ChristenUnie


28729 Wijziging wet primair onderwijs Donderdag 27 Maart 2003 - 14:40

Spreker: A. Slob - plenair
Onderwerp: Wijziging Wet primair onderwijs
Nummer: 28 729
Datum: 27 maart 2003

De heer Slob (ChristenUnie): Voorzitter. Vanaf het begin, 1997, heeft de fractie van de ChristenUnie steun gegeven aan de inspanningen voor het realiseren van een reductie van de groepsomvang op de basisschool. Destijds is ervoor gekozen de prioriteit te leggen bij de groepen 1 t/m 4. Die keuze was te rechtvaardigen. Als je bij zon project A zegt, moet je ook B zeggen, maar dat betekent niet dat wij tijdens het verloop van dit project nooit twijfels hebben gehad. Ik wil drie twijfels noemen. Gezien de discussies die in de Kamer zijn gevoerd, stonden wij daarin niet alleen. Bij ons zijn twijfels gerezen over de effecten van dit project, bijvoorbeeld op het lerarentekort, dat de afgelopen jaren steeds groter is geworden.
Dat heeft natuurlijk ook een andere kant; kleinere groepen kunnen aantrekkelijk zijn, maar het lerarentekort is daardoor wel toegenomen. Wij hebben ook twijfels gehad over de effecten van het project op de school. De tegenstelling tussen de onderbouw en de bovenbouw kwam in bepaalde scholen toch weleens op scherp te staan. Dat is het risico van het waterbedeffect: als je op de ene kant drukt, gaat de andere kant wat omhoog. Ook hebben wij twijfels gehad over de bereikbaarheid van de gestelde doeleinden, die zeer ambitieus waren. De heer Van der Vlies wees er ook al op. In de loop van het traject is de doelstelling toch wel enigszins gewijzigd. Ook de opvattingen daarover zijn wat veranderd. Uit de vragen die deze week nog zijn gesteld naar aanleiding van de voortgangsrapportage, blijkt dat ook de Kamer nog heel wat vragen heeft over deze doelstellingen. Het gaat mij te ver om alles van dit project een succes te noemen, maar dat laat onverlet dat de extra financiële investering in de formatie van de basisscholen nooit als weggegooid geld kan en mag worden beschouwd. Dat brengt mij bij het voorstel om de bestedingsverplichting af te schaffen. Toen ik daar voor het eerst over hoorde, via de media, vond ik het wel een heel makkelijk voorstel. Dat had vooral te maken met het feit dat dit met een gesloten beurs zou gaan plaatsvinden. Uiteindelijk bleek het toch wat genuanceerder te liggen. In principe blijft de prioriteit liggen bij de verkleining van de klassen voor jongere kinderen, dus bij de eerste vier groepen. Het lijkt mij van belang om dat vanmorgen nog eens nadrukkelijk aan te geven.
De huidige berekeningswijze blijft het uitgangspunt, maar scholen kunnen redenen hebben het gaat dan vaak om uitzonderingen om daarvan af te wijken. Wij weten dat vooral bij groep 5 vaak problemen ontstonden. Bij de ook door onze fractie voorgestane autonomievergroting en deregulering, die wij van belang vinden voor de scholen, past het om met een bereikte consensus verder te willen en de scholen de ruimte te geven. Juist bij een onderwerp zoals dit, kan dat heel goed. Het biedt scholen immers de gelegenheid om op basis van de eigen formatieplannen en analyses keuzen te maken die aansluiten bij de problemen en knelpunten binnen de eigen school, maar ook bij de mogelijkheden van de school. Om een voorbeeld te geven, er zijn soms leerkrachten in de onderbouw die beter met grotere groepen kunnen omgaan, en er zijn leerkrachten die dit minder goed kunnen, die bij wijze van spreken in groep 5 zitten. Een school kan daar zelf keuzes in maken, op basis van een analyse die zij zelf maakt en de mogelijkheden die zij heeft.
Ik heb zelf ook een steekproef gedaan bij in totaal ongeveer vijftig scholen die een beetje afwijkt van de steekproef van mevrouw Hamer. Ik moet zeggen dat die scholen onverdeeld zeer positief waren. Natuurlijk hadden zij graag meer geld gekregen, maar zij zijn blij dat zij de mogelijkheid krijgen om een uitzondering te maken. Dat is ook de praktijk van de afgelopen jaren. Zij zien dit voorstel als een bewijs van vertrouwen van de politiek in hun professionaliteit. Ik denk dat het van belang is om te onderstrepen dat zij op basis van hun eigen professionele kennis en kunde hun keuzes moeten kunnen maken. Toch moeten wij oppassen dat datgene wat wij hebben opgebouwd in de onderbouw, waarover de cijfers positief zijn, al kun je er vragen bij stellen, in de komende jaren niet wegglijdt. Wij moeten in de gaten houden of de verwachting die de regering uitspreekt, dat de scholen prioriteit blijven geven aan klassenverkleining in de onderbouw, de komende jaren in praktijk wordt gebracht.
Mijn fractie onderstreept dat het van groot belang is om deze ontwikkelingen de komende jaren te blijven volgen. Dat hoeft niet direct door het een groot project te laten blijven, want daarbij moeten allerlei inspanningen worden verricht, maar wij willen wel op de hoogte blijven van de groepsgrootte en van de inzet van formatie in de onderbouw en de bovenbouw.
Als wij het grote project afschaffen, vinden wij het te beperkt om een keer per jaar een rapportage van de inspectie te krijgen. Als wij hierover een keuze maken, volgens de gang van zaken bij een groot project, pleit ik ervoor om twee jaar lang halfjaarlijkse rapportages te krijgen, als een soort overgang bij het afbouwen van dit grote project. Ik hoor graag een reactie van de minister hierop. Afsluitend, wij zijn positief over dit voorstel. Wij denken dat het de opmaat is naar nog meer voorstellen om de scholen de verantwoordelijkheid te laten waarmaken die zij volgens ons goed kunnen waarmaken.

---