Ministerie van Buitenlandse Zaken

Aan de Voorzitter van de

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Binnenhof 4

DEN HAAG

Directie Integratie Europa

Bezuidenhoutseweg 67

2594 AC Den Haag


Datum

27 maart 2003

Auteur

M.Th. Crucq


Kenmerk

DIE-156/03

Telefoon

070 348 48 76


Blad

1/11

Fax

070 348 40 86


Bijlage(n)

6

E-mail

die-in@minbuza.nl


Betreft

Informatievoorziening aan de Tweede Kamer over nieuwe Commissievoorstellen

C.c.

Overeenkomstig de bestaande afspraken heb ik de eer u hierbij zes fiches aan te bieden die werden opgesteld door de Werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC):

1. Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's: De toekomst van de Europese werkgelegenheidsstrategie (EWS) "Een strategie voor volledige werkgelegenheid en beter werk voor allen"

2. Voorstel voor een Verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 40/94 inzake het Gemeenschapsmerk

3. Voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake elektromagnetische compatibiliteit.

4. Voorstel voor een Besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een tweede fase van het communautair actieprogramma (2004-2008) ter voorkoming van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen en ter bescherming van slachtoffers en risicogroepen (het Daphne II-programma).

5. Voorstel voor een verordening van de Raad betreffende het beheer van de visserij-inspanning voor bepaalde vangstgebieden en visbestanden van de Gemeenschap en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2847/93

6. Voorstel voor een verordening van de Raad betreffende controle op concentraties van ondernemingen ("de EG-concentratieverordening")

De Minister van Buitenlandse Zaken,

mr J.G. de Hoop Scheffer

Fiche 1: Mededeling Europese werkgelegenheidsstrategie (EWS)

Titel:

Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's: De toekomst van de Europese werkgelegenheidsstrategie (EWS) "Een strategie voor volledige werkgelegenheid en beter werk voor allen"


Datum Raadsdocument: 17 januari 2003
nr. Raadsdocument: 5434/03

nr. Commissiedocument: COM(2003)006 def

Eerstverantwoordelijke ministerie: SZW i.o.m. EZ, BZK, VWS, FIN, LNV, JUST

Behandelingstraject in Brussel:

Behandeling vindt plaats in het Employment Committee (EMCO, eerstverantwoordelijke Comité), het Social Protection Committee (SPC) en het Economic Policy Committee (EPC). Behandeling vindt verder plaats in de Raad voor Werkgelegenheid, Sociaal beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken (WSbVC). Op basis van de conclusies van de Raad WSbVC zal de Europese Raad richting geven aan de herziene werkgelegenheidsstrategie. De Commissie zal op basis van de conclusies van de Voorjaarsraad een voorstel voor nieuwe werkgelegenheidsrichtsnoeren opstellen.

Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar): Geen

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Het voorstel van de Commissie gaat in op zowel de inhoudelijke prioriteiten voor de werkgelegenheidsstrategie als op het verbeteren van de resultaatgerichtheid van het proces.

De Commissie stelt een nieuwe opzet voor de herziene Europese Werkgelegenheidsstrategie (EWS) voor. Verscheidene Europese Voorjaarsraden hebben ook gevraagd om een herziening van de EWS. De EWS loopt sinds 1997 en is in 2002 geëvalueerd.

Er is reeds besloten de EWS voort te zetten en nauw te koppelen aan de Lissabonstrategie.

Als overkoepelende doelstellingen stelt de Commissie voor:

1. volledige werkgelegenheid door verhoging van de arbeidsparticipatie;

2. verbeteren van de kwaliteit en productiviteit van arbeid;

3. verbeteren van de sociale insluiting (werk als beste garantie tegen sociale uitsluiting).

De Commissie werkt deze drie doelstellingen vervolgens uit in een aantal meer concrete doelstellingen dat de basis moet gaan vormen voor de nieuwe werkgelegenheidsrichtsnoeren. Deze 11 doelstellingen zijn:


· beter actief en preventief arbeidsmarktbeleid;

· werk moet lonen (armoedeval);


· verbeteren ondernemerschap ten behoeve van meer en betere banen;

· tegengaan zwartwerken;


· actief ouder worden;


· immigratie;


· bevorderen van aanpassingsvermogen in de arbeidsmarkt;

· scholing en leven lang leren;


· gelijke kansenbeleid mannen en vrouwen;

