratie), Mohammad- Reza Kasrani (gratie), Hajir Palaschi (straf uitgezeten) en Bonyan Shahmoradi (vrijgesproken).
Na een rustige zomer begonnen de studenten zich vanaf 9 november 2002 weer te manifesteren met dagenlange campus-bijeenkomsten, waarbij hevige debatten 45 De film zou sympathie suggereren ten aanzien van de Mujaheddin-e Khalq Organization (MKO). 46 IRNA / Hambastegi / AFP 31 augustus 2001 en IRNA 2 september 2001. 47 Nourouz website / BBC Monitoring Service 4 februari 2002. 48 Norouz website / BBC Monitoring Service 27 maart 2002. 49 Norouz 16 april / Iran News 17 april 2002.
50 Hambastegi 3 februari 2002.
19

Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003

werden gevoerd en politieke toespraken werden gehouden. Deze protesten waren voornamelijk het gevolg van het doodvonnis dat in Hamedan op 8 november 2002 werd uitgesproken tegen de hoogleraar geschiedenis uit Teheran Hashem Aghajari.51
Positie van uitgevers en journalisten
Een niet gering aantal uitgevers van kranten ("managing directors") en journalisten ontving gedurende de verslagperiode dagvaardingen en werd veroordeeld tot gevangenisstraffen. Zo werd op 9 mei 2002 bekend dat het Majlislid Mohsen Mirdamadi, hoofd van de Parlementaire Commissie voor Nationale Veiligheid en Buitenlands Beleid en tevens managing director van het hervormingsgezinde dagblad Norouz, zou zijn veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf en een beroepsverbod voor vier jaar. Zijn krant Norouz zou een verschijningsverbod hebben gekregen voor zes maanden. Mirdamadi werd schuldig bevonden aan tenminste 22 van de ongeveer 200 aanklachten die tegen hem waren ingebracht.52 Op 24 juli 2002 werd de uitspraak tegen Mirdamadi en zijn krant Norouz bevestigd door het Hof van Beroep.53
Naast Mohen Mirdamadi stonden in de verslagperiode nog vele andere uitgevers, tevens parlementsleden, voor de rechter, bijvoorbeeld Mohammad Dadfar (Ayene Jonoub), Hamidreza Jalaipour (Bonyan) en Gholamheydar Ebrahimbay-Salami (Hambastegi). Laatstgenoemde werd zo vaak gedagvaard en intensief ondervraagd dat hij begin oktober 2002 ontslag nam als uitgever .54 De eerdergenoemde vereniging van Iraanse journalisten speelt een belangrijke rol bij de belangenbehartiging van gedetineerde en/of gedagvaarde uitgevers en journalisten.
Positie van advocaten
Een laatste groep ten slotte, die in de verslagperiode het slachtoffer van het justitieel apparaat werd, vormde de advocatuur. Zo werd in augustus 2002 van zes prominente Iraanse advocaten de werkvergunning ingetrokken door de rechterlijke macht. Het betrof mevrouw Shirin Ebadi, die in 2001 ook 15 maanden voorwaardelijke gevangenisstraf kreeg en 5 jaar beroepsverbod, Hojjatoleslam Mohsen Rahami (hetzelfde lot als mevrouw Ebadi), Mohammad Seyfzadeh (Seifzadeh) (4 maanden gevangenisstraf en 3 jaar beroepsverbod), Mohammad Ali Dadkhah (6 maanden gevangenisstraf en 10 jaar beroepsverbod), Abdolfattah Soltani (4 maanden gevangenisstraf en 5 jaar beroepsverbod) en Nasser Zarafshan (definitieve gevangenisstraf van 5 jaar en 50 zweepslagen). Zarafshan is inmiddels gearresteerd. Alle advocaten waren betrokken bij rechtszaken als die van de "serial killings", de "Berlijngangers", de studentenonlusten van juli 1999 en/of de zaak 51 Zie ook paragraaf 2.2.
52 AFP / Reuters 9 mei 2002.
53 IRNA / AFP 24 juli 2002. Mirdamadi is overigens nog niet gevangen gezet. 54 Hayat-e No 2 oktober 2002.
20

Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003

tegen de IFM en haar aanhangers.55 Dit duidt er op dat uitsluitend advocaten die eerder journalisten of politieke activisten verdedigden het doelwit waren. Alle advocaten werden zonder duidelijke reden opgeroepen. De advocaat van Nasser Zarafshan, Mohammad-Ali Jedari-Foroughi, keerde in december 2002 terug naar Iran. Hij werd kort daarna opgeroepen voor verhoor door het "Police Intelligence Department" wegens onbekende aanklachten.56 Ook de in de VS verblijvende mensenrechtenactiviste en echtgenote van Siamak Pourzand, Mehrangiz Kar, wacht na terugkeer in Iran nog een rechtszaak. Pers: verschijningsverboden
Gedurende de verslagperiode is opnieuw een aantal publicaties een verschijningsverbod opgelegd, maar aan de grote golf van krantensluitingen zoals in 2000 en de eerste helft van 2001, lijkt voorlopig een eind te zijn gekomen. De verschijningsverboden betroffen hoofdzakelijk weekbladen uit de provincie, zoals Amin-e Zanjan57, Vaght ("Time"), dat foto's had gepubliceerd van "depraved women" (zonder hoofddoek) en van leden van de vroegere keizerlijke familie58 en Nameh-ye Qazvin ("Letter from Qazvin"), dat wegens het publiceren van leugens zou zijn verboden.59 Ook enige universiteitskrantjes moesten sluiten zoals Nazar ("Opinion") van de Universiteit van Mashhad60 en Tanz Delgosha, een satirisch blaadje van de Vrije Universiteit in Ahwaz.61 Er waren evenwel uitzonderingen, zoals de sluiting van het spraakmakende, hervormingsgezinde dagblad Mellat ("Nation") op 29 november 2001. Deze krant, die al eerder een verschijningsverbod had gehad, was op 1 mei 2001 opnieuw in de kiosken verschenen.62 Volgens de "Persrechtbank" trachtte deze krant echter zozeer ­ en bij herhaling ­ een sfeer van crisis en onzekerheid onder de burgers te scheppen, dat tot sluiting moest worden overgegaan.63
Ook het weekblad Asr-e Ma ("Our Era") kreeg een verschijningsverbod. Dit blad is de spreekbuis van IRMO, een links-radicale partij die president Khatami steunt in het "23 Mei Front" (ook wel "Tweede Khordad Front" genoemd). Op de uitgever, tevens Secretaris-Generaal van IRMO, Mohammad Salamati, werd op 6 augustus 2001 een (mislukte) aanslag gepleegd.64 Bovendien is hij tot een gevangenisstraf 55 Iran Presse Service / Website Emrooz 6 augustus 2002 en Iran News 7 augustus 2002. 56 Aftab-e Yazd 15 december 2002 en Iran News 16 december 2002. 57 IRNA / AFP 31 oktober 2001.
58 IRNA / AFP 15 september 2002.
59 IRNA / AFP / Iran Daily 28 augustus 2002.
60 Norouz / Tose'eh 22 december 2001.
61 Norouz 19 december 2001.
62 Zie Algemeen Ambtsbericht Iran van 24 augustus 2001, pagina 19. 63 IRNA / AFP 29 november 2001.
64 IRNA / AFP 7 augustus 2001.
21

Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003

van 26 maanden veroordeeld65, welke straf in hoger beroep evenwel tot 17 maanden werd gereduceerd.66
Voorts werd het bij universiteitsstudenten populaire dagblad Bonyan ("Foundation"), dat op 12 februari 2002 was verschenen, op 4 mei 2002 al weer in de ban gedaan67, terwijl het dagblad Azad op last van justitie op 13 juli 2002 zijn deuren moest sluiten. Deze krant, die in december 2001 (opnieuw) was uitgekomen, had tegen de regels in commentaar geleverd op het aftreden van de vrijdaggebedsleider uit Isfahan, Ayatollah Taheri.68 Het meest geruchtmakende verschijningsverbod werd evenwel voor de duur van zes maanden met ingang van 25 juli 2002 opgelegd aan het dagblad Norouz. De "managing director", de parlementariër Mohsen Mirdamadi (Voorzitter van de Commissie voor Nationale Veiligheid en Buitenlands Beleid in de Majlis) werd veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf, een geldboete en een verbod op het verrichten van journalistieke activiteiten gedurende vier jaar.69 Vermeldenswaard is dat ook enige conservatieve kranten hun deuren tijdelijk moesten sluiten. Het betrof allereerst het ultra-conservatieve weekblad Rahian-e Feyziyyeh, een uitgave van de seminaries (koranscholen) in Qom. Wegens grove beledigingen van President Khatami kreeg deze publicatie in september 2001 een verschijningsverbod opgelegd.70 Overigens werd de uitgever van dit weekblad op 14 januari 2002 vrijgesproken van het beledigen van de president en andere hoogwaardigheidsbekleders.71 Op 23 oktober 2002 werd bekend dat de krant weer mocht verschijnen, nu zelfs als dagblad, onder de ­ verkorte ­ naam Feyziyyeh (Seminarie).72 Ook het conservatieve dagblad Siasat-e Rouz ("Politics Today") kreeg op 24 februari 2002 te maken met een verschijningsverbod van twee maanden wegens klachten van het ministerie van Werkgelegenheid.73 Deze beschuldigingen werden echter op 9 maart 2002 weer ingetrokken, waarna het dagblad opnieuw verscheen.74
Voorts zij vermeld dat een economisch dagblad, met de titel Akhbar-e Eqtesadi (Economisch Nieuws), dat op het punt stond opnieuw te verschijnen (na in 1997 en 1998 ­ onder een andere naam ­ te zijn verboden) nimmer de kiosken heeft gehaald. 65 AFP 15 december 2001.
66 Norouz 6 maart 2002 en Iran News 7 maart 2002. 67 AFP 4 mei 2002.
68 AFP 13 juli 2002.
69 IRNA / AFP 24 juli 2002 en alle Iraanse kranten 25 juli 2002. 70 AFP 22 september 2001.
71 Siasat-e Rouz 13 januari 2002 en Iran News 14 januari 2002. 72 Iran 23 oktober 2002.
73 IRNA/ AFP en Iran 24 februari 2002.
74 Iran 9 maart 2002.

---

Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003

Iets dergelijks overkwam het ­ als opvolger van het verboden dagblad Norouz aangekondigde ­ Rouz-e No, dat al in februari 2002 een proefnummer had uitgebracht. Deze krant zou in de eerste week van augustus 2002 verschijnen, maar werd al verboden voordat het eerste exemplaar op de markt kwam.75 De nieuwe krant Ayene Jonoub ("Mirror of the South") was slechts een kort leven beschoren. Een week nadat dit provinciale weekblad begin augustus 2002 een dagblad was geworden, werd het al door een verschijningsverbod getroffen. De "managing director" Mohammad Dadfar (lid van de Majlis en van het Islamic Iran Participation Front) zal, niet voor de eerste maal, terecht moeten staan.76 Ten slotte kreeg ook het dagblad Golestan-e Iran ("The Garden of Iran"), dat pas een week bestond, op 15 september 2002 een verschijningsverbod.77
Over enkele publicaties werd een ban uitgesproken welke kort daarop weer werd ingetrokken. Zo werd op 8 augustus 2001 het hervormingsgezinde dagblad Hambastegi (de opvolger van Mosharekat) een verschijningsverbod opgelegd78, dat al op 20 augustus 2001 door het justitieel apparaat werd opgeheven.79 Hetzelfde lot trof de regeringkrant Iran, die begin mei 2002 een tijdelijk verschijningsverbod kreeg dat op 5 mei 2002 alweer werd opgeheven na een waarschuwing van het ministerie van Cultuur en Islamitische Leiding dat de harde maatregelen tegen de pers het internationale imago van Iran schaadden.80 Ook werden drie filmtijdschriften, Cinema Jahan, Gozaresh-e Film, en Cinema-Taatre eind januari 2002 verboden81, voornamelijk wegens "obscene" portretten van buitenlandse vrouwelijke filmsterren, maar gezien de nadering van het Internationale Filmfestival Fajr (rond 11 februari 2002) en na interventie van de minister van Cultuur en Islamitische Leiding, hief het hoofd van het justitieel apparaat dit verschijningsverbod enige dagen later weer op82, al zouden deze filmbladen sedert de zaak Siamak Pourzand (zie paragraaf 3.3.8) nauwlettend door de censuur in de gaten worden gehouden.
Het uitermate populaire satirische weekblad Ghol Agha ("Mr. Flower"), opgericht in 1988, besloot eind oktober 2002 zichzelf op te heffen. De aan het weekblad verbonden journalisten benadrukten dat slechts financiële ­ en niet politieke ­ problemen hadden geleid tot de sluiting. Het blad stak op onschuldige wijze de draak met politieke figuren, maar nimmer met de geestelijkheid en werd nooit verboden. De "managing director", Kiomars Saberi, wordt gezien als een 75 Tehran Times 10 augustus 2002.
76 IRNA / AFP 8 augustus 2002.
77 IRNA / AFP 15 september 2002.
78 IRNA / AFP 8 augustus 2001 en Iran News 9 augustus 2001. 79 AFP 20 augustus 2001 en Iran News en Tehran Times 21 augustus 2001. 80 IRNA / AFP 4 mei 2002 en AFP 5 mei 2002.
81 O.a. AFP 25 en 28 januari 2002 en Iran News 26 en 29 januari 2002. 82 IRNA, AFP en Mardomsalari 30 januari 2002.
23

Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003

persoonlijk vriend van voormalig President Ali Akbar Hashemi Rafsanjani, hetgeen de krant een redelijke mate van manoeuvreerruimte gaf.83 Nieuwe hervormingsgezinde dagbladen
In dezelfde periode verschenen tenminste drie nieuwe, hervormingsgezinde dagbladen in de kiosken die alle over een veelheid van onderwerpen publiceerden. Op 15 december 2001 zag de krant Azad ("Free") het levenslicht, naar eigen zeggen als een dagblad voor vrije denkers84, die niet verward moet worden met de krant Azad welke in april 2000 na de amendering van de Perswet zijn deuren moest sluiten. Daarnaast verscheen op 22 december 2001 het dagblad Mardomsalari (vrij vertaald: Democratie), dat zich de spreekbuis noemt van het "23 Mei Front" oftewel het "Tweede Khordad Front".85 Vervolgens kwam, op 12 februari 2002, de krant Bonyan ("Foundation") op de markt86, die volgens zijn "managing director" Hamid- Reza Jalaiepour op 23 maart 2002 reeds een oplage van 150.000 had bereikt.87 Zoals eerder beschreven, kregen zowel Azad als Bonyan al na korte tijd een verschijningsverbod. Mardomsalari heeft zich tot nu toe weten te handhaven. De hervormingsgezinde dagbladen Hambastegi, Seda-ye Edalat, Hayat-e No, Hamshahri en Aftab-e Yazd en Mardomsalari hadden in 2002 over het algemeen een hoge afzet.
Satelliettelevisie
Het verbod op zowel de handel in satellietschotels en aanverwante apparatuur, als het bezit en de ontvangst van satelliettelevisie, is nog steeds van kracht. De politie treedt van tijd tot tijd op tegen het bezit van satellietontvangers, welke door boven de stad cirkelende helikopters worden gefotografeerd. Dit was onder meer het geval in de periode 25 oktober tot half november 2001, naar aanleiding van de invloed van buitenlandse satelliettelevisie tijdens de voetbalrellen in het najaar van 2001. 88 Er zouden toen in geheel Iran enige duizenden satellietschotels in beslag zijn genomen en zo'n 100 zwarte-markt schotelverkopers zijn gearresteerd.89 De kooplieden zouden na betaling van een fikse geldboete weer op vrije voeten zijn gesteld. Er zijn geen gevallen bekend van gedetineerde bezitters van satellietontvangers. De schoonmaakactie resulteerde in een publiekelijk meningsverschil tussen hervormingsgezinden en de conservatieven, zowel in het parlement als in de pers90, waarna de Majlis begon met het amenderen van de oude en onduidelijke wet op het 83 AFP 28 oktober 2002 / Iran News 30 oktober 2002. 84 AFP 15 december 2001 / Iran News 19 december 2001. 85 AFP 22 december 2001.
86 AFP 12 februari 2002.
87 The Guardian 23 maart 2002.
88 Reuters / AFP 25 oktober 2001 (zie ook paragraaf 3.3.6). 89 AFP 10 november 2001.
90 Financial Times 29 oktober 2001.
24

Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003

bezit van satellietschotels.91 Eind december 2001 werd een eerste ontwerptekst door het parlement goedgekeurd.92 Het is onduidelijk wat hiermee is gebeurd. Enkele dagen later werden er in Teheran weer satellietschotels in beslag genomen.93 Nadat eind oktober de parlementaire Culturele Commissie een wetswijzigingsvoorstel had goedgekeurd dat het verbod op satellietprogramma's moet opheffen94, hechtte het parlement op 17 december 2002 eveneens zijn goedkeuring aan dit voorstel.95 Dit komt erop neer dat het totale verbod op satelliettelevisie weliswaar zal worden opgeheven, doch dat er wel restricties zullen worden toegepast in die zin dat er slechts een beperkt aantal buitenlandse zenders kan worden ontvangen. Mogelijk worden er uitzonderingen gemaakt voor academici en journalisten. Er zal naar wegen worden gezocht hoe dit in de praktijk kan worden gerealiseerd. Bedoelde wetswijziging dient nog door de Raad van Hoeders te worden goedgekeurd.
Boeken in de ban
De Iraanse autoriteiten hebben gedurende de verslagperiode weer enige boeken in de ban gedaan. Het eerste is een boek dat de befaamde onderzoeksjournalist Akbar Ganji in de gevangenis heeft geschreven, getiteld: "The Archipelago of Prisons". De uitgever, Hossein Paya van de firma Tarh-e No, werd door de rechtbank ontboden en kreeg de opdracht alle exemplaren uit de boekhandels te laten verwijderen. Het tweede verboden boek is van de hand van Fatema Mernissi: "Men in Armor, Women Behind Curtains". Het boek, dat is geschreven in het Arabisch en is vertaald in het Farsi, werd uitgegeven door de Ney Publishing House. De Iranian Publishers Association heeft in een verklaring geprotesteerd tegen de "legal blow dealt to publishing". De boeken van Ganji en Fatima Mernissi werden op 26 mei 2002 verboden.96
Verboden boeken en ander materiaal
Het Iraanse Wetboek van Strafrecht kent geen specifieke straffen voor het in bezit hebben van verboden boeken of ander verboden materiaal, noch voor het bezit van pornografische literatuur, afbeeldingen of video's. Het voorgaande wil niet zeggen dat het bezit van verboden of aanstootgevend materiaal nooit wordt bestraft, het komt echter steeds minder vaak voor.
Wanneer iemand wegens een misdrijf wordt gearresteerd en er in zijn woning of kantoor verboden boeken (bijvoorbeeld "De Duivelsverzen" van Salman Rushdie), 91 Teheran Times en AFP 17 november 2001.
92 IRNA / BBC Monitoring Service 25 december 2001. 93 The Dawn, Islamabad, na gesprekken met Iraanse MP's e.a. 94 Seda-ye Edalat 31 oktober 2002 / Iran News 2 november 2002. 95 IRNA / AFP / Reuters 17 december 2002.
96 IRNA en AFP 26 mei 2002.
25

Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003

pornografisch materiaal, of pamfletten of geschriften van verboden oppositiegroeperingen (bijvoorbeeld de Mujaheddin-e Khalq Organization, MKO) worden aangetroffen, dan zullen deze artikelen wel in beslag worden genomen en het bezit van deze artikelen zal waarschijnlijk wel leiden tot een verzwaring van de aanklacht. Er is echter thans geen actief vervolgingsbeleid ten aanzien van het in het bezit hebben van "bedenkelijk" materiaal. Het handelen in literatuur, video's en ander materiaal dat aanstootgevend of beledigend voor de islam wordt geacht, is overigens wel verboden. De straffen variëren van 3 maanden tot een jaar gevangenisstraf en/of geldboetes.97 3.3.2 Vrijheid van vereniging en vergadering
Proces tegen Iran Freedom Movement (IFM) Op 11 november 2001 begon bij de Revolutionaire Rechtbank de rechtszaak tegen ongeveer 60 leden en aanhangers van de Iran Freedom Movement (Nehzat-e Azadi- ye Iran), ook wel de "Religious-Nationalist Alliance" of Melli Mazhabi genoemd. Deze intellectuelen ­ van wie de gemiddelde leeftijd 60 jaar is ­ werden allen in maart en april 2001 gearresteerd op verdenking van samenzwering, met het doel het islamitisch regime omver te werpen.98 Ten tijde van de rechtszaak waren ruim twintig van hen inmiddels op borgtocht vrijgekomen. De pers sprak over het grootste proces sinds de revolutie. Over de inhoud van deze hoorzittingen kwam geen enkel detail naar buiten. Journalisten en familieleden alsook enkele advocaten werd de toegang tot de rechtszaal ontzegd.99 Familieleden protesteerden tegen deze gang van zaken voor het gebouw van de Revolutionaire Rechtbank100 en richtten een protestbrief aan het hoofd van de rechtbank, tevens de rechter/aanklager die het proces leidde.101 Na 20 november 2001 werd het even stil rond de rechtszaak. Op 8 januari 2002 meldden de media dat het proces was hervat. De dissidenten werden op 7 en 8 januari in groepen van respectievelijk 14 en 15 personen voorgeleid102, terwijl andere "nationalistisch-religieuze" verdachten, zoals Ezzatollah Sahabi, Habibollah Peyman en Taghi Rahmani gedurende de weken en maanden die volgden een individueel proces kregen. Pas op 7 februari 2002 werd via de regeringskrant Iran min of meer officieel bekend waarvan de IFM-leden en 97 Zo werden eind december 2002 in de stad Ahvaz 92 productie- en distributiecentra van immoreel en pornografisch materiaal gesloten (AFP 23 december 2002). Hetzelfde krantenbericht meldt dat zowel het handelen in als het bezit van pornografisch materiaal bestraft kan worden met hoge geldboetes, gevangenisstraf en zweepslagen.
98 Zie Algemeen ambtsbericht Iran van 24 augustus 2001, pagina 21. 99 Aftab-e Yazd en AFP 11 november 2001. 100 Seday-e Edalat / Aftab-e Yazd 18 november 2001. 101 Iran Daily 18 november 2001.
102 Iran News, Norouz en AFP 8 januari 2002. 26

Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003

de andere "nationalistisch-religieuzen" werden beschuldigd. In een interview verklaarde het hoofd van het gerechtelijk apparaat van de provincie Teheran, Abbas- Ali Alizadeh, dat alle verdachten worden beschuldigd van poging tot staatsgreep, spionage, rebellie, wereldwijde ondermijning van het islamitisch systeem en van nog zo'n negen andere delicten.103 Vanuit de Verenigde Staten, waar hij om medische redenen sedert 2000 verbleef, liet de leider van de IFM, Ebrahim Yazdi, weten dat geen enkele beschuldiging kon worden bewezen.104 Vrijlating leden IFM
Naarmate het einde van het Iraanse jaar 1380 naderde (op 20 maart 2002) werden geleidelijk alle leden/aanhangers van de Melli Mazhabi, met uitzondering van de journalist Taghi Rahmani en de hoogleraar en socioloog Habibollah Peyman105, in afwachting van hun vonnis tijdelijk in vrijheid gesteld na betaling van extreem hoge borgsommen (tot US $ 250.000). De meesten van hen hadden op dat moment een vol jaar in eenzame opsluiting doorgebracht. Negen "nationalistisch-religieuzen" hebben na hun vrijlating onmiddellijk een aanklacht ingediend tegen hogergenoemde Abbas-Ali Alizadeh. Zij betwisten de dertien beschuldigingen die hun ten laste zijn gelegd.
Op 20 april 2002 keerde Ebrahim Yazdi naar zijn land terug. Op het vliegveld van Teheran werd hij door grote aantallen sympathisanten verwelkomd.106 Zijn eerste gehoor door de Revolutionaire Rechtbank vond plaats op 4 mei 2002.107 Yazdi bleef slechts op vrije voeten na betaling van de exorbitante borgsom van US $ 375.000.108 Op 17 september 2002 onderging hij zijn 32ste verhoor109 en in november 2002 was het einde van zijn rechtszaak nog lang niet in zicht. Uitspraak Revolutionaire Rechtbank
Op 27 juli 2002 deed de Revolutionaire Rechtbank, na tweemaal de vonnissen te hebben uitgesteld, uitspraak in het geruchtmakende proces tegen de IFM. Voor 21 personen variëren de straffen van negen maanden tot tien jaar cel, en voor twaalf anderen van vier maanden tot twee jaar plus geldboetes. Nog eens acht anderen werden uitsluitend tot geldboetes veroordeeld (tussen de US $ 1250 en 6250), terwijl elf personen werden vrijgesproken. De hoogste straf (tien jaar) kreeg de voormalig minister van Binnenlandse Zaken, Hashem Sabaghian. Mohammad Tavassoli, eveneens oud-minister, tevens oud-burgemeester van Teheran, hoorde negen jaar gevangenisstraf tegen zich eisen, evenals de sleutelfiguur van de IFM, 103 Iran 7 februari 2002.
104 BBC 8 februari 2002 / Iran Daily 9 februari 2002. 105 Habibollah Peyman is uiteindelijk op 9 april 2002 eveneens in vrijheid gesteld, AFP 9 april 2002. 106 AFP 20 april 2002.
107 AFP / Iran News 4 mei 2002.
108 Iran News 7 mei 2002.
109 Tose'eh 17 september 2002 / Iran News 18 september 2002. 27

Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003

Khosrow Mansourian. De hoogleraar natuurkunde uit Mashhad, Mohammad-Hadi Hadizadeh, kreeg acht jaar en negen maanden en Ali-Reza Hendi acht jaar. 110 Ontbinding IFM
De rechtbank gelastte tevens de ontbinding van de IFM, waartoe zij volgens Ebrahim Yazdi geenszins bevoegd is. Op 3 augustus 2002 wees de beweging in een brief het bevel tot haar ontbinding dan ook formeel van de hand en kondigde ze aan dat alle veroordeelden in beroep zullen gaan.111 Ook het parlement, in een verklaring die door 151 parlementariërs (dus meer dan de helft) werd ondertekend, veroordeelde de vonnissen tegen de leden en aanhangers van de IFM. Enkele dagen later eisten de conservatieven in het parlement dat de namen van de 151 hervormingsgezinde Majlisleden die hadden geprotesteerd tegen de vonnissen, openbaar zouden worden gemaakt, zodat iedereen zou weten wie een sympathisant van de IFM is.112
Analisten menen dat de teloorgang van de IFM voortkomt uit de angst van de conservatieven dat deze beweging van intellectuelen een formele alliantie dreigde te gaan vormen met de grootste ­ hervormingsgezinde ­ partij (en factie in het parlement), het IIPF van Mohammad-Reza Khatami. Ebrahim Yazdi diende namens de leden van de IFM over de gang van zaken tijdens de rechtszaken een klacht in bij de parlementaire Artikel 90-Commissie.113
Mujaheddin-e Khalq Organization (MKO)
De Iraanse autoriteiten zijn zeer gevoelig voor de activiteiten van de Iraanse gewapende oppositie, zoals de illegale politieke beweging MKO.114 Het MKO- kantoor in Nicosia claimt nog altijd regelmatig dat de organisatie mortieraanvallen op overheidsdoelen met name in Teheran zou hebben uitgevoerd. De laatste claim stamt uit mei 2002. Deze berichten worden vaak niet door andere bronnen bevestigd. In West-Iran was in 2001 enkele malen sprake van aanvallen, schermutselingen en infiltraties vanuit Irak door deze organisatie. Er zijn geen berichten dat dit in 2002 ook het geval zou zijn geweest. Het is onduidelijk wat het lot is van gearresteerde MKO-leden. Het lijkt erop dat de Iraanse autoriteiten de strafvervolging uit de publiciteit houden om niet teveel aandacht te geven aan de activiteiten van deze organisatie. MKO-leden die terreuraanslagen op hun geweten hebben kunnen de doodstraf krijgen. MKO-leden 110 AFP 27 juli 2002.
111 IRNA / AFP 3 augustus 2002. Op 14 augustus 2002 tekenden de advocaten van vijf leden van de IFM beroep aan tegen de gevangenisstraffen welke op 27 juli werden opgelegd aan hun cliënten alsmede tegen de verbeurdverklaringen van hun bezittingen.
112 AFP 7 augustus 2002.
113 Tose'eh 30 september 2002 / Iran News 1 oktober 2002. 114 De MKO werd begin mei 2002 op de EU-lijst van terroristische organisaties geplaatst (AFP 3 mei 2002). 28

Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003

die geen aanslagen hebben gepleegd worden scherp verhoord, doch er zijn aanwijzingen dat zij uiteindelijk weer worden vrijgelaten, hetgeen overigens niet zonder meer inhoudt dat zij verder met rust worden gelaten. Vaak blijven hun gangen gevolgd worden en kan men Iran niet meer uitreizen. Het in bezit hebben van MKO-materiaal zal zeker reden zijn een persoon nader te verhoren, wat kan resulteren in een langdurig voorarrest. Vervolgens kan celstraf worden opgelegd. Vooral wanneer tijdens het voorarrest is gebleken dat betrokkene actief lid of sympathisant van de MKO is (geweest), kan de detentie jaren duren. Als men bovendien wordt verdacht van betrokkenheid bij aanslagen, zijn gevangenisstraffen van 10 jaar of langer geen uitzondering.
De MKO in Irak heeft een Farsi-talige televisiezender die door velen in Iran wordt bekeken, met name omdat de uitzendingen van de Iraanse staatstelevisie (IRIB) van slechte kwaliteit zijn. De MKO-propaganda is derhalve binnen Iran breed bekend, doch blijkt nauwelijks aan te spreken.115 De Iraanse autoriteiten kennen de slechte reputatie van de MKO bij de bevolking.
Koerdische Democratische Partij van Iran (KDPi) en Komala (Komeleh) De Koerdische Democratische Partij van Iran (KDPi) en de ­ eveneens Koerdische ­ Komala (Komeleh) zijn verboden partijen, die van buiten Iran worden gecoördineerd.116 Deze partijen werden in het verleden door de Iraanse autoriteiten fel vervolgd. Na een periode waarin over activiteiten van de KDPi en Komala op Iraans grondgebied weinig werd vernomen, werd het afgelopen jaar enkele malen melding gemaakt van oppositionele activiteiten door deze partijen.117 In het buitenland gevestigde mensenrechtenorganisaties maakten melding van mogelijke arrestaties en zelfs executies van partijleden.118 115 Aldus is gebleken uit gesprekken met Iraniërs van verschillende politieke signatuur. 116 Beide oppositiegroeperingen opereren vanuit Noord-Irak. De gemarginaliseerde Komala staat aldaar onder leiding van Ebrahim Ali Zadeh. De partij heeft een door de PUK (Patriottische Unie van Koerdistan) gecontroleerd en zwaar bewaakt kamp nabij Zarguz. Hier verblijven de partijleiding, naar schatting twee- tot driehonderd peshmerga's en een aantal families. De KDPi, onder leiding van Abdullah Hassan Zadeh, heeft haar zwaarbewaakte hoofdkantoor in een kamp in Koysandjak. De partij heeft kantoren in zowel PUK- als ook KDP-gebied (Koerdische Democratische Partij). Er zouden in Noord-Irak ongeveer drieduizend burgers en vijf- tot zeshonderd peshmerga's bij de partij zijn aangesloten. 117 In oktober 2002 berichtte SMCCDI (Student Movement Coordination Committee for Democracy in Iran) te Los Angeles, dat op 12 oktober 2002 gewapende Koerdische activisten twaalf Iraanse militieleden in een hinderlaag hadden gelokt en gedood (SMCCDI 14 oktober 2002.). In de Iraanse pers werd dit bericht nooit bevestigd.
118 De mensenrechtenorganisatie Mehr Iran in de VS vroeg begin 2002 aandacht voor tien KDPi activisten, die gedetineerd zouden zijn in de gevangenissen van Mahabad, Sanandaj en Urumieh. Van deze tien gevangenen zouden er inmiddels al vier zijn geëxecuteerd, te weten Karim Tujali op 24 januari 2002 in Mahabad (Mehr Iran website 24 januari 2002), Hamzeh Ghaderi (Qaderi) op 8 oktober in Urumieh (Mehr Iran website 9 oktober 2002), Khaled Shoghi op 9 oktober 2002 in Sardasht (Radio Voice of Iran / SMCCDI, Los Angeles 10 oktober 2002), en Jalil Zivehi (Zevei) die eveneens op 9 oktober 2002 in Sardasht zou zijn opgehangen (National 29

Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003

Volgens de Commandant van de Revolutionaire Garde, Rahim Safavi, zou hij hebben bewerkstelligd, dat deze Koerdische oppositiepartijen formeel alle vijandelijkheden tegen de Islamitische Republiek hebben afgezworen.119 3.3.3 Vrijheid van godsdienst en overtuiging
Gedurende de verslagperiode hebben zich geen belangrijke veranderingen voorgedaan ten aanzien van de situatie van de religieuze minderheden in Iran. Nog steeds verlaten veel christenen en joden het land, maar dit wordt veeleer ingegeven door economische motieven dan door inperkingen van de godsdienstvrijheid. De relatieve tolerantie tegenover bekeringsijver van christelijke zijde blijft voortduren.
Erkende godsdiensten
Verreweg het grootste deel van de Iraanse bevolking is sji'itisch moslim. Het soennisme komt voornamelijk onder etnische minderheden als Koerden, Baluchi's, Turkmenen en Arabieren voor. Bijna 99% van de bevolking hangt de islam aan. Het beleid van de overheid is gericht op strikte naleving van islamitische waarden en normen. De grondwet verklaart de sji'itische islam (en de Ja'fari-school van denken) tot officiële religie van Iran, maar erkent het christendom, zoroastrianisme en het jodendom als officiële religieuze minderheden.120 De erkende religieuze minderheden hebben het recht op eigen publicaties en de mogelijkheid het eigen geloof te belijden. Bovendien hebben deze minderheden in bepaalde gevallen het recht eigen gebruiken en wetten na te leven. Voor religieuze minderheden is een vaste plaats in het parlement gereserveerd. Uit hun midden wordt een eigen volksvertegenwoordiger gekozen. Ondanks deze bescherming door de grondwet komt discriminatie op religieuze gronden voor, bijvoorbeeld wanneer het gaat om toegang tot een baan bij de overheid. Door toepassing van de Shari'a worden religieuze minderheden achtergesteld op het terrein van het recht en gerechtelijke procedures, zoals getuigenissen, erfrechtkwesties en tot voor kort bloedgeld. Voor erkende religieuze minderheden is het uiterst moeilijk in geval van discriminatie op religieuze gronden een beroep te doen op de overheid. Zij doen soms een beroep op hun eigen kerkgemeenschap voor bemiddeling. Vrijwel altijd zonder resultaat als de discriminatie is gebaseerd op de Shari'a-wetgeving.

Review Online, NRO, 19 november 2002). Niet kon worden nagegaan of het hier daadwerkelijk om politieke activisten gaat.
119 Etemad 2 september 2002 / Iran News 3 september 2002. 120 Artikel 12 van de Grondwet benadrukt de "volledige eerbiediging en vrijheid" van het sji'isme ten opzichte van soennitische varianten van de Islam. In artikel 13 worden het Zoroastrianisme, Jodendom en Christendom genoemd als enige erkende godsdienstminderheden. 30

Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003

Wetswijziging op gebied van bloedgeld
Een belangrijke stap in de richting van gelijke juridische rechten voor religieuze minderheden is de recente wetswijziging op het gebied van bloedgeld (diyeh). Bloedgeld is het bedrag dat moordenaars aan de familieleden van de vermoorde moeten betalen om aan executie te kunnen ontkomen. In het verleden was het vastgestelde bedrag voor een niet-islamitisch slachtoffer de helft van hetgeen voor een moslim betaald diende te worden (momenteel 150 miljoen rials = US $ 18.750). De wetswijziging werd medio 2002 aangekondigd en op 3 november 2002 door het parlement aangenomen.121 Op 2 september 2002 werd al het volledige bedrag van 150 miljoen rials toegekend aan de nabestaanden van Hanik Hovsepian Mehr, de in 1994 vermoorde voorganger van de Pinkstergemeente (Assemblies of God) in Teheran. Het geld werd op last van de rechtbank door de overheid uitgekeerd.122 Christenen
De christelijke gemeenschap in Iran bestaat hoofdzakelijk uit Armeense en Assyrische christenen, die in de Iraanse samenleving geïntegreerde gemeenschappen vormen. De christelijke gemeenschap blijft onverkort in staat haar godsdienst uit te oefenen, voor zover het "geboren" christenen betreft.123 Er is een grote belangstelling voor het christendom. Kerkdiensten worden wekelijks door talrijke moslims bezocht, vaak vanuit een soort nieuwsgierigheid, maar soms ook vanwege de aantrekkingskracht welke de liturgie, de orgelmuziek en de kerkzang op veel moslims uitoefent. In sommige gevallen komt het tot nader contact en deelname aan bijbelkringen.
Bekeringen
De "oude" kerken roepen weinig of geen weerstand op. Deze ontplooien geen zendingsactiviteiten. Men wordt christen bij geboorte en trouwt slechts onderling. In de sporadische gevallen van een gemengde christen/moslim relatie, dient een mannelijke christen moslim te worden. Een vrouw kan haar oude geloof trouw blijven, mits haar kinderen moslim worden.
Complicaties als gevolg van zendingsdrang, kunnen zich voordoen bij "moderne" kerken, zoals de Pinkstergemeente (Assemblies of God) en evangelische kerken.124 Deels zijn zij actief onder de traditionele christelijke kerken, maar zij zien er om principiële redenen niet van af eventuele moslim belangstellenden in hun midden welkom te heten. Hoewel op apostasie (Mortad) ­ ofwel afvalligheid van de islam ­ volgens de Shari'a de doodstraf staat, zijn op dit moment geen signalen van vervolging van bekeerders en bekeerlingen in Iran waarneembaar. Zij die bekeren 121 IRNA / AFP 3 november 2002, Hambastegi 4 november 2002. 122 Resalat 2 september 2002.
123 De liturgie is doorgaans niet in het Farsi. Er leven enkele honderdduizenden christenen in Iran. 124 Van asielzoekers die in Nederland aangeven zich reeds in Iran te hebben bekeerd, kan indien zij daar bij een kerk waren aangesloten, in Iran worden nagegaan of de bekeringsgeschiedenis klopt. 31

Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003

blijven tot een kwetsbare groep behoren. Moslims kunnen interesse tonen in het christendom, christelijke kerken bezoeken en bijbelonderricht volgen zonder dat dit hen op vervolging door de autoriteiten komt te staan. Hoewel de kerken zeer voorzichtig zijn met het dopen van moslims, gebeurt dit toch op enige schaal. De kerken realiseren zich dat deze relatieve tolerantie van korte duur kan zijn. Er lijkt weinig voor nodig te zijn om de houding van de autoriteiten te doen omslaan. Bekeerde moslims
Tot het christendom bekeerde moslims kunnen maatschappelijk in principe probleemloos functioneren. De marges hierbij worden goeddeels bepaald door de mate waarin de betrokkenen met hun bekering in de openbaarheid treden. Of de autoriteiten al dan niet op de hoogte zijn van de bekering van betrokkene, is in principe slechts van belang wanneer de bekeerling reeds om andere redenen dan zijn geloofsovergang in de negatieve belangstelling staat of komt te staan van de Iraanse autoriteiten. In dat geval kan de bekering als een verzwarende factor meewegen. Het enkele feit dat iemand zich heeft bekeerd leidt momenteel echter niet tot vervolging of anderszins negatieve aandacht van de zijde van de Iraanse autoriteiten. 125 Indien er problemen ontstaan, doen deze zich meestal voor in de familiesfeer, of worden veroorzaakt door individuele overheidsambtenaren. Het gaat hierbij dan vooral om problemen op het gebied van uitreis, paspoortverstrekking, toegang tot de universiteit of degradatie op het werk. Ook hebben zij over het algemeen zeer beperkte mogelijkheden om rechtsbescherming of beroepsmogelijkheden te zoeken. Zulks geldt overigens evenzeer voor leden van erkende religieuze minderheden, zoals joden en "geboren" christenen. Ook zij hebben weinig tot geen mogelijkheden om rechtsbescherming te zoeken wanneer zij bij voorbeeld niet worden toegelaten tot een universiteit.126
Over het algemeen gaat aan een bekering een aanzienlijke periode (twee tot vijf jaar) van bijbelonderricht vooraf. Deze grondige voorgeschiedenis dient onder meer om er zeker van te zijn dat de persoon in kwestie te vertrouwen is en dat de bekeringswens authentiek is en niet ingegeven door de wens naar het Westen te vertrekken. Het aantal geschatte bekeringen in Iran van de islam naar het christendom zou maximaal tweehonderd personen per jaar bedragen. De bekering wordt niet doorgegeven aan de burgerlijke stand. In tegenstelling tot de officiële "oude" Armeense en Assyrische kerken (die trouwens geen 125 Tijdens een bezoek van Oostenrijkse rechters aan Iran in 2002 bevestigde Ayatollah Saanei (een "hardliner") desgevraagd dat bekeringen van de islam tot het christendom op zichzelf niet in strijd zijn met de Shari'a . Dit wordt pas anders als de bekering gepaard gaat met godslastering of belediging van heiligen (artikel in Defenders' Newsletter, juli-augustus 2002, pagina 22). 126 Deze beperkte mogelijkheden voor rechtsbescherming gelden overigens ook voor de islamitische Iraniërs die niet de benodigde relaties hebben.
32

Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003

bekeringsactiviteiten verrichten), betrachten de meeste andere ("moderne") kerken een grote terughoudendheid bij het verstrekken van doopcertificaten. Meestal geschiedt dit slechts nadat een bekeerling vanuit het buitenland hierom verzoekt. Iraniërs die zich in Nederland hebben bekeerd en terugkeren naar Iran komen aldaar in dezelfde positie terecht als andere ex-moslims.127 Joden
De joodse gemeenschap blijft onverkort in staat haar vrijheid van godsdienst uit te oefenen, maar zij wordt wel steeds minder talrijk. Ofschoon het proces tegen de joden in Shiraz128 kan hebben bijgedragen aan een versnelde uittocht, spelen ook de slechte economische omstandigheden in Iran een rol bij het besluit het land te verlaten, evenals discriminatie bij toelating tot de universiteit en bij sollicitaties naar overheidsbanen voor met name de jongere joden.129 Op 23 oktober 2002 werden vrij onverwacht drie van de acht nog in Shiraz wegens spionage voor Israël gedetineerde joden vrijgelaten, nadat zij van Geestelijk Leider Khamenei gratie hadden gekregen. Het betreft Javid Bent Yaghoub (Yaqub) en Faramarz Kashi, die beiden een straf van zes jaar uitzaten, en Shahrokh Paknahad, die tot vijf jaar cel was veroordeeld.130 Zoroastriërs
De zoroastriërs, aanhangers van Zarathoestra (Zoroaster in het Grieks, Zarthost in het Perzisch) leefden reeds eeuwen voor het intreden van de islam in Iran. Thans zijn tussen de 30.000 en 50.000 zoroastriërs in Iran woonachtig. De meesten van hen wonen in Yazd en Teheran. Vele anderen zijn de afgelopen decennia naar het buitenland geëmigreerd. De zoroastrische minderheid in Iran wordt in staat gesteld om traditionele en familiale gebruiken na te leven. Zoroastriërs beschikken over zogeheten "vuurtempels", waar zij hun geloof kunnen uitoefenen. Actieve bekering tot het zoroastrianisme vindt niet plaats. De zoroastriërs spreken onderling een eigen "Dari"-taal. Artikelen voor en door zoroastriërs worden gepubliceerd in het tijdschrift Frahvahr.
In de positie van de zoroastriërs is de afgelopen tijd geen verandering gekomen. Zij zijn nog immer in staat hun godsdienst vrijelijk te beleven, hebben een vertegenwoordiger in het parlement en zijn loyale onderdanen van de Islamitische Republiek Iran. Wel zijn aan hen diverse discriminerende beperkingen opgelegd. 127 Duitsland repatrieert met enige regelmaat uitgeprocedeerde Iraanse bekeerde moslims. Van Duitse zijde zijn geen problemen bij terugkeer gemeld.
128 Voor het proces tegen de joden in Shiraz zie pagina 27 van het Algemeen ambtsbericht Iran van 24 augustus 2001 en pagina's 28-30 van het Algemeen ambtsbericht Iran van 30 augustus 2000. 129 Hier komt nog bij dat joden, net als christenen, tot voor kort bij hun uitreis konden worden geholpen door bepaalde stichtingen in Wenen, die tegen een minimumbedrag van $ 3000,- tijdelijk opvang in Oostenrijk regelen en vervolgens emigratie naar de Verenigde Staten verzorgen. 130 BBC news 27 oktober 2002.

