Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Reactie op het onderzoek "Een bepaald geslacht. Een onderzoek naar regelgeving inzake beroepsactiviteiten waarvoor het geslacht een bepalende factor is"

I. Inleiding
In EG-richtlijn 76/207, betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen in het arbeidsproces, wordt de lidstaten toegestaan enkele uitzonderingen te maken op het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen. Van deze mogelijkheid is door Nederland gebruik gemaakt in artikel 5, derde lid, van de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen (hierna: WGB m/v) en het Besluit beroepsactiviteiten waarvoor het geslacht bepalend kan zijn (hierna: het WGB-Besluit).
Op grond van artikel 9, tweede lid, van de richtlijn zijn lidstaten verplicht om "op gezette tijden" de in artikel 2, lid 2, van die richtlijn bedoelde beroepsactiviteiten te onderzoeken "om na te gaan of het gezien de sociale ontwikkeling gerechtvaardigd is de desbetreffende uitzondering te handhaven" en daarvan mededeling te doen aan de Europese Commissie. Teneinde aan deze verplichting te voldoen heeft het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid opdracht tot een onderzoek gegeven. Het onderzoek is uitgevoerd door de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Katholieke Universiteit Nijmegen. De onderzoeksvraag van het ministerie luidde: Is het gezien de sociale en maatschappelijke ontwikkelingen gerechtvaardigd de uitzonderingen op het recht op gelijke behandeling te handhaven, zoals deze genoemd zijn in artikel 5, lid 3, WGB m/v en het Besluit beroepsactiviteiten waarvoor het geslacht bepalend kan zijn? Welke aanpassingen/toevoegingen zouden overwogen moeten worden op basis van sociale en maatschappelijke ontwikkelingen?
De onderzoekers hebben overwogen dat de antwoorden op deze vragen een politiek maatschappelijk waardeoordeel vereisen, hetgeen niet gegeven kan worden door middel van wetenschappelijk onderzoek. Daarom hebben zij ervoor gekozen om criteria aan te geven aan de hand waarvan een antwoord gevonden kan worden op de vraag of het gezien de sociale en maatschappelijke ontwikkelingen gerechtvaardigd is de thans in het WGB-Besluit uitgezonderde beroepsactiviteiten te handhaven, uit te breiden dan wel te beperken. Ook hebben zij onderzocht of er nieuwe uitzonderingen zouden moeten worden toegevoegd.

De opzet van deze reactie is als volgt.
Eerst wordt kort in meer algemene zin ingegaan op de onderzoeksresultaten en een aantal ontwikkelingen die voor dit onderwerp relevant zijn. Vervolgens wordt aan de hand van het achtste hoofdstuk van het onderzoek gereageerd op de aanbevelingen en opmerkingen van de onderzoekers. Per aanbeveling wordt aangegeven of de bestaande uitzondering op het recht op gelijke behandeling zal worden gehandhaafd, geschrapt dan wel aangepast. Het advies, dat door de Commissie Gelijke Behandeling eigener beweging is uitgebracht naar aanleiding van het rapport, wordt meegenomen in de reactie.

II. Algemene opmerkingen over het onderzoek
De onderzoekers hebben een uitgebreid rapport afgeleverd, waarbij zij gedetailleerd de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EG hebben geanalyseerd en een rechtsvergelijkend (in een achttal andere EU-landen) en rechtssociologisch onderzoek (onder arbeidsbemiddelaars en personeelsfunctionarissen) hebben uitgevoerd. Het rechtsvergelijkende onderzoek heeft inzicht gegeven in de vraag welke uitzonderingen op het beginsel van gelijke behandeling om welke redenen in andere lidstaten zijn toegestaan. In het rechtssociologische onderzoek is onder meer nagegaan hoe
---


in de praktijk wordt gedacht over geslachtsbepaalde beroepsactiviteiten. Hieruit blijkt dat personeelsfunctionarissen en arbeidsbemiddelaars niet goed op de hoogte zijn van het WGB-Besluit en de mogelijke uitzonderingen voor geslachtsbepaalde beroepsactiviteiten. De onderzoekers hebben verder een analyse gemaakt van de wetsgeschiedenis en de oordelen van de Commissie Gelijke Behandeling over geslachtsbepaalde beroepsactiviteiten. Uit de analyse van de oordelen blijkt dat de Commissie uitzonderingen op het gelijke behandelingsbeginsel strikt uitlegt. Uit al deze (deel)onderzoeken zijn toetsingscriteria voortgekomen die vervolgens door de onderzoekers ten aanzien van de uitzonderingen van het WGB-Besluit zijn toegepast en uitgewerkt. Het onderzoek levert een interessant beeld op van de huidige (Europese en nationale) stand van zaken op het gebied van geslachtsbepaalde beroepsactiviteiten.