· bevorderen van integratie en het tegengaan van discriminatie voor mensen met een achterstand op de arbeidsmarkt;

· regionale werkgelegenheidsverschillen.
Voor het proces wil de Commissie vooral de nadruk leggen op:


· meer aandacht voor implementatie en resultaten van beleid;

· betere onderlinge afstemming met andere beleidscoördinatieprocessen (met name Globale Richtsnoeren voor Economisch beleid);

· driejarige cyclus in plaats van huidige eenjarige cyclus, om de middellange termijn focus te vergroten;

· grotere bijdrage van andere actoren op het gebied van werkgelegenheid (regionale autoriteiten, gemeenten, sociale partners e.a.).
Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t. (mededeling)

Comitologie: n.v.t. (mededeling)

Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering:

Subsidiariteit en proportionaliteit: positief.

Deregulering: n.v.t. (mededeling)

Nederlandse belangen:

Nederland heeft belang bij een goed functionerende EWS als één van de belangrijkste instrumenten om lidstaten aan te zetten tot de noodzakelijke hervormingen van de arbeidsmarkt. De werking van de EWS kan verbeterd worden. Nederland heeft er daarbij belang bij dat de eigen vrijheid om beleid te maken niet wordt aangetast. Lidstaten moeten, met inachtneming van de gestelde doelen, het eigen beleid in kunnen richten naar eigen behoefte. Met betrekking tot het proces delen wij de visie van de Commissie dat de EWS zich dan ook vooral moet richten op de implementatie en op de behaalde resultaten van beleid.

Consequenties voor nationale regelgeving/beleid cq decentrale overheden (betrokkenheid IPO/VNG): Geen

Rol EP in de besluitvormingsprocedure:

Over de herziening van de EWS heeft het EP advies gegeven. Bij het EWS-proces zelf wordt het EP geraadpleegd over de richtsnoeren.

Fiche 2: Verordening Gemeenschapsmerk

Titel:

Voorstel voor een Verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 40/94 inzake het Gemeenschapsmerk


Datum Raadsdocument: 8 januari 2003
nr. Raadsdocument: 5114/03

nr. Commissiedocument: COM(2002)767 def

Eerstverantwoordelijke ministerie: EZ i.o.m. JUST

Behandelingstraject in Brussel:

Raadswerkgroep Intellectuele Eigendom-merken, Raad voor Concurrentievermogen

Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar): geen

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Sinds 1996 kunnen burgers en bedrijven een gemeenschapsmerk registreren, waardoor het merk in één keer beschermd is in de gehele EU. Voorheen was een merk alleen beschermd door een nationaal merkenbureau en strekte deze bescherming zich dus niet uit tot andere lidstaten. Dit voorstel behelst voor het merendeel procedurele wijzigingen betreffende het Gemeenschapsmerk en de werking van het Office for Harmonisation of the Internal Market (OHIM), de uitvoeringsorganisatie betreffende het Gemeenschapsmerk. Twee van de voorgestelde procedurele wijzigingen zijn:

1. het voorstel voor wijziging van de vertegenwoordiging door merkengemachtigden;

2. het voorstel tot afschaffing van de recherche.

Ad 1.De wijziging op het gebied van de merkengemachtigden houdt in concreto in dat het naar een andere lidstaat verplaatsen van de werkplek van de gemachtigde geen belemmering is om toch op te blijven treden voor het OHIM. Een gemachtigde kan bij het OHIM optreden als vertegenwoordiger van een aanvrager, omdat de gemachtigde voldoet aan de eisen van het OHIM (i.e. hij is in een bepaalde lidstaat bevoegd op te treden voor het nationale merkenbureau). Echter, na het overbrengen van de werkplek of zakenadres naar een andere lidstaat (en de gemachtigde niet meer mag optreden voor het nationale bureau van de eerdere vestigingsplaats) kan hij toch geregistreerd blijven bij het OHIM als een erkend merkengemachtigde en mag dus optreden voor het OHIM.