---

Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003

Dit zijn dezelfde beperkingen die gelden voor de andere erkende religieuze minderheden. Het islamitisch regime heeft ­ zij het niet van harte ­ sommige gebruiken van de zoroastriërs zelfs tot nationale manifestaties zien uitgroeien, zoals het Vuurfeest (Chahharshanbeh Souri), dat sedert 2000 weer met veel vuurwerk op de laatste dinsdagavond en woensdag vóór het Iraanse Nieuwjaar (Norouz) wordt gevierd. Overigens dateert Norouz ook uit het Zarathoestra-tijdperk. Bahá'i
Er zouden zo'n 300.000 aanhangers van het bahá'i geloof in Iran woonachtig zijn.131 De meerderheid van hen is van Perzische afkomst.
De situatie van de bahá'i in Iran blijft zorgwekkend. Het bahá'i geloof wordt niet erkend in de Iraanse grondwet. Aanhangers worden als geloofsafvalligen van de islam beschouwd, die de geloofsovertuiging tarten en een bedreiging zijn voor de stabiliteit van de staat.
Ofschoon de meeste niet-sji'itische geloofsgemeenschappen momenteel een redelijke mate van vrijheid genieten, blijft de situatie van de bahá'i precair, al zijn er geen gevallen bekend van vervolging vanwege het aanhangen van het bahá'i geloof. Bahá'i ondervinden nog steeds beperkingen op het gebied van onderwijs, werkgelegenheid, huisvesting, reizen en culturele activiteiten. Voorts krijgen zij te maken met onteigening van hun eigendommen. Ook mogen bahá'i in de regel hun doden niet begraven of eer bewijzen op een manier die past binnen hun geloof. In 2002 leek het er op dat de Iraanse autoriteiten de bahá'i-gemeenschap in Teheran tegemoet kwamen door hun een stuk land voor een begraafplaats aan te bieden. Dit bleek echter een loos gebaar, omdat het een stuk land in de woestijn betrof, zonder toegang tot water en daardoor niet geschikt voor de rouwrituelen van de bahá'i.132 Ten slotte komen de bahá'i, als niet erkende religieuze minderheid, niet in aanmerking voor de hiervoor genoemde (zie pagina 29) bloedgeldregeling. In totaal verbleven in januari 2002 vijf bahá'i in gevangenschap.133 Een van hen, Zabihi Moghaddam, werd in juni 2002 vrijgelaten.134 131 Bahá'i is een in 1844 in Perzië ontstane monotheïstische godsdienst. De religie kent geen geestelijken. Democratisch gekozen administratieve raden vormen de structuur van de kerk. Het hoogste gezag wordt uitgeoefend door het Universal House of Justice, gevestigd op de berg Carmel in Israël. Volgens de kerk zijn er wereldwijd meer dan vijf miljoen bahá'is. De belangrijkste leerstellingen van het Bahá'i zijn het geloof in één God: de grote oude religies zijn gesticht door boodschappers van God (Abraham, Krishna, Moses, Boeddha, Zarathoestra, Jezus en Mohammed) die gezonden werden omdat de mensheid zich steeds verder ontwikkelt; de invoering van gelijkheid tussen de seksen, het uitbannen van extremen tussen weelde en armoede en het realiseren van de eeuwenoude belofte van wereldvrede. Religieuze gemeenschappen worden niet verdeeld door het woord van God, maar door de menselijke toevoegingen aan dat woord. 132 Zie o.a. Maurice Copithorne, E/CN.4/2002/42, pagina 17, en International Religious Freedom Report Iran, U.S. Department of State, 7 oktober 2002.
133 Brief Nationale Geestelijke Raad van de Bahá'is van Nederland d.d. 15 februari 2002 aan het ministerie van Buitenlandse Zaken.
134 International Religious Freedom Report Iran, U.S. Department of State, 7 oktober 2002. 34

Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003

Soennieten
Soennitische parlementsleden hebben in het najaar van 2002 een lange klachtenbrief aan Geestelijk Leider Khamenei geschreven over de problemen die soennieten zouden ondervinden. Zij klaagden onder meer over onrechtmatig ontslag, oneerlijke selectieprocedures bij sollicitaties, het verbod op enkele theologische centra, het tegenhouden van de bouw van een moskee in Teheran, de regelmatige beledigingen op radio en televisie, de publicatie van anti-soennitische literatuur en het feit dat de tijdens de Iran-Irak oorlog gesneuvelde soennieten niet als martelaren worden beschouwd.135
Hojati-geloofsgenootschap
Deze ultra-conservatieve, sji'itische, anti-bahá'i gerichte geloofsbeweging, opgericht in 1953, is door ayatollah Khomeini in 1983 verboden. Ofschoon bij tijd en wijle de naam van de beweging opduikt in polemische artikelen of achtergrondbeschouwingen, voornamelijk in Iraanse media in het buitenland, wordt in Iran zelf weinig over de Hojati-geloofsgenootschap (Hojjatieh Association) vernomen. De beweging richt zich op de wederkomst van de Mahdi, de verdwenen twaalfde Imam, die de echte en enige "islamitische Republiek" zal stichten en keert zich tegen het instituut van Velayat-e Fakih.136 Mocht het geloofsgenootschap zich in de toekomst opnieuw manifesteren, dan ligt het voor de hand dat het huidige regime drastisch tegen de aanhangers van de Hojati-geloofsgenootschap zal optreden, zoals de autoriteiten in 1999 eveneens optraden tegen de ­ aan de Hojati verwante ­ Mahdaviat groepering, waarvan momenteel 30 leden achter de tralies zitten. Twee leiders werden in juni 2001 veroordeeld tot de doodstraf voor een poging tot moord in 1999 op het voormalig hoofd van het justitieel apparaat, Ali Razini.137 Eén van hen, Hassan Milani, verblijft evenwel in Londen. De doodstraf voor de ander, Gholamreza Ameli, werd dankzij een amnestie van de Geestelijk Leider, begin 2002 omgezet in levenslang.138
Op 4 december 2002 berichtte de krant Kayhan dat Ali Razini de daders van de op hem gepleegde aanslag heeft vergeven en zijn aanklacht heeft ingetrokken.139 Het is 135 Iran Daily 3 augustus 2002.
136 Voor Velayat-e Fakih zie pagina 13 van het Algemeen ambtsbericht Iran van 24 augustus 2001. De thans gedetineerde journalist van het verboden dagblad Fath, Emadeddin Baqi, had in zijn jonge jaren affiniteit met deze groep en schreef er een boek over. Ook wordt over ex-minister van Cultuur en Islamitische Leiding Ayatollah Mohajerani wel beweerd dat hij als "religious intellectual" contacten met de "Hojjatieh Association" niet uit de weg ging. (Neshat, 24 april 1999). 137 Iran 6 juni 2001 en IRNA en AFP 25 juni 2001. De naam van deze weinig bekende messianistische sji'itische groepering is gelieerd aan de twaalfde imam, de Mahdi. Na zijn terugkeer op aarde zal het tijdperk van de perfecte sji'itische maatschappij aanbreken. Naar verluidt zouden leden van de Mahdaviat groepering pogingen hebben ondernomen/willen ondernemen bekende figuren in de Iraanse samenleving uit de weg te ruimen, die de terugkeer van de Mahdi zouden verhinderen. (Reuters, 23 november 2000). 138 Norouz 18 maart 2002.
139 Kayhan / Iran News 4 december 2002.
35

Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003

nog niet bekend of de de leden van de Mahdaviat-groepering daadwerkelijk in vrijheid zullen worden gesteld.
3.3.4 Bewegingsvrijheid
Binnenland
In principe mogen burgers zonder officiële toestemming naar elk deel van Iran reizen en van woonplaats veranderen. Bij binnenlandse vluchten moeten Iraniërs hun identiteit aantonen met hun geboortecertificaat/identiteitsboekje of paspoort. Geboorte-/identiteitsboekje
Iedere Iraniër heeft een geboorte-/identiteitsboekje (shenasnameh) met een rode omslag en een uniek serienummer dat op elke bladzijde met rode inkt is gedrukt. Daarnaast bevat de shenasnameh een persoonsnummer, dat met pen in het daarvoor bedoelde vak is geschreven en dat uit één tot vijf cijfers kan bestaan. Dit nummer is het volgnummer van de afgevende instantie in het desbetreffende jaar. De combinatie persoonsnummer, geboortedatum en plaats van afgifte is uniek voor de houder van het boekje.
Iraniërs kennen het persoonsnummer dat in hun geboorteboekje vermeld staat doorgaans uit hun hoofd, aangezien zij deze bij nagenoeg alle belangrijke transacties nodig hebben. Het nummer staat niet alleen vermeld op alle andere identificatiebewijzen (paspoort, rijbewijs, studentenkaart, militaire kaart), maar moet ook steeds worden genoemd als een bepaalde overheidsdienst wordt verlangd. Het geboorteboekje wordt na de geboorte door de ouders aangevraagd. Wanneer de houder van het boekje 18 jaar oud is, wordt een foto toegevoegd. Iraniërs zijn niet verplicht het geboorteboekje bij zich te dragen. De eerste twee pagina's van het geboorteboekje bevatten de persoonlijke gegevens van de houder: voor- en achternaam van de betrokkene, diens geboortedatum (volgens de Iraanse kalender) en geboorteplaats, de voornaam van diens vader en moeder alsmede hun persoonsnummer en de plaats van afgifte van hun geboorteboekjes. Op de middelste twee pagina's worden huwelijken (alsmede echtscheidingen en het overlijden van de partner) en eventuele kinderen bijgeschreven. Bij huwelijken worden alle gegevens (voornaam, achternaam, geboortedatum, nummer en afgifteplaats van het geboorteboekje) van de huwelijkspartner ingevuld, alsmede het registratienummer van het huwelijk en de plaats en nummer van het desbetreffende notariskantoor (notary public). Het boekje wordt bij alle handelingen tevens door de notaris gestempeld. Op de laatste twee pagina's wordt door middel van stempels aangegeven of betrokkene bijvoorbeeld voedselbonnen heeft ontvangen en in welke stad de houder van het boekje heeft gestemd in de verkiezingen. 36

Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003

Naast de oude shenasnamehs zal een nieuwe nationale identiteitskaart in gebruik worden genomen. De nieuwe kaart heeft een nationale code van 10 cijfers en zal gebruikt worden bij allerlei belangrijke transacties (trouwen, kopen van land, aanschaffen van een auto, etcetera). De nieuwe nationale ID-kaart is nog niet in gebruik genomen, al wordt op de shenasnamehs van nieuw geborenen sinds ongeveer twee jaar al wel de code van 10 cijfers geplaatst.140 Buitenland: procedures op het vliegveld
Bij uitreis uit Iran wordt de identiteit gecontroleerd met behulp van het paspoort. Het is niet nodig hierbij ook het geboorteboekje te tonen. Voor zover bekend, zijn er recentelijk geen wijzigingen in de uitreisprocedure doorgevoerd. De controle op de luchthaven van Teheran (Mehrabad) is strikt. De feitelijke controles bij uitreis vinden als volgt plaats.
Bij binnenkomst van de luchthaven worden alle tassen en koffers doorgelicht en wordt iedereen, mannen en vrouwen gescheiden, gefouilleerd. Soms wordt bij die gelegenheid naar het paspoort en het ticket gevraagd, doch ook niet-passagiers mogen dit deel van het gebouw betreden. Vóór het inchecken van de bagage (waarbij door de luchtvaartmaatschappijen het eventueel benodigde visum streng wordt gecontroleerd) worden ticket en paspoort gecheckt bij een balie die niet- passagiers in principe niet mogen passeren, hier wordt evenwel regelmatig de hand mee gelicht. Hierna volgt de (grondige) paspoortcontrole, waarbij wordt geverifieerd of de persoon in kwestie op de zwarte lijst voorkomt. Is zulks het geval (bijvoorbeeld vanwege een niet betaalde belastingschuld, een tegen betrokkene lopend arrestatiebevel etcetera), dan zal hij niet mogen uitreizen. Vervolgens wordt, alvorens de reiziger tot de gate wordt toegelaten, de handbagage opnieuw doorgelicht en de passagier opnieuw gefouilleerd. In sommige gevallen wordt de passagier gevraagd de schoenen uit te trekken. Een enkele maal wordt bij het betreden van het vliegtuig, naast de instapkaart, ook het paspoort nogmaals gecontroleerd.
Naast de vele uitreismogelijkheden vanaf het vliegveld van Teheran, bestaat tevens gelegenheid om met Iran Air of Mahan Air vanuit Iraanse steden als Ahwaz, Bandar-Abbas, Mashhad, Isfahan en Shiraz naar diverse bestemmingen binnen en buiten de regio te vliegen. Op deze Iraanse luchthavens wordt hetzelfde registratiesysteem als dat op de luchthaven Teheran gehanteerd. Uitreis over land
Wat de uitgestrekte landgrens met Turkije betreft, is bekend dat de Iraanse, alsook de Turkse grensautoriteiten moeilijkheden hebben om die deugdelijk te bewaken. Iraniërs zijn niet visumplichtig voor Turkije, hetgeen inhoudt dat dit land dan ook 140 De verwachting is dat het nog vele jaren zal duren voor het project "vernieuwing shenasnameh" daadwerkelijk wordt geïmplementeerd.
37

Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003

een populaire bestemming is. Indien men over een paspoort beschikt, kan men dagelijks per vliegtuig of bus en enige malen per week met de trein van Teheran naar Istanbul afreizen.
Naar verluidt wordt gebruik gemaakt van de zeeweg om illegaal vanuit Zuid-Iran naar Dubai en Koeweit te reizen.141 In de praktijk worden geen gevangenisstraffen opgelegd wegens illegale uitreis. Wel kunnen geldboetes worden geheven. Jaarlijks keren duizenden in het buitenland verblijvende Iraniërs, waaronder voormalige asielzoekers, voor korte of langere tijd in het kader van zaken, vakantie of familiebezoek terug naar hun vaderland. In verreweg de meeste gevallen levert een dergelijke vrijwillige terugkeer geen enkel probleem op. 3.3.5 Rechtsgang
De werkwijze van de Revolutionaire Rechtbanken is de afgelopen jaren, met name na het aantreden van president Khatami, enigszins transparanter geworden. Verdachten ontvangen nu in sommige gevallen kopieën van oproepen, dagvaardingen en zelfs vonnissen. Voorts is recentelijk een begin gemaakt met de hervormingen van het justitiële apparaat. Deze zullen leiden tot een herindeling van de justitiële complexen en onder meer de herinvoering van het bureau van de openbare aanklager.142 Dit laat overigens onverlet dat deze rechtbanken in Iran nog zeer veel speelruimte hebben om ongecontroleerd hun onwelgevallige personen aan te pakken.
Overspel (Zenah)
De bestraffing voor overspel tussen gehuwden is volgens de in Iran geldende wetgeving doodstraf door steniging (artikel 83 van de Hodoud; enkelvoud: hadd143).144
Hiervoor is het nodig dat het overspel wettig en overtuigend wordt bewezen door vier getuigen of een viervoudige bekentenis (artikel 68 en 74). De straf wordt niet toegepast wanneer de partner van de overspelpleger niet (seksueel) beschikbaar was, vanwege een reis of een detentie of een vergelijkbare omstandigheid (artikel 86), wanneer de daders niet van het verbod op de hoogte waren (artikel 66), of wanneer diegene tot het overspel werd gedwongen (artikel 67). Berouw kan in sommige 141 Zie onder andere: Iran Daily 20 september 2001, Al Watan, Koeweit/ AFP 5 juni 2002, Arab Times, Kuwait City / AFP 3 augustus 2002, Al-Anba, Koeweit 17 december 2002 en AFP 18 december 2002. 142 AFP 25 november 2002.
143 Het strafwetboek van Iran bestaat uit vijf delen: in het eerste boek worden de algemene begrippen en principes vastgelegd, het tweede boek bevat de hadd-straffen (Hodoud), het derde boek de vergeldingsstraffen (Qesas), het vierde boek gaat over bloedgeld (Diyeh) en het vijfde boek bevat de Ta'zirat (overige islamitische strafwetgeving).
144 Eind december 2002 verscheen in de pers het bericht dat Iran steniging als vorm van doodstraf zou hebben afgeschaft (Reuters 26 december 2002 en BBC News 27 december 2002). 38

Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003

gevallen leiden tot gratieverlening. Voor ongeoorloofd geslachtsverkeer tussen ongehuwden geldt een minder zware straf, namelijk 100 zweepslagen (artikel 88). De daadwerkelijke uitvoering van de doodstraf door steniging is zeldzaam. In de meest recente gevallen waarbij de doodstraf daadwerkelijk werd toegepast, ging het steeds om overspel in combinatie met een ander delict, zoals moord of prostitutie. Wel vonden, met name in de zomer van 2001 maar ook hierna nog, openbare geselingen plaats, in sommige gevallen vanwege ongeoorloofde seksuele relaties. Er wordt in de strafwetgeving ten aanzien van overspel geen onderscheid gemaakt naar godsdienst. Wel is er een bepaling dat bij ongeoorloofd geslachtsverkeer tussen en niet-moslimman en een moslimvrouw, de man met de doodstraf dient te worden bestraft (artikel 82 van de Hodoud). Hierbij is niet van belang of de man en vrouw gehuwd zijn. Er zijn geen recente gevallen bekend van de toepassing van dit artikel. In principe kan overspel door elke Openbare Rechtbank worden behandeld. Er zijn tevens een aantal Openbare Rechtbanken die gespecialiseerd zijn in de behandeling van die zaken die de openbare zeden betreffen, zoals bijvoorbeeld overspel of alcoholgebruik. Voorbeelden hiervan zijn het Ershad Justitieel Complex en de rechtbank aan de Wazera Boulevard, beide in Teheran. Verdachten die op heterdaad worden betrapt, worden vaak naar een dergelijke speciale rechtbank gebracht. Alcoholgebruik en ­bezit
Het gebruik en bezit van alcohol is in Iran strafbaar. Op het in het openbaar drinken van alcoholische dranken staat twee tot zes maanden gevangenisstraf (artikel 701 van de Ta'zirat), op het kopen, vervoeren of opslaan van alcoholische dranken drie tot zes maanden gevangenisstraf of 74 zweepslagen (artikel 702 van de Ta'zirat), op het maken, verkopen, aanbieden of importeren van alcoholische dranken drie maanden tot 1 jaar gevangenisstraf en/of 74 zweepslagen en/of een boete tussen de 1,5 miljoen en 6 miljoen rial (artikel 703 van de Ta'zirat), en op het runnen van een plaats waar alcoholische dranken worden geserveerd of het uitnodigen van andere mensen naar een dergelijke plaats drie maanden tot 2 jaar gevangenisstraf en 74 zweepslagen, en/of een boete tussen de 1,5 miljoen en 12 miljoen rial. Wanneer een combinatie van bovengenoemde overtredingen wordt begaan, wordt de maximale straf opgelegd (artikel 704 van de Ta'zirat).
Deze straffen worden in de praktijk niet altijd opgelegd. Er zijn vele voorbeelden van bijvoorbeeld invallen op feestjes waar alcohol wordt geschonken, waarna zowel de bezoekers als de organisator slechts een boete en een waarschuwing krijgen, al werd aan het eind van 2002 bij dergelijke invallen soms beduidend harder opgetreden dan eerder dat jaar.
Bloedwraak en eremoord
39

Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003

De strafmaat bij een eremoord of moord uit bloedwraak is minder dan bij een gewone moord. Wanneer het gaat om een vete waarbij diverse mensen betrokken zijn en die in moord resulteert, is de strafmaat 1 tot 3 jaar gevangenisstraf (artikel 615-1 van de Ta'zirat).
Een man die getuige is van overspel door zijn vrouw met een andere man, en die zich ervan overtuigd heeft dat het overspel met de instemming van zijn vrouw is gebeurd, mag hen beiden direct doden (artikel 630 van de Ta'zirat). Een dergelijke moord wordt volgens de Iraanse strafwet niet bestraft. Wanneer het overspel wordt gepleegd zonder de instemming van zijn vrouw, mag hij alleen de man doden (artikel 630 van de Ta'zirat).
Wanneer de dader de moord heeft gepleegd bij een poging om het leven, de integriteit, eer, kuisheid of het bezit van zichzelf of een ander te verdedigen, wordt de moord niet bestraft. Hierbij moet wel aangetoond worden dat de vrees gebaseerd was op redelijk bewijs, dat de verdediging proportioneel was en dat er geen assistentie van overheidsorganen of een minder radicale oplossing voorhanden was (artikel 625-9 van de Ta'zirat).
3.3.6 Arrestaties en detenties
Detentie en dagvaardingen parlementsleden Wat in het oog springt in de tweede helft van 2001, zijn vooral de dagvaardingen en veroordelingen aan het adres van hervormingsgezinde parlementsleden. Zij werden in toenemende mate het slachtoffer van het conservatieve justitiële apparaat onder leiding van Ayatollah Hashemi-Shahroudi. Ruim 30 Majlisleden zijn in de laatste maanden van 2001 voor diverse rechtbanken gedaagd en tot gevangenisstraffen veroordeeld, sommigen wegens in het parlement, uit hoofde van hun functie, gedane uitspraken en geleverde kritiek, anderen wegens het participeren in politieke bijeenkomsten of het schrijven van controversiële artikelen in de kranten waarvan zij tevens de uitgever zijn. Dit ondanks artikel 86 van de Grondwet, dat als volgt luidt: "While carrying out their functions as Assembly members, the representatives of the National Assembly are completely free to express their opinions and cast their votes. They cannot be prosecuted or arrested for expressing their views in the Assembly or casting their votes while discharging their functions as representatives".145
De verontwaardiging onder de Khatami-getrouwe parlementariërs ­ die de overgrote meerderheid in de Majlis vormen ­ leidde eind 2001 tot tumultueuze zittingen, spoedbijeenkomsten waarin 160 parlementsleden dreigden massaal af te 145 Volgens de hardliners van het justitiële apparaat en van de Raad van Hoeders betekent dit geenszins dat parlementsleden immuniteit genieten. "I have reviewed the Constitution, and we do not have the word immunity", liet Ayatollah Mohammad Yazdi (lid van de Raad van Hoeders) nog op 28 december 2001 tijdens het Vrijdaggebed weten.
40

Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003

zullen treden (zes van hen hebben inderdaad de daad bij het woord gevoegd), boze maar loze verklaringen aan de hervormingsgezinde pers, een spoedzitting van het kabinet dat een speciale bemiddelingscommissie van juristen instelde alsmede tot een dringend beroep op de parlementsvoorzitter, die op dat moment op bezoek was in Riyadh, terstond naar Iran terug te keren.
Terwijl nog op 11 december 2001, na een spoedberaad van parlementsvoorzitter Karroubi met Ayatollah Shahroudi, het vonnis van 7 maanden celstraf (plus een geldboete en 30 zweepslagen) tegen parlementslid Mohammad Dadfar uit Bushehr voorlopig werd opgeschort, verbleef een ander hervormingsgezind Majlislid, Hossein Loghmanian uit Hamedan, gedurende een aantal weken daadwerkelijk in de Evin-gevangenis. Mevrouw Fatemeh Haqiqatjou werd veroordeeld tot 17 maanden gevangenisstraf.
Parlementariër Loghmanian, die op 25 december 2001 werd veroordeeld tot 10 maanden gevangenisstraf, omdat deze in het parlement de Iraanse justitie "ondemocratisch" had genoemd, werd 3 weken later weer vrijgelaten.146 De vrijlating vond op 15 januari 2002 plaats. Het gratieverzoek was ingediend door het hoofd van het justitiële apparaat, Ayatollah Hashemi-Shahroudi. De vrijlating van Loghmanian wordt gezien als één van de zeer zeldzame overwinningen van de hervormingsgezinden in hun strijd tegen de conservatieven. Arrestatie en detentie journalisten
Gedurende de verslagperiode werd ook weer een aantal journalisten voor de rechtbank gedaagd en veroordeeld tot gevangenisstraf, doch het betroffen vooral studenten die betrokken waren bij universiteitspublicaties, zoals de uitgevers en medewerkers van de bladen Kavir en Faryad. Wel werden aan het begin van 2002 enige journalisten ontvoerd en na enige tijd weer vrijgelaten. Het aantal van zo'n 40 uitgevers dat op borgtocht vrij is en nog wacht op een rechtszaak, blijft constant. Bij tijd en wijle worden een of meer van hen voor een hoorzitting opgeroepen, zoals aan het begin van 2002 de heer Morteza Alviri, oud-burgemeester van Teheran en uitgever van Hamshahri.147
Nieuw in de afgelopen periode was dat ook een persfotograaf voor de rechter moest verschijnen. Betrokkene had geen idee wat hem ten laste werd gelegd.148 Na de rechtszitting zijn hierover geen bijzonderheden meer vernomen. 146 Zie ook de brief van de minister van Buitenlandse Zaken aan de Tweede Kamer van 30 januari 2002 in antwoord op schriftelijke vragen van het Lid Verhagen over vervolging Iraanse parlementsleden. 147 Hamshahri 28 januari 2002.
148 Hambastegi 4 november 2001.
41

Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003

Arrestaties naar aanleiding van voetbalrellen
Rond de wedstrijden voor de kwalificatie voor het wereldkampioenschap voetbal in Japan en Zuid-Korea vonden diverse uitbarstingen van geweld plaats. In eerste instantie ging het om gewone supportersrellen en was nauwelijks sprake van arrestaties.149 In de hierop volgende wedstrijden trad de politie harder op. Op 5 oktober 2001 werden ruim 100 jeugdige relschoppers gearresteerd150 die evenwel, al dan niet na betaling van geldboetes, al snel weer op vrije voeten kwamen151. Op 12 oktober 2001 werden naar verluidt rond de 350 personen gearresteerd.152 Dertig van hen zouden zijn voorgeleid bij een revolutionaire rechtbank. Op 17 oktober 2001 werd vernomen dat 200 van de 350 arrestanten op borgtocht in vrijheid waren gesteld en dat de rest in detentiecentra zat.153
Toen Iran op 21 oktober 2001 tegen alle verwachtingen in de kwalificatiewedstrijd tegen het veel zwakkere Bahrein verloor, braken in diverse steden onlusten uit welke spoedig ontaardden in anti-regime demonstraties, die twee avonden en nachten duurden. Vanuit het buitenland, met name Los Angeles, werd de menigte via satellietverbindingen aangezet tot opstand tegen de autoriteiten. De politie, ondersteund door veiligheidstroepen, had grote moeite de rellen te bedwingen. In geheel Iran zouden zeker 1000 personen zijn aangehouden.154 De laatste drie wedstrijden van de serie op 25 en 31 oktober en 15 november verliepen rustiger en veroorzaakten slechts sporadisch onlusten.
Persberichten over het lot van de gearresteerde personen ­ hoofdzakelijk jongeren ­ spreken elkaar tegen. De minderjarigen (tussen 13 en 17 jaar) zouden zijn voorgeleid voor de jeugdrechter. Een groot deel zou zijn vrijgesproken, anderen moesten een geldboete betalen, terwijl een deel van de relschoppers een stadionverbod kreeg voor de duur van de kwalificatiewedstrijden.155 Ook werd gemeld dat enige 16-jarige voetbalvandalen naar een correctiecentrum zijn gebracht en een 18-jarige naar de Qasr Gevangenis.156 In Karaj werden op 30 oktober 2001 zo'n 80 personen veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van de wedstrijden.157 Aangenomen wordt dat inmiddels het merendeel van de voetbaldemonstranten weer op vrije voeten is.158
149 Norouz 9 september 2001 / Iran News en Iran Daily 10 september 2001. 150 Iran 7 oktober 2001.
151 Iran / AFP 11 oktober 2001.
152 Iran Daneshjoo Org. News Service (www.daneshjoo.org) 13 oktober 2001. 153 ISNA / BBC Monitoring Service 17 oktober 2001. 154 Entekhab / Norouz 23 oktober 2001.
155 Iran 25 oktober 2001.
156 Norouz 29 oktober 2001.
157 Iran News 31 oktober 2001.
158 De regeringskrant Iran meldde reeds op 4 november 2001 dat 90% van hen al weer vrij rondliep, terwijl Sedaye Edalat (hervormingsgezind) een dag later berichtte dat er uiteindelijk zo'n 30 personen in de Evin-gevangenis op hun rechtszaak wachtten.
42

Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003

Willekeurige detentie
In de praktijk blijkt zelden sprake te zijn van willekeurige detentie. Slechts bij invallen in privé-woningen, waar feestjes in "westerse" stijl plaatsvinden, of bij het uiteenslaan van een spontane demonstratie kan het gebeuren dat deelnemers het slachtoffer worden van willekeurige arrestatie en opsluiting. Doorgaans blijkt in deze gevallen de detentie van beperkte duur te zijn. De gearresteerden worden, soms na betaling van een geldboete of het incasseren van zweepslagen, na korte tijd weer in vrijheid gesteld.
Langdurige incommunicado-opsluiting
Verontrustend is de trend om gedetineerden voor langere tijd "incommunicado" te houden. Het onderbrengen van gedetineerden in geheime gevangenissen, die naar verluidt onder beheer staan van de Revolutionaire Garde, kennelijk ter "voorbereiding" op hun proces, gaat tot de dag van vandaag door. Gebleken is dat sommige gevangenen na hun incommunicado-periode bekentenissen afleggen. Politieke gevangenen worden thans met een zekere regelmaat (naast lange gevangenisstraffen) veroordeeld tot "interne verbanning" in onherbergzame streken van Iran. Ook komt het voor dat de opgelegde gevangenisstraf moet worden uitgezeten in klimatologisch onaangename oorden als Ahwaz of Bandar Abbas.
3.3.7 Mishandeling en foltering159
Geseling
Geseling wordt voornamelijk toegepast bij zogenaamde ontaarde delicten, zoals alcohol drinken, gemengd dansen of handelen in obscene of pornografische videofilms. Volgens de Iraanse Shari'a-wetgeving worden mannen staand en met alleen de geslachtsdelen bedekt gegeseld, terwijl dit bij vrouwen zittend en geheel gekleed zou gebeuren. Meestal kunnen ook mannen hun bovenkleding echter aanhouden.
Buiten de wettelijke restrictie dat zweepslagen niet toegediend mogen worden op gezicht, hoofd en schaamstreek, zijn er voor zover bekend geen algemene restricties met betrekking tot de ernst van het lichamelijk letsel dat door de geseling mag worden toegebracht. Wel is bekend dat verdachten soms een beroep doen op hun gezondheidstoestand in de hoop dat hier rekening mee wordt gehouden. Hieraan wordt echter niet altijd gehoor gegeven. Voorts bestaat voor de rechter de mogelijkheid om de zweepslagen toe te laten brengen met de Koran onder de arm van de beul, wat een zekere verlichting van de straf inhoudt. Het is onbekend in hoeveel en welke gevallen de bestraffing op deze wijze toegepast wordt. 159 Zie paragraaf 3.1.2. voor de anti-folter wetgeving. 43

Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003

Lijfstraffen, zoals geseling, kunnen in voorkomende gevallen worden afgekocht. Het is aan de individuele rechter om te bepalen wanneer en in welke mate dit kan. 3.3.8 Verdwijningen
De pers maakte geregeld melding van de verdwijning of ontvoering van journalisten en studenten. Achteraf, vaak weken later, bleken deze personen te zijn gearresteerd op last van de Revolutionaire Rechtbank en in sommige gevallen zelfs van de Speciale Rechtbank voor de Geestelijkheid. Zelfs niet-geestelijken werden door laatstgenoemd orgaan gearresteerd en verhoord. Dit overkwam de intellectueel Massoud Aghai160, de journalist Issa Khandan, ex-redacteur bij de verboden kranten Khordad en Fath161 en Jabbar Azizi die op 3 december 2001, na een ontmoeting in zijn kantoor met vertegenwoordigers van de Speciale Rechtbank voor de Geestelijkheid, spoorloos verdween.162 Ook zeven leden van de "Centrale Raad" van de Islamic Association of Students van de "Sharif Industrial University" ontvingen dagvaardingen van deze geestelijke rechtbank.163 Twee andere studenten verdwenen in januari 2002 enige tijd uit het zicht: Javad Rahimpour164 en Arman Rezapour.165 Later bleek dat zij waren gearresteerd door de Revolutionaire Rechtbank. Rezapour kwam op 19 maart 2002 vrij na betaling van een borgsom van 500.000 rials. Rahimpour werd na betaling van een borgsom van 200 miljoen rials op 14 april 2002 vrijgelaten.166 Arman Rezapour was, behalve student, een actief campagnevoerder geweest voor de herverkiezing van president Khatami.
Siamak Pourzand
Op 24 november 2001 werd de directeur van het Cultureel Centrum van Teheran, Siamak Pourzand, echtgenoot van de bekende mensenrechtenadvocaat mevrouw Mehrangiz Kar, door onbekenden ontvoerd toen hij het huis van zijn zuster verliet.167 Ofschoon een familielid hem na enige weken mocht bezoeken op het bureau van de "zedenpolitie", bleek hij aldaar niet te zijn gedetineerd. Op 4 mei 2002 werd hij veroordeeld tot 8 jaar gevangenisstraf, onder meer vanwege contacten 160 Iran 29 oktober 2001 en Iran News 30 oktober 2001. 161 Norouz 11 november 2001 en Iran News 12 november 2001. 162 Norouz 8 december 2001 en Iran News 9 december 2001. Massoud Aghai en Jabbar Azizi zijn op respectievelijk 20 december 2001 (Hamshahri 22 december 2001 en Iran News 24 december 2001) en 24 december 2001 (Norouz 25 december 2001) op borgtocht in vrijheid gesteld. Nadat Issa Khandan in januari 2002 eveneens op borgtocht werd vrijgelaten (IRNA / AFP 30 januari 2002, Tehran Times / Iran News 31 januari 2002), werd hij in oktober 2002 opgeroepen voor de Revolutionaire Rechtbank te verschijnen (Hayat-e No 12 oktober 2002 en Iran News 13 oktober 2002). 163 IRNA 26 november 2001.
164 Iran Daily 28 januari 2002.
165 Norouz 4 februari 2002.
166 Norouz 16 april 2002 en Iran News 17 april 2002. 167 Amnesty International 28 november 2001.
---

Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003

met familieleden van de vroegere Sjah en samenwerking met de SAVAK (de geheime dienst ten tijde van de Sjah). Hij zou zijn veroordeeld door een Revolutionaire Rechtbank, zijn rechtszaak in maart vond echter plaats in een "special court" op het vliegveld van Teheran. De straf werd later in beroep verhoogd tot 11 jaar gevangenisstraf. Op 24 juli 2002 bekende Pourzand ten overstaan van de pers alle tegen hem ingebrachte beschuldigingen (samenwerking met de SAVAK, contacten met de voormalige keizerlijke familie, contacten met de buitenlandse media en het doorsluizen van grote sommen buitenlands geld aan hervormingsgezinde kranten). De "persconferentie" werd op 26 en 28 juli 2002 op de Iraanse staatstelevisie uitgezonden. Pourzand is sedert november 2002 vanwege zijn slechte gezondheid tijdelijk in vrijheid gesteld. Bovengenoemde verdwijningen alsmede andere geruchtmakende ontvoeringen/arrestaties kregen veel aandacht in het hervormingsgezinde parlement. Mohsen Mirdamadi, voorzitter van de Commissie voor Nationale Veiligheid en Buitenlands Beleid, sprak zijn bezorgdheid uit over de ontvoeringen van studenten168, terwijl Ali Shakouri-Rad en Mohammad Naimipour aandacht vroegen voor de zaak van Siamak Pourzand.169 Ten behoeve van de verdwenen studenten werd een speciale onderzoekscommissie gevormd.170 3.3.9 Doodstraf
Ook in de afgelopen periode zijn doodstraffen uitgesproken en voltrokken. Het betreft veelal aan drugs gerelateerde misdaden, moord, gewapende roofovervallen, verkrachting, incest en spionage. Het exacte aantal voltrekkingen van de doodstraf is niet bekend, maar wordt over het jaar 2001 geschat op enige honderden171, terwijl over het jaar 2002 een vergelijkbaar aantal werd gemeld in de Iraanse pers. De wijze waarop de doodstraf ten uitvoer wordt gebracht varieert. De meest gehanteerde manier is ophanging, maar ook onthoofding en, in een enkel geval, steniging komen voor.
3.4 Positie van specifieke groepen
3.4.1 Dienstplichtigen/militairen
Rekrutering en oproep
In Iran worden alle mannen bij het bereiken van de leeftijd van 18 jaar in het kader van de dienstplicht opgeroepen om zich te laten keuren. Voor studenten bestaat de 168 Hamshahri 1 januari 2002.
169 Norouz 15 januari 2002 en Iran Daily 16 januari 2002. 170 Hayat-e No 4 februari 2002 en Iran News 5 februari 2002. 171 Amnesty International schrijft in haar jaarboek over 2001 "At least 139 people, including one minor, were executed, at least two by stoning and one by beheading. At least 285 individuals were flogged. The true figures may have been considerably higher". Amnesty International Report 2002: Iran. 45

Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003

mogelijkheid om in aanmerking te komen voor uitstel van de dienstplicht. Zij worden geacht direct na de studie alsnog hun dienstplicht te vervullen. Bij het oproepbureau kan men kiezen voor het reguliere leger of de Revolutionaire Garde (Sepah-e Pasdaran). Degenen die kiezen voor de Sepah-e Pasdaran worden vervolgens aan een selectie onderworpen. De selectie wordt min of meer willekeurig verricht. De laatste jaren speelt met name het opleidingsniveau een rol in het selectieproces. Ook connecties kunnen hierbij van invloed zijn. Basistraining
Zowel rekruten van het reguliere leger als die van de Sepah-e Pasdaran volgen een basistraining. De duur van deze training beslaat een tijdvak van 8 weken tot 3 maanden. Bepalend voor de duur is het opleidingsniveau van de rekruut en het onderdeel waar hij wordt geplaatst. Voor de landmacht geldt bijvoorbeeld een militaire basistraining van 3 maanden. De rekruten van de Sepah-e Pasdaran krijgen hun militaire basistraining in aparte kazernes met eigen diensten en faciliteiten. De training bestaat onder meer uit de vakken wapenkennis, wachtlopen, exerceren, lichamelijke opvoeding, ideologie en religie.
Dienstplichtperiode
De totale duur van de dienstplicht, inclusief de basistraining, bedraagt voor dienstplichtigen van zowel het reguliere leger als de Sepah-e Pasdaran 21 maanden.172 Dit is bepaald per decreet van oktober 1998. Dit decreet is destijds voor vier jaar vastgesteld. Een uitzondering op de aangegeven duur bestaat in het geval de dienstplicht is doorgebracht op een hardship-plaatsing. Bij plaatsing bijvoorbeeld aan de grens met Afghanistan of Irak geldt slechts een dienstplicht (inclusief basistraining) van 18 maanden. Daarnaast kunnen sommige dienstplichtigen in aanmerking komen voor een verkorting van de dienstplichtduur met 2 tot 3 maanden, wanneer zij daartoe een verzoek hebben ingediend met een gegronde reden (bijvoorbeeld pasgehuwden of hoofden van familie). Iran kent geen vervangende dienstplicht.
Documenten
Na het afronden van de dienstplicht ontvangen alle dienstplichtigen van de Sepah-e Pasdaran en het reguliere leger een afzwaaikaart. Op een dergelijke afzwaaikaart 172 In augustus 2002 is er een wetsontwerp bij het parlement ingediend, waarin voorgesteld is de duur van de dienstplicht van 21 maanden te verminderen tot 18 maanden respectievelijk 15 maanden voor dienstplichtigen in het geval van een hardship-plaatsing. Dit wetsontwerp haalde geen meerderheid. Inmiddels heeft de pers in Iran (Hambastegi) op 17 september 2002 gemeld, dat het wetsontwerp opnieuw ingediend zal gaan worden, waarbij eveneens aan mannen, die ouder zijn dan 30, de gelegenheid wordt gegeven hun dienstplicht af te kopen. Een langdurig verblijf in het buitenland kan een reden vormen voor het feit dat de militaire dienstplicht nog niet is vervuld. Wanneer aan de afkoopregeling is voldaan, zouden ook zij in het bezit worden gesteld van een afzwaaikaart.
46

Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003

staat het militaire registratienummer van de dienstplichtige vermeld. Iraanse mannen zijn niet verplicht de afzwaaikaart bij zich te dragen. In Iran kan een man pas een rijbewijs (en/of paspoort) verkrijgen na afronding van de militaire dienstplicht en na ontvangst van de afzwaaikaart. In het geval er (tijdelijke) vrijstelling van militaire dienst is verkregen, bijvoorbeeld vanwege studie, moet het bewijs daarvan overgelegd worden alvorens een rijbewijs (of paspoort) kan worden aangevraagd.
3.4.2 Etnische groepen
Iran is een lappendeken van etnische minderheden. Zelfs de Farsi sprekende Perzen maken nog niet de helft van de bevolking uit. De verschillende etnische minderheden zoeken allen wegen om hun identiteit te kunnen beleven. Er zijn in Iran geen of nauwelijks bewegingen van enige betekenis die afscheiding nastreven uit het staatsverband van de Islamitische Republiek. Arabieren
In het Zuidwesten van Iran leven Arabieren. Zij bewonen de streek met de grootste oliereserves. Dit gegeven is bij sommigen van invloed op het verlangen naar een eigen staat. De afkeer van het regime van Saddam Hussein maakt aansluiting bij Irak echter geen optie. Het Iraanse regime is bekend met deze aspiraties en probeert tot op zekere hoogte de bevolking in deze streek te paaien met positieve maatregelen. De indruk bestaat evenwel bepaald niet dat de afscheidingsgedachte sterk leeft onder de bedoelde Arabische bevolking. Het is slechts bekend dat kleine afscheidingsbewegingen, welke vanuit Irak opereren en aan Bagdad zijn gelieerd (bijvoorbeeld het "Arab Front for the Liberation of Ahvaz", AFLA), in bedoelde streek onrust trachten te zaaien, zonder veel succes. Het Iraanse regime houdt deze groeperingen nauwlettend in de gaten.
Azeri
De Turks sprekende Azeri's zijn in aantal de tweede etnische groep in Iran. Zij zijn voor het overgrote deel sji'íet en voegen zich naadloos in de Islamitische Republiek. Ook in Teheran wonen erg veel Azeri's. Geestelijk Leider Khamenei is zelf Azeri. Er is een beweging die opkomt voor de culturele rechten van de Azeri's. Thans is er een radiozender en zijn er Azeri kranten. In Iran is er van een afscheidingsbeweging geen sprake. Vanuit Bakoe wordt vaak geageerd tegen Iran en wordt het voorgesteld als zouden veel Azeri's zelfstandigheid of aansluiting bij Azerbaijan verwelkomen. Vanuit Iran kan dit allerminst worden bevestigd. Baluchi
Met de Arabieren behoren de aan de Pakistaanse grens wonende Baluchi tot het armste deel van de bevolking. De provincie Baluchistan staat bekend als belangrijk transportgebied van drugssmokkel van Pakistan en Afghanistan naar West-Europa en elders. Iraanse veiligheidsdiensten zijn als bestrijders van de drugssmokkel 47

Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003

bijzonder sterk vertegenwoordigd in de regio. Regelmatig verschijnen in de Iraanse pers berichten over gewapend treffen tussen drugsbendes en Iraanse veiligheidstroepen, waarbij aan beide zijden slachtoffers vallen. Koerden
De meeste aandacht van de autoriteiten in Teheran gaat uit naar de Koerden in het noordwesten (provincies Kurdestan, Kermanshah en het zuidwesten van de provincie West-Azerbaijan). De zorg is dat, zodra zich een Koerdische staat zou ontwikkelen in Noord-Irak, zij zich meer thuis zouden voelen in dat staatsverband dan in Iran. In het verleden is er sprake geweest van vervolging van separatistische Koerden.
3.4.3 Homoseksuelen
Homoseksualiteit komt in Iran voor, maar vormt geen reden voor vervolging door de autoriteiten. In het openbare leven betreft dit een taboe, waarvoor mag gelden: "don't ask, don't tell". Er zijn recentelijk geen veroordelingen wegens homoseksualiteit bekend. Ook zijn geen vonnissen bekend waarbij homoseksualiteit als verzwarende omstandigheid zou hebben gegolden. Wettelijk kader
In artikel 108 van het Iraanse wetboek van Strafrecht wordt homoseksueel verkeer gedefinieerd als geslachtsgemeenschap en aanverwante handelingen tussen twee mannen. De hadd-straf voor homoseksuele geslachtsgemeenschap is de doodstraf, de manier waarop deze wordt uitgevoerd wordt door de rechter bepaald. De straf geldt zowel voor de "actieve" als "passieve" deelnemer aan het geslachtsverkeer, maar alleen als deze meerderjarig en geestelijk gezond zijn en uit vrije wil hebben gehandeld. Is een van beiden minderjarig dan zal hij, mits hij uit vrije wil heeft gehandeld, een Ta'zirat-straf krijgen, de straf van de meerderjarige persoon blijft echter de hadd-straf. Zijn beide deelnemers minderjarig, dan worden zij beiden volgens Ta'zirat berecht. De Ta'zirat-straf kan oplopen tot 74 zweepslagen.173 In de Hodoud is de straf voor homoseksuele handelingen zonder werkelijk geslachtsverkeer 100 zweepslagen. Is de "actieve" deelnemer echter een niet- moslim en de "passieve" deelnemer een moslim, dan geldt voor de "actieve" deelnemer wel de doodstraf. Wanneer deze handelingen driemaal herhaald zijn, en iedere keer is een hadd-straf uitgevaardigd, dan wordt bij de vierde maal alsnog de doodstraf opgelegd. Als twee mannen die geen bloedverwanten van elkaar zijn zonder noodzaak naakt onder dezelfde deken liggen, wordt een Ta'zirat-straf 173 Artikelen 108 tot en met 113 uit het Iraanse Wetboek van Strafrecht, vertaling door Dr. Sylvia Tellenbach, Strafgezetse der Islamischen Republik Iran, Freiburg i. Br., Max-Planck-Institut für ausländisches und internationales Strafrecht, 1996, pagina 54/55. 48

Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003

uitgevaardigd die kan oplopen tot 99 zweepslagen. Op het uit wellust kussen van een andere man staat een Ta'zirat-straf tot 60 zweepslagen.174 Om volgens Hodoud gestraft te worden moet de betrokkene vier maal voor een religieuze rechter bekennen, anders zal hij onder Ta'zirat worden berecht. Deze getuigenis is alleen rechtsgeldig wanneer de betrokkene meerderjarig en geestelijk gezond is en de getuigenis uit vrije wil aflegt. Homoseksueel verkeer kan alleen bewezen worden door vier mannelijke getuigen, die de daad met eigen ogen hebben gezien, een getuigenis van een vrouw is niet geldig. Blijken de getuigenissen vals te zijn, dan worden de getuigen hiervoor vervolgd.175 De hadd-straf vervalt als de beschuldigde vóór het afleggen van de verklaringen door de getuigen berouw toont. Toont hij echter na de getuigenverklaringen berouw, dan vervalt de straf niet.176
Lesbiennes
In artikel 127 van het Wetboek van Strafrecht wordt lesbische liefde omschreven als het homoseksuele spel van vrouwen met het geslachtsdeel van een andere vrouw. De bewijsvoering hiervoor is hetzelfde als voor mannelijke homoseksualiteit. De hadd-straf op lesbische liefde is echter niet de doodstraf, maar 100 zweepslagen voor iedere deelneemster. Er wordt geen verschil gemaakt tussen "actieve" en "passieve" deelneemsters, noch tussen moslims en niet-moslims. Liggen twee vrouwen die geen bloedverwanten zijn, zonder noodzaak, naakt onder dezelfde deken, dan wordt dit met een Ta'zirat-straf van minder dan 100 zweepslagen bestraft. Gebeurt dit echter vaker en wordt iedere maal een Ta'zirat-straf uitgevaardigd, dan volgt bij de derde maal een straf van 100 zweepslagen.177 Ook voor vrouwen geldt: na drie hadd-straffen volgt de doodstraf, berouw vóór het afleggen van de getuigenverklaringen resulteert in het kwijtschelden van de straf. Tevens is het bij elkaar brengen van twee of meer personen met als doel homoseksuele contacten strafbaar. De dader moet tweemaal een bekentenis afgeven en twee rechtschapen mannen moeten van de "koppelarij" getuigen. Een man kan voor dit vergrijp 75 zweepslagen krijgen en voor 3 maanden tot een jaar worden verbannen. Een vrouw krijgt "slechts" 75 zweepslagen. 174 Artikelen 121 tot en met 124, ibidem, pagina 56. 175 Artikelen 114 tot en met 119, ibidem, pagina 55/56. 176 Artikel 126, ibidem, pagina 57.
177 Artikelen 127 tot en met 134, ibidem, pagina 57/58. 49

Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003

3.4.4 Vrouwen
De positie van vrouwen
In de Iraanse grondwet wordt het gezin genoemd als de hoeksteen van de samenleving en de vrouw in zekere zin als de hoeksteen van het gezin. De algemene islamitische opvatting dat mannen en vrouwen weliswaar gelijkwaardig, maar niet gelijk zijn, lijkt in Iran zeker van toepassing te zijn. Vrouwen worden gezien als verzorgend van aard en over het algemeen wordt van hen verwacht dat zij functies bekleden die bij hun aard passen. Zo worden naast het moederschap functies in het onderwijs en de medische zorg als passend voor vrouwen gezien. Op deze delen van de arbeidsmarkt zijn vrouwen zelfs absoluut noodzakelijk, gezien de verklaring van meisjesscholen tot "man-vrije" zones en de segregatie van de medische zorg. Zonder vrouwelijk onderwijzend personeel en vrouwelijke artsen zouden de vrouwen in Iran onderwijs en medische zorg moeten ontberen. Het is dan ook niet verbazingwekkend dat de meeste werkende vrouwen in Iran actief zijn in deze sectoren, hun participatie op andere vlakken van de arbeidsmarkt wordt zelfs ontmoedigd dan wel verboden.
Volgens artikel 28 van de Iraanse Grondwet mag ieder zelf bepalen wat voor werk hij of zij graag zou willen verrichten, zolang dit maar binnen de islamitische principes past, en niemand schaadt. Voor vrouwen gelden echter enkele wettelijke beperkingen. Zo is het vrouwen volgens de Arbeidswet verboden om zwaar en gevaarlijk werk te verrichten. Ook is het vrouwen verboden om de positie van rechter te vervullen. Dit verbod is gestoeld op de opvatting dat vrouwen minder aql (rede) bezitten. Zij mogen wel andere functies binnen het rechtssysteem bekleden. Verder is het volgens artikel 1117 van het Burgerlijk Wetboek de man toegestaan om zijn vrouw te verbieden bepaalde werkzaamheden te verrichten wanneer deze het gezin op de een of andere manier kwaad berokkenen. Ook buiten het onderwijs en de medische zorg zijn vrouwen actief, maar in veel mindere mate. Zo werd bijvoorbeeld in 2001 3,4% van het aantal zetels in de Majlis bezet door vrouwen178 en was in 1999 9,4% van het aantal beleidsfuncties en andere posities binnen de overheid bezet door vrouwen.179 Hogere posities, zoals bijvoorbeeld die van president, zijn voor vrouwen nog uitgesloten. Recentelijk zijn er evenwel enige ontwikkelingen geweest waaruit duidelijk wordt dat er naar mogelijkheden is en wordt gezocht het arbeidsterrein voor vrouwen te verruimen. In Karaj nabij Teheran is de eerste vrouwelijke buschauffeur in dienst getreden180 en haar voorbeeld zal binnenkort zeker door vrouwen en meisjes in andere Iraanse 178 United Nations Development Programme (UNDP), Human Development Report 2002: Deepening democracy in a fragmented world, indicator 23 Gender empowerment measure. 179 Ibidem, indicator 27 Women's political participation. 180 IRNA / Reuters 2 november 2002.
50

Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003

steden worden gevolgd. Daarnaast worden momenteel 4000 vrouwelijke politieagenten opgeleid. Zij zullen nog voor het begin van het nieuwe Iraanse jaar (21 maart 2003) officieel in dienst treden.181
Wat betreft kleding en gedrag worden aan vrouwen strengere eisen gesteld dan aan mannen. Van beide seksen wordt geëist dat zij zich bescheiden kleden, wat voor vrouwen inhoudt dat slechts hun gezicht en handen te zien mogen zijn. Tevens mogen zij geen make-up en felle kleuren dragen. Sport voor vrouwen is ook aan banden gelegd. Zo moeten zij, tenzij ze compleet van mannen zijn afgescheiden, de strikte kledingcodes in acht nemen en zelfs dan mogen zij nog niet alle sporten beoefenen. Ook mogen zij niet aanwezig zijn bij sportevenementen waarbij de benen van mannen onbedekt zijn.
De afgelopen jaren worden afwijkingen van de islamitische kledingvoorschriften echter in toenemende mate gedoogd. Mannen met overhemden met korte mouwen en vrouwen met open schoenen en gelakte teennagels zijn allang geen uitzondering meer. Verder dragen vrouwen steeds meer make-up en bedekt de hoofddoek steeds minder hoofdhaar. In augustus 2002 maakte het ministerie van Onderwijs het voornemen bekend om met ingang van het schooljaar 2002 op meisjesscholen in Teheran de islamitische kledingcode niet langer verplicht te stellen.182 Ook de gedragsregel dat vrouwen en mannen die niet met elkaar getrouwd of aan elkaar verwant zijn zich niet in elkaars gezelschap mogen bevinden, laat staan elkaar een strikt verboden hand geven, wordt in de praktijk niet altijd nageleefd. Sinds medio 2002 zijn de conservatieven echter wel weer in het tegenoffensief gegaan, in die zin dat speciale politie-eenheden binnenvallen bij feesten waar drank wordt geschonken en mensen aanhouden op straat die zich "onzedelijk" gedragen.183 Handelingsbekwaamheid
Vrouwen zijn in principe handelingsbekwaam, maar hebben voor het verrichten van bepaalde handelingen de toestemming nodig van hun man, vader of voogd. Dit is het geval bij het eerste huwelijk van een vrouw, het aanvragen van een paspoort en het reizen naar het buitenland. Wanneer een vader geen toestemming geeft, kan de vrouw zich ­ indien zij meerderjarig is ­ tot de notaris of een familierechtbank wenden. Indien de vader geen klemmende redenen kan aanvoeren waarom het huwelijk geen doorgang zou mogen vinden (bijvoorbeeld omdat de aanstaande echtgenoot crimineel, drugsverslaafd of werkeloos is), zal de rechtbank of notaris in de meeste gevallen de partners huwen.
Dienstplicht
Er is geen dienstplicht voor vrouwen, noch kunnen zij dienst nemen als beroepsmilitair.
181 AFP 16 december 2002.
182 Jomhouri-Eslami / AFP 1 augustus 2002.
183 Carolien Roelants, "Modern Teheran in gouden pumps" in: NRC Handelsblad d.d. 19 oktober 2002, pagina 51. 51

Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003

Reis- en identiteitsdocumenten
Vrouwen kunnen zelf een identiteitsbewijs en een paspoort bezitten. Zij kunnen het paspoort niet zelfstandig aanvragen, hiervoor is toestemming nodig van echtgenoot, vader of een ander mannelijk familielid.184 185 In geval van afwezigheid daarvan kan een rechtbank echter binnen drie dagen na de aanvraag het paspoort uitgeven. De shenasnameh (identiteitsbewijs) wordt bij aangifte van de geboorte van een kind al uitgegeven.
Aangifte van (seksueel) geweld
In geval van mishandeling kan in Iran aangifte worden gedaan bij de politie. Het slachtoffer dient zich te vervoegen bij het politiebureau van het eigen district. Indien de vrouw die aangifte doet van mishandeling door haar echtgenoot daarvan zeer duidelijke sporen draagt (hevig bloedend, zeer blauwe plekken), kan het gebeuren dat er terstond een politieagent met het slachtoffer mee naar haar woning gaat om de dader te ondervragen doch in de meeste gevallen zal deze later een oproep van de rechtbank (familierechtbank) ontvangen om nader te worden gehoord. Indien de persoon in kwestie weigert te verschijnen, zal betrokkene opnieuw een oproep ontvangen.
Indien het een zaak betreft waarbij sprake is van ernstige mishandeling, zal het slachtoffer door de politie spoedig na de aangifte worden doorverwezen naar de rechtbank. Deze zal vervolgens op advies van de politie een medisch onderzoek eisen door het "Forensic Medicine Office". De bevindingen van de arts kunnen later als bewijs tegen de dader worden gebruikt.
184 U.S. Department of State, Iran Country Reports on Human Rights Practices ­ 2001, Section 2 Respect for Civil Liberties; Freedom of movement Within the Country, Foreign Travel, Emigration, and Repatriation op http://www.state.gov/g/drl/rls/hrrpt/2001/nea/8251.htm. 185 Wanneer een gehuwde vrouw een paspoort aanvraagt, dient haar echtgenoot op het aanvraagformulier toestemming te geven tot de afgifte van het paspoort. Tevens dient hij op dit formulier aan te geven dat hij geen bezwaar heeft tegen één of meerdere reizen van zijn vrouw naar het buitenland. Vervolgens gaat het echtpaar naar de notaris van hun district. Deze autoriteit voorziet het formulier van zijn handtekening en stempel, waardoor de toestemming van de echtgenoot is geformaliseerd. Met deze machtiging (het ondertekende en gestempelde formulier) keert de echtgenote terug naar het paspoortkantoor. Na enige dagen ontvangt zij dan haar paspoort. Daarin staat bij de uitreispermissie vermeld dat mevrouw toestemming heeft van haar echtgenoot voor hetzij één reis, hetzij meerdere reizen naar het buitenland. In de praktijk blijkt dat de meeste gehuwde vrouwen uit Teheran van hun echtgenoot toestemming krijgen voor meerdere reizen, met andere woorden in staat worden gesteld gedurende de geldigheidsduur van het paspoort ­ 5 jaar ­ onbeperkt te reizen. Vrouwen van het platteland staan daarentegen meestal op het paspoort van hun man bijgeschreven. Bij ongehuwde vrouwen is de procedure hetzelfde, met dien verstande dat in die gevallen de vader of voogd de toestemming dient te geven.
52

Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003

Abortus
Abortus is in Iran niet toegestaan, tenzij door twee dokters is bevestigd dat de fysieke of geestelijke gezondheid van de vrouw in gevaar is.186 Voor het aborteren van een foetus moet volgens de wet bloedgeld (diyeh) worden betaald en volgens de artikelen 622, 623 en 624 van het Wetboek van Strafrecht kan iemand die helpt een abortus uit te voeren worden veroordeeld tot gevangenisstraf.187 Aangezien abortus illegaal is, is er geen regelgeving wat betreft de toestemming van de ouders; over deze toestemming in het geval van een abortus op medische indicatie is geen informatie voorhanden.
Een niet-gehuwde vrouw die een abortus laat plegen zal niet om deze reden worden beschuldigd van overspel. Volgens de strafwet is een zwangerschap op zichzelf onvoldoende reden om te spreken van bewezen overspel. Echtscheiding
Vrouwen kunnen zelfstandig een procedure tot echtscheiding beginnen. Er zijn twee manieren waarop een vrouw een huwelijk kan laten ontbinden, faskh en talaq. Faskh houdt de nietigverklaring van het huwelijk in, terwijl talaq letterlijk de verstoting van de vrouw betekent, de man wordt dan als het ware verzocht zijn vrouw te verstoten. Gronden waarop een vrouw nietigverklaring (faskh) van het huwelijk kan aanvragen zijn het niet meer kunnen hebben van een normale seksuele relatie door castratie, impotentie of verwijdering van de geslachtsdelen van de echtgenoot of zijn krankzinnigheid tijdens of na het huwelijk.188 Volgens het familierecht kan een vrouw een scheiding (talaq) aanvragen wanneer de echtgenoot faalt om haar te onderhouden of wanneer zijn behandeling van haar dermate slecht is dat voortzetting van het huwelijk "ontbering en schade" voor haar veroorzaakt.189
Sinds 1982 staan de gronden waarop een vrouw een echtscheiding kan eisen vermeld in het huwelijkscontract. Bij ondertekening van het contract moet de man echter onder elk van deze punten zijn handtekening hebben gezet. Deze punten zijn:
- het falen van de echtgenoot in het onderhoud van de vrouw of andere plichten gedurende de afgelopen zes maanden;

- wanneer de echtgenoot zijn vrouw zo slecht behandelt dat voortzetting van het huwelijk voor haar ondraaglijk is (bijvoorbeeld door mishandeling);
- besmetting van de echtgenoot met een ongeneeslijke ziekte die de gezondheid van de vrouw in gevaar brengt;
186 Hoodfar, Homa, "Bargaining with Fundamentalism: Women and the Politics of Population Control in Iran" op http://www.hsph.harvard.edu/rt21/globalism/hoodfar.html. 187 "Right to life and Survival" op http://www.avand.net/unicef/database/policy/survivaldevelopment.htm. 188 Artikelen 1121, 1122 en 1125 van het Iraans Burgerlijk Wetboek. 189 Artikelen 1129 en 1130 van het Iraans Burgerlijk Wetboek. 53

Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003


- krankzinnigheid van de echtgenoot in gevallen waarin de Shari'a nietigverklaring van het huwelijk niet toestaat;
- het falen van de echtgenoot om zich te onthouden van een beroep dat in tegenstrijd is met de maatschappelijke positie van zijn vrouw;
- veroordeling van de echtgenoot tot vijf jaar gevangenisstraf of meer of het falen van de betaling van een boete wat resulteert in vijf jaar gevangenisstraf of meer;
- verslaving van de echtgenoot aan iets schadelijks dat volgens de rechtbank schadelijk is voor het gezin en het echtelijke leven voor de vrouw moeilijk maakt;

- verlating van het echtelijke leven door de echtgenoot zonder reden, voor meer dan 6 maanden. De rechtbank beslist over de kwestie van zijn verlating en de acceptatie van het excuus;

- veroordeling van de echtgenoot voor een overtreding die te maken heeft met hadd of Ta'zirat die in tegenstrijd is met de positie van de familie en de echtgenote;

- het falen van de echtgenoot om na vijf jaar huwelijk een kind te verwekken;
- verdwijning van de echtgenoot, wanneer de rechtbank hem zes maanden na de aanmelding hiervan door de echtgenote bij de rechtbank als verdwenen bestempelt;

- tweede huwelijk van de echtgenoot zonder toestemming van de eerste echtgenote en zijn falen om meerdere echtgenotes gelijk te behandelen.190 Vrouwen die getrouwd zijn voor 1982 hebben deze punten dus niet in hun huwelijkscontract staan. Deze vrouwen zijn te verdelen in twee groepen: 1. vrouwen die zijn getrouwd voor 1967. Slechts in een klein deel van de huwelijkscontracten uit deze periode staan voorwaarden. Wanneer zulke voorwaarden zijn gesteld kan een vrouw zich nog steeds daarop beroepen. Zijn deze voorwaarden echter niet gesteld, dan kan zij zich beroepen op de voorwaarden van faskh en scheiding zoals die in het familierecht staan; 2. vrouwen die zijn getrouwd tussen 1967 en 1982. In de huwelijkscontracten van deze groep staat een bepaling die hun het recht geeft van hun man te scheiden. Wanneer een vrouw in die periode is getrouwd en tevens een huwelijkscontract kan overleggen is deze stipulatie nog steeds geldig.191 Huwelijk, kinderen, echtscheiding en overlijden van de partner worden allemaal genoteerd in de shenasnameh (identiteitsbewijs). Echtscheiding wordt tevens in het huwelijkscontract genoteerd. Of ook overlijden daarin wordt opgetekend is niet duidelijk.
190 Mir-Hosseini, Ziba, Marriage on Trial; A Study of Islamic Family Law, Londen/New York, I.B. Tauris & Co Ltd. Publishers, 1993, pagina 57.
191 Ibidem, pagina 56.
54

Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003

Gescheiden vrouwen
Er zijn geen wettelijke bepalingen die een gescheiden vrouw verbieden na een echtscheiding zelfstandig te blijven wonen. Gebruikelijk is echter wel dat, wanneer er geen kinderen zijn, de vrouw terugkeert naar het ouderlijk huis. In het geval dat zij de voogdij over de kinderen heeft is het mogelijk dat zij zelfstandig woont. Voor het functioneren van een gescheiden vrouw in de samenleving of op de arbeidsmarkt bestaan geen juridische beperkingen, doch wel maatschappelijke. Zo is het in de praktijk moeilijker voor een gescheiden vrouw om een baan te vinden en is hertrouwen moeilijk. Een man zal niet snel een gescheiden vrouw als eerste vrouw nemen.
Zwangerschap van ongetrouwde vrouwen
Volgens artikel 73 van het Wetboek van Strafrecht kan zwangerschap van een ongetrouwde vrouw op zichzelf geen reden voor bestraffing zijn, tenzij (op grond van getuigenissen of bekentenissen) bewezen wordt dat zij overspel heeft gepleegd. Het is voor een ongehuwde moeder mogelijk om voor het betreffende kind een shenasnameh aan te vragen. Op het sociale vlak kunnen moeder en kind wel problemen verwachten. Zij worden soms bijvoorbeeld door vrienden en kennissen gemeden of door familieleden verstoten. Deze ongehuwde moeders belanden daardoor soms op straat.
3.4.5 Minderjarigen
Opvangmogelijkheden
In Iran bestaat een goed functionerend opvangsysteem voor kinderen die geen ouders meer hebben. Zij worden in eerste instantie opgevangen door familieleden. Minderjarigen die om de een of andere reden niet langer bij familieleden kunnen verblijven, kunnen worden ondergebracht in opvangtehuizen ("residential centres") of pleeggezinnen. Momenteel zijn ruim 5000 kinderen ondergebracht in opvangtehuizen en een kleine 2000 bij pleeggezinnen. Het Bureau for Residential and Foster Care van Behzisti, de welzijnsorganisatie van de Iraanse regering, is verantwoordelijk voor de plaatsing van de kinderen. Behzisti beheert momenteel ongeveer 300 opvangtehuizen. 190 hiervan maken daadwerkelijk deel uit van de welzijnsorganisatie, terwijl 110 hiervan gerund worden door liefdadigheidsinstellingen. Deze staan echter wel onder toezicht van Behzisti. Daarnaast is er nog een onbekend aantal onafhankelijke opvangtehuizen, dat niet direct onder toezicht van Behzisti staat, maar waar deze organisatie wel contact mee onderhoudt.
Voorts dragen het Imam Khomeini Relief Committee en de Mostazafan ("downtrodden", dat wil zeggen: vertrapten) Foundation ­ twee aan de Iraanse
---

Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003

overheid gelieerde organisaties ­ ook verantwoordelijkheid voor achtergestelde kinderen.192
Hoewel er in Iran aanzienlijk wordt geïnvesteerd in de opvang van (ouderloze) minderjarigen, is het moeilijk een inschatting te maken in hoeverre elk willekeurig (wees)kind ook toegang tot deze opvang heeft. In het geval een kind de hulp van het Bureau for Residential and Foster Care van Behzisti zou inroepen, dan zou deze organisatie zeker zorgdragen voor adequate opvang. In eerste instantie zou die contact opnemen met de familieleden van het kind, ook in het geval dit kind van huis is weggelopen.
Weggelopen meisjes worden vaak wanneer ze in Teheran aankomen al op het busstation opgepikt door de politie, die ze naar een opvanghuis voor weggelopen meisjes brengt. In eerste instantie wordt gepoogd de meisjes terug te laten keren naar hun familie. Als dat niet lukt, blijven ze in het opvanghuis en krijgen daar een opleiding totdat ze 18 jaar oud zijn.
Meerderjarigheid en handelingsbekwaamheid
In Iran zijn kinderen op jongere leeftijd meerderjarig dan dat ze handelingsbekwaam zijn. Volgens artikel 1210 van het Wetboek van Familierecht worden jongens meerderjarig bij het bereiken van een leeftijd van 15 volle maanjaren, meisjes bij een leeftijd van 9 volle maanjaren.193 Op die leeftijd is een kind wettelijk gezien in de puberteit (hij of zij heeft de senn-e bolugh bereikt). Vanaf deze leeftijd mag men trouwen en valt men onder het volwassenenrecht, maar er zijn ook nog een aantal zaken uitgesloten. Zo is het personen onder de 15 jaar verboden om te werken (enige uitzonderingen in de wet, zoals landbouw, daargelaten) en heeft men pas stemrecht vanaf 16 jaar. Tevens is het pas vanaf 18 jaar toegestaan zelfstandig een financiële transactie te verrichten, tenzij een persoon jonger dan 18 jaar van de rechtbank een verklaring heeft gekregen dat hij/zij daartoe capabel is.194 In sociaal-cultureel opzicht worden jongeren van 16 en 17 jaar nog wel gezien als kinderen, tenzij ze getrouwd zijn.
Leerplicht
Leerplicht geldt vanaf 6 jaar gedurende de lagere schoolperiode, die normaliter 5 jaar duurt.195
192 In 1996 zou volgens een rapportage van de VN-Commissie voor de Rechten van het Kind (CRC/C/41/Add.5, 23 juli 1998) 5% van alle minderjarigen in Iran op de een of andere manier steun hebben ontvangen van het "Imam Khomeini Relief Committee".
193 De leeftijd op de shenasnameh en in het paspoort is gerekend in zonnejaren. 194 Ebadi, Shirin, "Children Rights Convention and Child Rights in Iran" in Azma; Cultural, Social & Political Magazine, no.5, Nov. 1999.
195 Committee on the rights of the child, State Party Report: Islamic Republic of Iran, 1998, http://www.hri.ca/fortherecord1999/documentation/tbodies/crc-c-41-add5.htm, VI Education, Leisure, Recreation and cultural activities.
56

Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003

Paspoort en identiteitsbewijs
Kinderen krijgen na geboorte een eigen shenasnameh. Volgens de Paspoortwet uit 1972 moeten personen onder de 18 jaar toestemming van hun vader of voogd hebben om een paspoort te verkrijgen.

57

Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003

4 Migratie
4.1 Migratiestromen- en oorzaken
Iraniërs verlaten hun land vooral vanwege de economische omstandigheden. De werkeloosheid is hoog in Iran en voor jongeren (ongeveer 70% van de bevolking is jonger dan 30 jaar) is het zeer moeilijk een baan te vinden en om ­ zeer belangrijk in deze traditionele samenleving ­ op eigen financiële krachten een gezin te stichten. De wil om Iran te verlaten, vooral onder opgeleide jongeren, is wijdverbreid, mede vanwege de beperkingen die jongeren ondervinden in hun sociale leven.196
4.2 Opvang van binnenlands ontheemden
De centrale overheid voert de feitelijke macht uit over haar gehele grondgebied. Het is voor personen die te vrezen hebben voor mensenrechtenschendingen door de centrale overheid derhalve niet mogelijk zich daaraan binnen Iran te onttrekken. 4.3 Activiteiten van internationale organisaties In Iran zijn diverse internationale hulporganisaties actief, waaronder UNHCR, UNDP, UNDCP, UNICEF, WFP, het Internationale Comité van het Rode Kruis (ICRC), Médecins Sans Frontières, Médecins du Monde, IOM. De activiteiten van UNHCR in Iran richten zich op de opvang en gefaciliteerde terugkeer naar Afghanistan en Irak van vluchtelingen uit die landen. Op 3 april 2002 sloot Iran in Genève een overeenkomst met de Afghaanse interim-regering en UNHCR over de (vrijwillige) repatriëring van Afghaanse vluchtelingen vanuit Iran naar Afghanistan.197 Op 9 april 2002 werd een begin gemaakt met het repatriëringsprogramma. Eind november 2002 waren er ruim 250.000 Afghanen naar hun land teruggekeerd.
De laatste maanden bereidt Iran zich actief voor op een mogelijke instroom van in eerste instantie 150.000 Iraakse vluchtelingen. De Iraanse Rode Halve Maan (IRHM) is hierbij door de Iraanse overheid aangewezen als "lead agency". Binnen de VN zal UNHCR als zodanig fungeren. Het Internationale Rode Kruis gaat bij de planning uit van een aanzienlijk lagere (initiële) instroom van rond de 50.000. 196 "Khatami says Iran incapable to attract expatriates to return home" in: Iran Weekly Press Digest, Vol. 15, No. 33, August 10-16, 2002, p. 4.
197 AFP 3 april 2002.
58

Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003

UNHCR verzet zich niet tegen gedwongen terugkeer van uitgeprocedeerde afgewezen Iraanse asielzoekers, mits een zorgvuldige asielprocedure heeft plaatsgevonden.198
4.4 Beleid van andere Europese landen
De meeste Europese landen die te maken hebben met Iraanse asielzoekers achten terugkeer van uitgeprocedeerde asielzoekers naar Iran verantwoord. Het betreft Frankrijk, Denemarken, Duitsland (dit land zond in de eerst vier maanden van 2002 28 personen gedwongen terug naar Iran), Italië, Noorwegen en Zwitserland. In principe sturen deze landen uitgeprocedeerde Iraanse asielzoekers dan ook terug. Of het hierbij gaat om goed gedocumenteerde, onvolledig gedocumenteerde of ongedocumenteerde Iraniërs is niet bekend. Frankrijk, Italië en Zwitserland geven aan dat de feitelijke verwijdering van een individuele asielzoeker soms opgeschort dient te worden vanwege het uitblijven van medewerking bij de afgifte van reisdocumenten door de Iraanse autoriteiten. Denemarken zegt deze problemen niet te ondervinden, omdat vrijwel alle asielzoekers met een geldig paspoort en een geldig visum dat land binnenkomen.
Het Verenigd Koninkrijk en Griekenland gaven halverwege 2002 aan dat van gedwongen terugkeer van uitgeprocedeerde Iraanse asielzoekers geen sprake was.

198 Zie bijlage II.
59

Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003

5 Samenvatting
De machtsstrijd tussen de conservatieven en de hervormingsgezinden over de toekomst van de Islamitische Republiek Iran heeft zich de afgelopen periode voortgezet. De conservatieven schuwden geen enkel middel om het de president, zijn regering en het parlement onmogelijk te maken ook maar enige vooruitgang te boeken op het pad van geplande hervormingen. Ook in de afgelopen periode bleef de mensenrechtensituatie in Iran reden tot zorg geven. Na eerst de studenten en vrijwel alle kopstukken van de vreedzame oppositie monddood te hebben gemaakt, kreeg het gerechtelijk apparaat, dat wordt gedomineerd door de conservatieven, het eind 2001 voor elkaar het eerste hervormingsgezinde parlementslid achter de tralies te doen belanden. Na een zekere periode van ontspanning begin 2002, gedurende welke de hervormingsgezinde kranten grotere vrijheden leken te krijgen, rechtszaken tegen journalisten werden stopgezet en de in 2001 gearresteerde aanhangers/leden van de IFM op borgtocht werden vrijgelaten, namen de intimidaties van het gerechtelijk apparaat jegens journalisten, parlementariërs en dissidenten eind april 2002 weer toe. Opeens werd een flink aantal journalisten opgeroepen voor de rechtbank te verschijnen en werden er gevangenisstraffen tegen hen uitgesproken en belandde een enkeling achter de tralies. Ook moesten parlementariërs weer voor de rechtbank verschijnen. Medio 2002 waren mensenrechtenschendingen weer aan de orde van de dag. In het bijzonder kritische hervormingsgezinden (onder wie intellectuelen, journalisten, uitgevers, schrijvers, advocaten, studenten en sinds eind 2001 ook parlementariërs), bahá'i en leden van verboden oppositionele groeperingen die in Iran actief zijn, lopen hierbij het risico slachtoffer te worden. Een aantal Europese landen acht repatriëring van uitgeprocedeerde asielzoekers naar Iran verantwoord. In principe sturen deze landen uitgeprocedeerde Iraanse asielzoekers dan ook terug. Vanwege het uitblijven van medewerking bij de afgifte van reisdocumenten door de Iraanse autoriteiten kan de feitelijke repatriëring soms geen doorgang vinden. Het Verenigd Koninkrijk en Griekenland achten gedwongen terugkeer naar Iran niet verantwoord.
UNHCR verzet zich niet tegen gedwongen terugkeer van uitgeprocedeerde afgewezen Iraanse asielzoekers, mits een zorgvuldige asielprocedure heeft plaatsgevonden.
60

Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003

I Literatuurlijst
Bij de totstandkoming van dit ambtsbericht zijn onder meer de onderstaande openbare bronnen geraadpleegd:
Amnesty International (www.amnesty.org)

- Report 2002, covering the period January to December 2001 Economist Intelligence Unit (www.eiu.com)

- Country Reports Iran, August 2001 ­ December 2002
- Country Profile 2002 Iran
Human Rights Watch (www.hrw.org)

- Iran: A legal System that Fails to Protect Freedom of Expression and Association, December 2001

- World Report 2002, Events of 2001, November 2000 to November 2001 International Crisis Group (ICG)

- Iran: The Struggle for the Revolution's Soul ­ ICG Middle East Report N°5, 5 August 2002
UK Immigration and Nationality Directorate (www.ind.homeoffice.gov.uk)
- Country Assessment ­ Iran, April 2002
- Country Assessment ­ Iran, October 2002 United Nations (www.un.org)

- Maurice Copithorne, Special Representative of the Commission on Human Rights ­ Situation of human rights in the Islamic Republic of Iran ­ A/56/278, Report, 10 August 2001

- Commission on Human Rights ­ Question of the violation of human rights and fundamental freedoms in any part of the world ­ E/CN.4/2002/42, 16 January 2002

- Commission on Human Rights ­ Question of the violation of human rights and fundamental freedoms in any part of the world ­ E/CN.4/2002/NGO/101. Written statement submitted by the Organization for Defending Victims of Violence (ODVV), 31 January 2002

- Commission on Human Rights ­ Question of the violation of human rights and fundamental freedoms in any part of the world ­ E/CN.4/2002/NGO/133. Written statement submitted by the Reporters sans frontières international, 13 February 2002

- General Assembly ­ Situation of human rights in the Islamic Republic of Iran ­ A/res/56/171, Resolution, 26 February 2002 61

Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003


- Commission on Human Rights ­ Question of the violation of human rights and fundamental freedoms in any part of the world ­ E/CN.4/2002/L.33, 11 April 2002

- Commission on Human Rights ­ Report to the economic and social council on the fifty-eighth session of the commission ­ E/CN.4/2002/L.10.Add.9, 26 April 2002
United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR) (www.unhcr.ch)
- Background Paper on Refugees and Asylum Seekers from the Islamic Republic of Iran, Centre for Documentation and Research, Genève, January 2001 United Nations Development Programme (UNDP) (www.undp.org)
- Human Development Report 2002
U.S. Committee for Refugees (www.refugees.org)

- World Refugee Survey 2002: Middle East, Iran U.S. Department of State (www.state.gov)

- Country Reports on Human Rights Practices ­ 2001: Iran, Released by the Bureau of Democracy, Human Rights, and Labor, March 4, 2002
- International Religious Freedom Report 2002: Iran, Released by the Bureau of Democracy, Human Rights, and Labor, October 7, 2002

62

Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003

II Brief inzake standpunt UNHCR met betrekking tot Iran

63


---- --