III. Herziening Richtlijn 76/207/EEG
Met ingang van 5 oktober 2002 is Richtlijn 76/207/EEG gewijzigd door het inwerkingtreden van Richtlijn 2002/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002 (Pb 5 oktober 2002, L 269/15 ­ L 269/20). De nieuwe tekst van de uitzondering is strikter in vergelijking met de tekst van het oude artikel 2, tweede lid, van de richtlijn. In het nieuwe artikel is de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EG verwerkt. Het nieuwe artikel 2, zesde lid, luidt: "De lidstaten kunnen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, inclusief de opleiding die daartoe leidt, bepalen dat een verschil in behandeling dat gebaseerd is op een kenmerk dat verband houdt met het geslacht, geen discriminatie vormt, indien een dergelijke kenmerk wegens de aard van de betrokken specifieke beroepsactiviteiten of de context waarin deze worden uitgevoerd, een wezenlijke en bepalende beroepsvereiste vormt, mits het doel legitiem en het vereiste evenredig aan het doel is." Deze nieuwe bepaling van de herziene Richtlijn 76/207/EEG zal leiden tot aanpassing van de tekst van artikel 5 WGB m/v.

De nieuwe richtlijn is totstandgekomen na afronding van het onderzoek. De onderzoekers hebben daarom het nieuwe artikel van de herziene richtlijn niet in hun toetsing mee kunnen nemen. Nu dit nieuwe artikel echter codificatie van de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EG betreft, en de onderzoekers deze jurisprudentie betrokken hebben bij het ontwikkelen van hun toetsingscriteria, heeft er feitelijk toch een actuele toetsing kunnen plaatsvinden. In deze reactie op het onderzoek en het advies van de Commissie Gelijke Behandeling kon wel de herziene Richtlijn 76/207/EEG worden betrokken. Bij de beoordeling van de uitzonderingen van het WGB-Besluit naar aanleiding van de aanbevelingen van onderzoekers, is het nieuwe artikel 2, lid 6, van de herziene Richtlijn 76/207/EEG in acht genomen. Dit heeft ten aanzien van de in het WGB-Besluit genoemde uitzonderingen niet tot een ander oordeel geleid dan op basis van het oude artikel het geval zou zijn geweest.

IV. Kabinetsstandpunt AWGB-evaluatie
In de AWGB-evaluatie (Gelijke behandeling, regels en realiteit, 1999) is een aantal aanbevelingen gedaan dat verband houdt met de bestaande uitzonderingen voor geslachtsbepaalde beroepsactiviteiten. Hierop is in het kabinetsstandpunt op de evaluatie (Kamerstukken II 2001- 2002, 28 481, nr. 1) reeds gereageerd. Op een aantal punten zal dit tot wijziging van de regelgeving leiden. Het wordt niet nodig geacht het kabinetsstandpunt hier te herhalen. Wanneer dat relevant is, zal bij de betreffende aanbeveling wel worden ingegaan op de AWGB-evaluatie. Ten aanzien van aanbeveling 48 van de AWGB-evaluatie is in het kabinetsstandpunt aangegeven dat indien op basis van de resultaten van het onderzoek naar geslachtsbepaalde functies besloten wordt
---