Ad 2.Bij recherche gaat het om voorafgaand onderzoek naar oudere merken die het depot van het nieuwe merk zouden kunnen verhinderen. Op dit punt zal nog wel enige discussie plaatsvinden, omdat het OHIM de recherche in zijn geheel wil afschaffen. Zowel de recherche die door de nationale bureaus wordt gedaan als de recherche van het OHIM zelf. Het OHIM wil de gehele recherche graag afschaffen in verband met de enorme kosten die gemoeid zijn met recherche door nationale bureaus. Dit zal na de uitbreiding verder toenemen, omdat dan immers in 10 extra landen onderzocht moet worden bij de nationale bureaus of een merk al bestaat. Voor de nationale bureaus betekent afschaffing van de recherche een inkomstenverlies ter hoogte van ongeveer een miljoen euro per jaar. Uit een onderzoek is echter gebleken dat nu al 75% van de gebruikers de recherche liever helemaal zou willen afschaffen vanwege het kosten- en tijdsaspect.

Rechtsbasis van het voorstel: Artikel 308 EG-verdrag (unanimiteitsbesluitvorming)

Comitologie: geen (raadplegingsprocedure bestond reeds onder oude verordening)

Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering:

Subsidiariteit: positief, want het gaat hier om de verwezenlijking van de Interne Markt. Proportionaliteit: twijfelachtig, omdat recherche een nuttig instrument kan zijn voor de merkaanvragers en het afschaffen van de gehele recherche -zonder mogelijkheid voor de gebruiker om daarvoor te opteren- grote gevolgen heeft.

Nederlandse belangen:

Versterking en harmonisatie van de interne markt, verbetering van wetgevingskwaliteit, vermindering financiële- en administratieve lasten, belangen merkaanvragers.

Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden (betrokkenheid IPO/VNG)

Het voorstel sluit aan bij reeds geregelde materie. De wijziging heeft waarschijnlijk geen gevolgen voor de nationale wetgeving. Slechts het afschaffen van de recherche zal gevolgen kunnen hebben voor het Benelux Merken Bureau.

Rol EP in de besluitvormingsprocedure: raadpleging

Fiche 3: Richtlijn elektromagnetische compatibiliteit ('EMC')

Titel:

Voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake elektromagnetische compatibiliteit.


Datum Raadsdocument: 22 januari 2003
nr. Raadsdocument: 5562/03

nr. Commissiedocument: COM(2002)759 def.

Eerstverantwoordelijke ministerie: EZ i.o.m. VWS, DEF, SZW

Behandelingstraject in Brussel:

Raadswerkgroep Informatie Maatschappij, Transport- Telecom- Energieraad

Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar): Geen.

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Onder elektronische compatibiliteit wordt verstaan het `ongestoord samenwerken' van uitrustingen. Dit zijn alle elektrische en elektronische apparaten of installaties, van scheerapparaat tot radarinstallatie. De EMC-richtlijn is bedoeld om het vrije verkeer van elektrische uitrusting te garanderen door in de gehele EU een aanvaardbare elektromagnetische omgeving te creëren. Daarom mogen uitrustingen geen elektromagnetische storingen veroorzaken die intolerabel zijn voor andere uitrustingen in de omgeving, zoals bijv. telecommunicatie- en elektriciteitsnetwerken.

Met de herziening van de EMC-richtlijn wordt beoogd om:


· een verduidelijking van het toepassingsgebied van de richtlijn te bereiken;

· aparte bepalingen voor vaste installaties te realiseren;

· meer duidelijkheid te scheppen door meer gedetailleerde essentiële eisen;

· de rol van de geharmoniseerde normen te verduidelijken;

· de conformiteitbeoordelingsprocedure te beperken tot een procedure voor alle apparaten;

· de bureaucratie te verminderen;


· het markttoezicht te verbeteren.

Rechtsbasis van het voorstel:

Art. 95 EG-verdrag (harmonisatie interne markt). Besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid.

Comitologie: geen

Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering:

Subsidiariteit: positief. Het voldoen van de uitrusting aan een passend niveau van elektromagnetische compatibiliteit kan niet door de lidstaten alleen worden bereikt. Het betreft immers een regeling in het kader van harmonisatie van wetgeving betreffende interne markt.

Proportionaliteit: Twijfelachtig. De Commissie voert aan dat de oude richtlijn de afgelopen 10 jaar bewezen heeft te voldoen aan dit beginsel. De herziene richtlijn volgt dezelfde systematiek als de vorige richtlijn en zou daarmee dus eveneens voldoen aan de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit. De nieuwe richtlijn breng echter extra kosten voor het bedrijfsleven met zich mee, veroorzaakt meer gedetailleerde essentiële eisen (o.a. maximalistische interpretatie van de eisen) en meer geharmoniseerde normen (met als gevolg o.a. dure testmethoden). Onderzocht moet worden of de extra belasting voor het Europese bedrijfsleven (90% van ¤ 2,4 mrd verspreid over 8 jaar) opweegt tegen de voordelen van dit voorstel.