over te gaan tot aanpassing van het WGB-Besluit, op deze aanbeveling (voor zover mogelijk) acht zal worden geslagen bij het opstellen van de toelichting. Aanbeveling 48 luidt: Breng, indien wordt overgegaan tot de met betrekking tot de besluiten gegeven aanbevelingen, en indien daarbij een nieuwe toelichting komt, in die toelichting tevens de volgende wijzigingen aan: · Laat achterwege de passages waarin de verwachting wordt uitgesproken dat met de AWGB- evaluatie tevens kan worden voldaan aan de evaluatieverplichting van artikel 11, derde lid, van het VN-Vrouwenverdrag;
· Laat achterwege de opmerking dat `bescherming van het moederschap' een species is van geslachtsbepaaldheid;
· Laat achterwege de opmerking dat bescherming van het moederschap financiële consequenties voor vrouwen mag hebben;
· Volg bij de omschrijving van `bescherming van het moederschap' de voorschriften uit de toepasselijke inter-en supranationale documenten (I-5, par. 5.2.5.1, 5.2.5.2 en 5.12). Aangezien het onderhavige onderzoek niet tot wijziging van de wet- en regelgeving met betrekking tot deze onderwerpen leidt, kan aan de aanbeveling geen uitvoering worden gegeven.

V. Conclusies uit het onderzoek

V.1. Beroepen of beroepsactiviteiten?
In paragraaf 8.2 bevelen de onderzoekers aan om ten aanzien van de uitzonderingen consequent over beroepsactiviteiten te spreken, aangezien in Nederland niet duidelijk zou zijn of het gaat om beroepen of beroepsactiviteiten. Er is geen aanleiding deze aanbeveling over te nemen nu er in de wet- en regelgeving reeds consequent wordt gesproken van beroepsactiviteiten. Ook de Commissie Gelijke Behandeling gaat er vanuit dat de uitzondering alleen op beroepsactiviteiten betrekking heeft. De tweede aanbeveling luidt: "overweeg in welke gevallen een geslachtsbepaalde activiteit een bepaalde functie in zijn geheel geslachtsbepaald maakt". Deze aanbeveling wordt niet opgevolgd aangezien hiervoor geen algemene regels kunnen worden gesteld maar dit juist van geval tot geval bekeken moet worden.

V.2. De uitzonderingen
a. Geestelijke ambten
In artikel 5, derde lid, WGB m/v worden in sub a de geestelijke ambten uitgezonderd. Volgens de onderzoekers is er geen aanleiding tot heroverweging van deze bepaling. De Commissie Gelijke Behandeling laat zich hier niet over uit. Deze aanbeveling wordt onderschreven.

b. Acteurs, zangers, etc.
Artikel 5, derde lid, sub b van de WGB m/v bevat een uitzondering voor de beroepsactiviteiten van acteur, actrice, zanger, zangeres, danser, danseres, kunstenaar en kunstenares. Volgens de onderzoekers is er geen reden deze uitzondering ter discussie te stellen. Dit standpunt wordt gedeeld. In het kabinetsstandpunt op de evaluatie van de AWGB is overigens reeds beslist dat dit onderdeel zal worden overgebracht naar het WGB-Besluit.
De Commissie Gelijke Behandeling heeft aanbevolen de zinsnede toe te voegen: " voor zover in redelijkheid eisen kunnen worden gesteld aan uiterlijke kenmerken." Deze aanbeveling wordt niet overgenomen omdat deze clausule te beperkend wordt geacht en onvoldoende ruimte laat voor de artistieke vrijheid.


---


Het WGB-Besluit
c. Artikel 1 sub a: biologisch/fysiologisch bepaalde beroepsactiviteiten Het artikelonderdeel bepaalt dat beroepsactiviteiten die om lichamelijke redenen uitsluitend door personen van een bepaald geslacht kunnen worden uitgevoerd, als geslachtsbepaald mogen worden aangemerkt. De onderzoekers geven aan dat er in beginsel geen reden is om vraagtekens te zetten bij deze uitzondering. Deze conclusie wordt overgenomen. Wel bevelen de onderzoekers aan om onderzoek te (laten) doen naar de ontwikkeling van hulpmiddelen die zwaar werk verlichten. De Commissie Gelijke Behandeling steunt deze aanbeveling voor zover het hulpmiddelen betreft die gericht zijn op verlichting van de arbeid in het algemeen. Wanneer de nadruk op het ondersteunen van vrouwen wordt gelegd, vreest de Commissie dat dit het stereotiepe beeld (vrouwen zijn zwak) in stand zal houden.
Er wordt op gewezen dat vanuit het ministerie van SZW doorlopend onderzoek wordt verricht naar het gebruik van hulpmiddelen ter verlichting van zwaar werk in het algemeen. Ook ontwikkelingsactiviteiten en andere initiatieven ter verlichting van zwaar werk worden ondersteund en geïnitieerd. Te denken valt hierbij vooral aan de arboconvenanten.

d. Artikel 1 sub b en sub c: mannequins en modellen Ook deze uitzonderingen kunnen volgens het rapport worden gehandhaafd. Hierbij wordt aangesloten.

e. Artikel 1 sub d: persoonlijke dienstverlening binnen particuliere huishoudens Dit artikelonderdeel spitst zich toe op een aantal specifieke vormen van dienstverlening. Het betreft de persoonlijke bediening, verzorging, verpleging, of opvoeding van dan wel hulpverlening aan één of meer personen. Deze uitzondering kan volgens de onderzoekers worden gehandhaafd. Wel is het volgens hen van belang in de toelichting van een nieuw besluit aan te geven onder welke omstandigheden de wens van een particulier de doorslag moet geven. Daarbij moet worden nagegaan of het van belang is of de hulpverlening vanuit een organisatie wordt verleend. De Commissie Gelijke Behandeling ziet geen reden om de uitzondering te wijzigen of aan te vullen. Wel verwijst de Commissie naar de enige klacht die over deze uitzondering is ingediend (oordeel 2001- 18). Het ging in dit oordeel om twee functies waarvan de werkgever stelde dat deze geslachtsbepaald waren. De Commissie stelde dat een werkgever niet zonder meer mag uit gaan van veronderstelde wensen die bij cliënten leven omtrent voorkeuren voor een bepaald geslacht. De werkgever dient hier onderzoek naar te doen. Nu de werkgever dit had nagelaten en bovendien liet weten dat in de toekomst een van de functies wellicht wel door een man zou kunnen worden ingevuld, oordeelde de Commissie dat onvoldoende aannemelijk was dat beide functies geslachtsbepaald zouden zijn.
De aanbeveling van de onderzoekers om de uitzondering te handhaven, wordt overgenomen. De aanbeveling om een nieuwe toelichting bij dit onderdeel te schrijven kan derhalve, zoals eerder aangegeven, niet worden uitgevoerd. Inhoudelijk geldt terzake het volgende. In beginsel staat het een particulier vrij om aan te geven van welk geslacht een dienstverlener moet zijn, voor zover het de eerdergenoemde vormen van dienstverlening betreft. Op een instantie die dienstverlening in de zin van deze uitzondering aan particulieren aanbiedt, rust echter de verplichting om de wensen van de particulier helder te krijgen en niet direct uit te gaan van vooronderstellingen.

f. Artikel 1 sub e: persoonlijke dienstverlening buiten particuliere huishoudens
---