Nederlandse belangen:

Het bereiken/behouden van een zodanig EMC-milieu dat (medische) apparatuur naar behoren kan functioneren, waarbij het vrije verkeer van elektrische uitrusting is gegarandeerd met een minimale belasting voor het bedrijfsleven.

Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden (betrokkenheid IPO/VNG)

Op het eerste gezicht zijn de consequenties nihil, maar nadere bestudering volgt.

Rol EP in de besluitvormingsprocedure: Co-decisie

Fiche 4: Besluit tweede fase actieprogramma Daphne

Titel:

Voorstel voor een Besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een tweede fase van het communautair actieprogramma (2004-2008) ter voorkoming van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen en ter bescherming van slachtoffers en risicogroepen (het Daphne II-programma)


Datum Raadsdocument: 24 februari 2003
Nr. Raadsdocument: 6104/03 SAN 23

Nr. Commissiedocument: COM(2003)54 def

Eerstverantwoordelijke ministerie: JUST i.o.m. BZ, BZK, FIN, SZW, VWS

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Gezondheid, JBZ-Raad

Consequenties voor EG-begroting (per jaar):

Totale toewijzing (vastleggingskredieten) voor de periode 2004 tot en met 2008 is volgens het voorstel van de Commissie M¤ 41. Dit bedrag kan worden aangepast na toetreding van de nieuwe lidstaten in 2004. Het aandeel van de financiële steunverlening uit de gemeenschapsbegroting bedraagt 80% van de totale kosten van het project.

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel

Op 31 december 2003 loopt het Daphne-programma 2000-2003 af. Het totaalbudget voor dit programma was M¤ 20. Dit programma heeft een zodanige respons gekregen dat het naar de mening van de Commissie in een wezenlijke behoefte voorziet. Het huidige voorstel beoogt het Daphne-programma te verlengen met een periode van vijf jaar (van 2004 tot en met 2008).

Het Daphne II-programma zal, evenals het eerste programma, gericht zijn op het voorkomen en bestrijden van alle vormen van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen en tegen minderheden zoals bijvoorbeeld homoseksuelen, gehandicapten en etnische minderheden. Gedacht wordt aan het voorkomen en bestrijden van geweld in verschillende domeinen: geweld binnen het gezin, geweld op school, geweld in instellingen en op de werkplek, seksuele uitbuiting en mensenhandel. Het programma staat open voor niet-gouvernementele en overheidsorganisaties en instellingen die actief zijn op bedoelde gebieden. Met name denkt de Commissie daarbij aan organisaties voor slachtofferhulp, maar ook opleidings- en onderzoekscentra c.q. universiteiten, vrijwilligersorganisaties en lokale overheden kunnen in aanmerking komen voor het programma.

De acties die in het kader van het programma worden ondernomen hebben tot doel om via transnationale netwerken:


· geweldsverschijnselen te bestuderen, kennis en informatie over geweldsverschijnselen en over effectieve bestrijding van geweld te genereren en uit te wisselen;

· bijdragen te leveren aan beroepsopleidingen, studiebezoeken en uitwisseling van personeel;

· beroepsbeoefenaren en andere specifieke doelgroepen bewust te maken van de problematiek en inzicht te geven in het beginsel van 'nul-tolerantie' en om slachtofferhulp en melding van geweldsincidenten bij bevoegde autoriteiten te stimuleren.
Daarnaast wil de Commissie in dit programma zogenoemde aanvullende acties ondernemen zoals de organisatie van studiebijeenkomsten en expertmeetings voor de uitwisseling van informatie die via het programma is verkregen.

De Commissie is verantwoordelijk voor het beheer en de tenuitvoerlegging van het programma, waarbij zij ­evenals in het Daphne I-programma‑ wordt bijgestaan door een comité bestaand uit vertegenwoordigers van de lidstaten.

Rechtsbasis van het voorstel:

artikel 152 EG-verdrag; besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid van stemmen ex. art.251 EG-Verdrag.

Comitologie: ja, raadpleging (bestond ook reeds in Daphne I)

Subsidiariteit, proportionaliteit en deregulering:

Positief. Het programma vormt een aanvulling op het Nederlandse beleid ter voorkoming en bestrijding van geweld in diverse domeinen en kan dat beleid versterken door internationale uitwisseling van kennis en good practices.