Anders dan bij de persoonlijke dienstverlening binnen particuliere huishoudens, wordt ten aanzien van de onderhavige uitzondering een extra eis gesteld. De uitzondering is alleen dan toegestaan " (...) indien de goede uitoefening van de aangeboden betrekking binnen het geheel van de arbeidsorganisatie ertoe noodzaakt dat deze wordt vervuld door een persoon van een bepaald geslacht". De onderzoekers concluderen ten aanzien van deze uitzondering dat deze niet geschrapt kan worden. Uit de praktijk blijkt dat er juist meer gebruik wordt gemaakt van deze uitzondering, terwijl de verwachting was dat het gebruik zou verminderen. Wel menen de onderzoekers dat het artikelonderdeel moet worden aangepast, om helderheid te krijgen wanneer wel en wanneer niet een beroep op deze uitzondering mag worden gedaan. Zij stellen daarbij een groot aantal vragen. Zo zou volgens de onderzoekers moeten worden aangegeven in welke gevallen de wens van de patiënt of cliënt de doorslag mag geven. Dit voorstel wordt niet overgenomen. Per geval moet worden gekeken welke omstandigheden in dat concrete geval doorslaggevend mogen zijn. De huidige formulering van de uitzondering biedt de rechter en de Commissie Gelijke Behandeling voldoende ruimte voor een toetsing aan artikel 2, zesde lid, (nieuw) van de herziene Richtlijn 76/207/EEG. De onderzoekers willen verder duidelijkheid over de toets die de Commissie Gelijke Behandeling of de rechter zou moeten doorlopen bij de beoordeling of in het concrete geval een beroep mag worden gedaan op de geslachtsbepaaldheid van een beroepsactiviteit. Hiervoor wordt verwezen naar de toets van de Commissie, zoals genoemd in haar advies. Per geval gaat de Commissie na of er voldaan wordt aan de wettelijk gestelde eisen, met name of de werkgever heeft onderzocht of er daadwerkelijk sprake is van geslachtsbepaalde beroepsactiviteiten of dat het om vooronderstellingen gaat die bij cliënten zouden leven omtrent de voorkeur voor een persoon van een bepaald geslacht. Bij toetsing van geslachtsbepaaldheid in het kader van de onderhavige uitzondering volgt de Commissie de volgende vragen:
· Zijn er voldoende objectiveerbare gegevens die de geslachtsbepaaldheid van de beroepsactiviteiten aantonen (zoals een onderzoek van de werkgever naar de wensen van cliënten)?
· Zijn deze gegevens voldoende actueel (in verband met de tijdelijkheid van de uitzondering)? · Zijn de activiteiten noodzakelijkerwijs geslachtsbepaald? Kunnen de werkzaamheden zodanig worden ingericht dat voor de goede uitoefening hiervan niet een persoon van een bepaald geslacht moet worden aangesteld?
De Commissie Gelijke Behandeling geeft ten aanzien van deze uitzondering aan, dat op basis van haar ervaring geen wijziging nodig is. Wel wordt aanbevolen de eerder beschreven toets in de nota van toelichting bij een nieuw besluit op te nemen. Er wordt ingestemd met de wijze van toetsing door de Commissie Gelijke Behandeling. De uitzondering genoemd in artikel 1 sub e wordt echter niet gewijzigd. Daarom wordt hier volstaan met de verwijzing naar de toets van de Commissie Gelijke Behandeling.

g. Artikel 1 sub f: dienstverlening en schaamtegevoelens bij clientèle Deze uitzondering is vergelijkbaar met die in sub e. Evenals in sub e wordt in dit onderdeel de strengere objectiveerbare eis gesteld: "indien wegens ernstige schaamtegevoelens bij deze personen de goede uitoefening van de aangeboden betrekking binnen het geheel van de arbeidsorganisatie ertoe noodzaakt dat deze wordt vervuld door een persoon van een bepaald geslacht." De onderzoekers stellen dat, hoewel niet gesproken kan worden van veranderde maatschappelijke opvattingen of ontwikkelingen, de uitzondering nadere nuancering en toelichting behoeft, omdat het artikelonderdeel uiteenlopende terreinen bestrijkt. Het artikel ziet zowel op het ondergaan van vrijwillige als onvrijwillige behandeling. Moeten in dergelijke verschillende situaties dezelfde
---


toetsingscriteria worden toegepast? De Commissie Gelijke Behandeling heeft vanuit haar ervaring met klachten over deze uitzondering geconcludeerd dat er geen reden tot wijziging is. Het artikelonderdeel wordt niet gewijzigd. De huidige formulering, waaronder de eerdergenoemde objectiveerbare eis, biedt enerzijds voldoende ruimte maar is anderzijds voldoende begrensd om in het concrete geval tot een goede afweging te kunnen komen. Bij die toetsing kan gebruik worden gemaakt van de criteria die de Commissie Gelijke Behandeling hanteert en die zijn beschreven bij artikel 1 sub e.

h. Artikel 1 sub g: feitelijke belemmering vanwege beschermende wetgeving Gelet op maatschappelijke ontwikkelingen zijn zowel de onderzoekers als de Commissie Gelijke Behandeling van mening dat deze uitzondering moet worden heroverwogen. De onderzoekers bevelen aan vast te stellen dat beschermende voorschriften voortaan in een wet in formele zin moeten worden opgenomen. De Commissie wil echter nader onderzoek naar de vraag in hoeverre uit andere regelgeving blijkt dat er maatregelen nodig zijn met betrekking tot schadelijke stoffen. De Commissie wil dit onderzoek omdat niet duidelijk is of er beschermende maatregelen in lagere wetgeving zijn opgenomen.
De aanbeveling van de onderzoekers wordt niet opgevolgd. Nu niet duidelijk is of er in de toekomst nog behoefte aan een dergelijke uitzondering zal bestaan in verband met nieuwe, nu nog niet bekende stoffen, wordt er voor de zekerheid voor gekozen deze uitzondering in het besluit te laten staan.

i. Artikel 1 sub h: werken buiten eigen jurisdictie Dit onderdeel bepaalt dat beroepsactiviteiten die in andere lidstaten van de EU en in landen die geen lid zijn van de EU worden uitgeoefend, onder bepaalde voorwaarden als geslachtsbepaalde beroepsactiviteiten kunnen worden aangemerkt. De onderzoekers stellen dat het eerste deel van artikel 1 sub h, te weten de uitzondering voor lidstaten van de EU, geschrapt kan worden. Zij stellen voor het tweede deel van het artikelonderdeel te handhaven. Beide aanbevelingen van de onderzoekers worden overgenomen. Nu in de meeste EU-landen de uitzonderingen voor geslachtsbepaalde beroepsactiviteiten overeenkomen, zal het eerste onderdeel van sub h worden geschrapt. Het tweede onderdeel van sub h wordt gehandhaafd, onder de overweging dat Nederland, de EU alsmede EU-lidstaten geen invloed hebben op de regelgeving in de in deze uitzondering bedoelde landen. De Commissie Gelijke Behandeling heeft zich over deze aanbeveling niet uitgelaten.

j. Artikel 1 sub i: krijgsmacht
De huidige uitzondering voor de Krijgsmacht is zeer ruim. Onderdeel i van artikel 1 van het WGB- Besluit geeft de minister van Defensie een ongeclausuleerde bevoegdheid om aan te wijzen welke beroepsactiviteiten bij de Krijgsmacht geslachtsbepaald zijn. De onderzoekers achten een dergelijke ruime bevoegdheid ongewenst. Zij constateren daarbij dat Defensie terughoudend is geweest met het gebruik van deze bevoegdheid in de praktijk en deze slechts gehanteerd heeft voor een tweetal functies, namelijk functies bij het Korps Mariniers en bij de Onderzeedienst. Deze toepassing levert geen strijd op met Richtlijn 76/207/EEG. De onderzoekers adviseren dan ook artikel 1, sub i, te wijzigen en te beperken tot de genoemde functies. De Commissie Gelijke Behandeling stelt voor de bepaling zodanig te herzien dat de uitzondering slechts van toepassing is voor met name genoemde beroepsactiviteiten met omkleding van de redenen.

---


De aanbeveling van de onderzoekers wordt opgevolgd en de uitzondering zal worden aangepast. De tekst van artikel 1, sub i zal worden gewijzigd in: "beroepsactiviteiten bij het Korps Mariniers en bij de Onderzeedienst." Als argumentatie hiervoor geldt het volgende. Het streven van het ministerie van Defensie is gericht op het openstellen van alle functies voor mannen en vrouwen mits wordt voldaan aan de functievereisten. Op dit moment wordt hierop echter een uitzondering gemaakt voor het Korps Mariniers en de Onderzeedienst. Het Korps Mariniers heeft uitsluitend gevechtsfuncties en opereert met kleine gevechtseenheden in de voorste linies. Het Korps Mariniers stelt zeer zware eisen aan de fysieke vermogens van kandidaten. De kans dat vrouwen voldoen aan de gestelde fysieke eisen is zo klein dat slechts een zeer gering aantal vrouwen door de selectie zou komen. Dit wordt bevestigd bij de keuring van vrouwen voor andere fysiek zware functies binnen de krijgsmacht. Het functioneren van een zeer gering aantal vrouwen binnen een eenheid, in combinatie met het feit dat bij de operationele omstandigheden elke vorm van privacy ontbreekt, kan leiden tot grote spanningen hetgeen de operationele inzet kan verstoren.
Ook bij de Onderzeedienst kan vanwege het gebrek aan privacy in combinatie met het feit dat men gedurende lange tijd in een kleine ruimte moet verblijven, de operationele inzetbaarheid in gevaar komen. Gescheiden voorzieningen zouden alleen met zeer grote investeringskosten te realiseren zijn. Thans bevinden zich in de onderzeeboot van de Walrus-klasse twee slaapruimten, twee grote wasruimten met grote bakken, drie toiletten en drie niet-afgeschermde douches. Al deze ruimten zijn alleen via de gemeenschappelijke ruimten te bereiken. Met deze aanpassing komt Defensie tegemoet aan de aanbeveling uit het rapport "Een bepaald geslacht".