Nederlandse belangen:

Een aantal Nederlandse organisaties zal door dit programma in de gelegenheid zijn om met collega-instellingen in andere EU-lidstaten tot een uitwisseling van kennis en good practices te komen. Voor het Nederlandse beleid met betrekking tot voorkomen en bestrijden van geweld kan het programma verrijkend werken.

Consequenties voor nationale regelgeving / beleid c.q. decentrale overheden (betrokkenheid IPO/VNG)

Geen. Het voorstel betreft namelijk een voortzetting van bestaand beleid en beoogt geen nieuwe regelgeving op (inter)nationaal niveau in het leven te roepen.

Rol EP in de besluitvormingsprocedure: Co-decisie ex artikel 251 EG-verdrag.

Fiche 5: Verordening beheer visserijinspanning

Titel :

Voorstel voor een verordening van de Raad betreffende het beheer van de visserijinspanning voor bepaalde vangstgebieden en visbestanden van de Gemeenschap en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2847/93


Datum Raadsdocument: 19 december 2002
nr. Raadsdocument: 15253/02

nr. Commissiedocument: COM(2002)739 def

Eerstverantwoordelijke ministerie: LNV i.o.m. VROM, BZ

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep intern visserijbeleid, Landbouw- en VisserijRaad

Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar): Geen

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Het voorstel strekt ertoe de procedure vast te leggen waarlangs de bestaande, uit 1996 daterende, regeling voor visserij-inspanning voor demersale vissoorten (bodemvis) in de Westelijke wateren (wateren ten westen van het VK, waartoe de zogenaamde Irish Box behoort, gewijzigd kan worden en waarlangs ook voor pelagische vissoorten (schoolvis) inspanningsniveaus kunnen worden vastgelegd. Als basis wordt genomen het niveau van visserijactiviteiten in de referentieperiode 1998 ­2002. Visserij-inspanning is het product van de capaciteit en de activiteit van een vissersvaartuig.

De noodzaak voor dit voorstel is vooral gelegen in de gewijzigde rechtssituatie door het aflopen met ingang van 1 januari 2003 van de overgangsbepalingen uit de Akte van Toetreding van Spanje en Portugal. Met het oog daarop worden ook beperkende bepalingen voor Spanje en Portugal in de Irish Box opgeheven. Het voorstel moet ervoor zorgen dat de gewijzigde rechtssituatie vanaf 1 januari 2003 er niet toe leidt dat de visserij-inspanning op onverantwoorde wijze toeneemt, met name ook in de voor visserij-activiteiten kwetsbare Irish Box.

Rechtsbasis van het voorstel:

Artikel 37 EG-verdrag (besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid)

Comitologie:

Raadsprocedure wordt voorgesteld om het maximale inspanningsniveau per lidstaat en visserijtak vast te stellen. Indien de Raad niet vóór 31 juli 2003 besluit neemt zullen op basis van een Beheerscomitéprocedure maatregelen worden vastgesteld om een stijging van de visserij-inspanning te voorkomen.

Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering:

Positief; het gemeenschappelijk Visserijbeleid is een exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap.

Nederlandse belangen:

Nederland acht een adequaat, non-discriminerend beheer in de betrokken wateren noodzakelijk.

Nederland beschikt over demersale visquota in het betrokken gebied. Deze worden veelal geruild met andere lidstaten voor vangstrechten in de Noordzee. Daarnaast beschikt Nederland over pelagische visquota welke door de Nederlandse vloot worden bevist.

Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden (betrokkenheid IPO/VNG) n.v.t.

Rol EP in de besluitvormingsprocedure: raadpleging

Fiche 6: Verordening controle op concentraties (de "EG-concentratieverordening")

Titel:

Voorstel voor een verordening van de Raad betreffende controle op concentraties van ondernemingen ("de EG-concentratieverordening")


Datum Raadsdocument: 6 januari 2003
nr. Raadsdocument: 5007/03

nr. Commissiedocument: COM(2002)711 def

Eerstverantwoordelijk Ministerie: EZ i.o.m. JUST

Behandelingstraject in Brussel:

Raadswerkgroep Mededinging; Raad voor Concurrentievermogen

Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar):

¤ 840.000 aan extra administratieve uitgaven.

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Het voorstel strekt tot aanpassing van Verordening 4064/89 ("CoVo"). Dit is het kader voor de EU-concentratiecontrole, waarin gecontroleerd wordt of concentraties (fusies, overnames en joint ventures) geen bedreiging voor mededinging vormen. Het accent van het voorstel ligt op het verwijderen van praktische problemen bij de toepassing en het wegnemen van belemmeringen voor het bedrijfsleven.

De belangrijkste naar voren gebrachte onderwerpen zijn:


· het praktischer hanteerbaar maken, zowel qua criteria als qua procedure, van de overdracht van zaken van Commissie naar lidstaten ("German clause") en andersom ("Dutch clause"); bovendien wordt de mogelijkheid geschapen om zaken vóór de formele opening van de procedure ("notificatie") over te dragen ("prenotificatiereferral");

· Het veranderen van het huidige materiële toetsingscriterium (wat bepaalt of een concentratie wel of niet toegestaan is) van "het ontstaan of versterken van een economische machtspositie" ("market dominance") in de richting van het criterium "wezenlijke vermindering van mededinging" ("substantial lessening of competition") zoals dat in Angelsaksische landen gebruikt wordt;

· het scheppen van de mogelijkheid de procedurele deadlines te verlengen in het geval er onderhandelingen tussen Commissie en bedrijven lopen over aanpassingen van concentraties ("remedies"; "commitments") n.a.v. mededingingsrechtelijke bezwaren. Wanneer er voldoende aanpassingen worden aangebracht is er immers geen reden meer voor het verbieden van concentratie. Voor dit aanpassen hebben bedrijven soms meer tijd nodig dan de vastgestelde procedurele deadline;

· het vergroten van de bevoegdheden van de Eeuropese Commissie voor inspectie en sanctionering (nu mogen ze bijvoorbeeld interviews afnemen en invallen doen bij bedrijven) ten opzichte van de huidige verordening (4064/89). Deze nieuwe bevoegdheden volgen in beginsel de lijn van Vo. 1/2003 , maar zijn op sommige delen beperkter dan in die verordening. Ze omvatten bijv. geen invallen in woningen.
NB: In tegenstelling tot art. 81/82 EG-verdrag betreft de CoVo enkel bevoegdheden van de Commissie, want de EU-concentratie-controle wordt noch door nationale mededingingsautoriteiten noch door nationale rechterlijke instanties toegepast. Wanneer een zaak aan een nationale autoriteit wordt overgedragen, past die immers nationaal recht toe. Er is geen implementatie nodig.

Rechtsbasis van het voorstel: art. 83 en 308 EG-verdrag

Comitologie: geen

Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering.

Subsidiariteit positief: mededingingsbeleid is een communautaire bevoegdheid. De proportionaliteit is ook positief, omdat deze verordening niet verder ingrijpt dan voorheen. De nationale autoriteiten behouden hun bevoegdheden.

Nederlandse belangen

Het Nederlandse marktwerkingsbeleid is gericht op het scheppen van optimale condities voor het goed en evenwichtig functioneren van markten. Vrije concurrentie is het fundament van elke markteconomie. De consument profiteert daarvan doordat aanbieders worden geprikkeld om in te spelen op de wensen van die consument door lagere prijzen, hogere kwaliteit en/of goede service. Daarnaast worden ondernemingen zo gestimuleerd hun concurrentievermogen op peil te houden.

Het mededingingsbeleid is een onderdeel van het marktwerkingbeleid en beoogt vooral ontstaan en misbruik van economische machtsposities en kartelvorming te voorkomen. Het beleid is niet alleen van belang voor het bedrijfsleven, maar levert ook aanzienlijke voordelen op voor consumenten. Een effectief Europees mededingingsbeleid draagt bovendien bij tot een goed functionerende Europese interne markt. Door grensoverschrijdende verstoringen van de concurrentie te bestrijden, ontstaat een 'level playing field' binnen de Europese Unie.

Consequenties voor de nationale regelgeving / beleid c.q. decentrale overheden (betrokkenheid IPO / VNG): n.v.t. zie korte inhoud

Rol EP in de besluitvormingsprocedure:

raadpleging (cfm art. 83 EG-verdrag); het advies is reeds afgegeven.

Besluit nr. 293/2000/EG, PB L 34 van 9 februari 2000.

Vo 1/2003 betreft de verordening voor de algemene uitvoering van het mededingingsrecht (oude verordening 17)

===