VI. Overige opmerkingen
Na bespreking van de WGB m/v en het WGB-Besluit zijn door de onderzoekers nog opmerkingen gemaakt die niet direct te maken hebben met deze twee regelingen maar wel met geslachtsbepaalde beroepsactiviteiten. Hierna wordt op een aantal van die opmerkingen kort ingegaan.

Niet bestaande, mogelijk wel gewenste uitzonderingen Geslachtsbepaalde beroepsactiviteiten vormen een uitzondering op het beginsel van gelijke behandeling en moeten daarom, volgens jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EG, strikt worden uitgelegd. Dit blijkt ook uit de nieuwe tekst van artikel 2, zesde lid, van de herziene Richtlijn 76/207/EEG. Het maken van meer uitzonderingen is daarom in beginsel niet wenselijk. Slechts zwaarwegende problemen in de praktijk die passen binnen het juridisch kader zoals door het Hof van Justitie geschetst, zouden kunnen leiden tot uitbreiding van de uitzonderingen. Van een zodanige situatie is uit het onderzoek niet gebleken.

Vorm van de regeling
Wet of besluit
De onderzoekers bevelen aan om ter wille van de doorzichtigheid van de regelgeving alle uitzonderingen voor geslachtsbepaalde beroepsactiviteiten bijeen te zetten in één besluit. In het kabinetsstandpunt op de AWGB-evaluatie is hier al op gereageerd. De WGB- en AWGB-Besluiten worden niet samengevoegd omdat de WGB m/v als aparte wet gehandhaafd wordt. Wel zal de WGB m/v worden aangepast in die zin dat het huidige artikel 5, derde lid, sub b naar het WGB- Besluit zal worden verplaatst.


---


Uitsluiting of uitzondering
Aanbevolen wordt om in een algemene bepaling in de WGB m/v het geestelijk ambt uit te sluiten voor wat betreft de toepasselijkheid van de wet. Deze aanbeveling is ook gedaan in het kader van de AWGB-evaluatie. Vooralsnog wordt deze aanbeveling niet opgevolgd, omdat de strekking van beide bepalingen dezelfde is. Nu deze problematiek echter in twee verschillende onderzoeken is aangekaart, zal bij in het kader van de wijziging van de WGB m/v ter implementatie van Richtlijn 2002/73/EG, nogmaals worden nagegaan welke gevolgen het wel of het niet opvolgen van deze aanbeveling heeft.

Afbakening van de drie uitzonderingen van Richtlijn 76/207/EEG De onderzoekers signaleren dat de drie uitzonderingen die genoemd zijn in Richtlijn 76/207/EEG duidelijk van elkaar moeten worden onderscheiden. De in de toelichting van het AWGB-Besluit (Besluit Gelijke Behandeling) opgenomen passage waarin wordt gesteld dat bescherming van het moederschap een species is van geslachtsbepaaldheid, moet volgens hen geschrapt worden. Inhoudelijk wordt met deze aanbeveling ingestemd. In de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EG zijn de drie verschillende uitzonderingen duidelijk onderscheiden. Het is dan ook niet terecht om bescherming van het moederschap als species van geslachtsbepaaldheid te beschouwen. Wijziging van het AWGB-Besluit is echter thans niet aan de orde zodat ook geen sprake is van een toelichting bij een wijzigingsbesluit waarin deze constatering eventueel opgenomen zou kunnen worden.

Voorlichting
In het onderzoek wordt enkele malen gesproken over het geven van voorlichting over de mogelijkheid uitzonderingen te maken voor geslachtsbepaalde beroepsactiviteiten. Uit het rechtssociologisch deel van het onderzoek blijkt, dat men in de praktijk onvoldoende op de hoogte is van de uitzonderingen in de WGB m/v en het op deze wet gebaseerde besluit. Naar aanleiding van dit onderzoek zal bij de publicatie van een wijzigingsbesluit dan ook via Internet voorlichting worden gegeven. De oordelen van de Commissie Gelijke Behandeling zullen daarbij aan de orde komen. Tevens worden het onderzoek, het advies van de Commissie Gelijke Behandeling en de reactie op beide documenten gezonden aan de Stichting van de Arbeid, de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, met het verzoek kennis te nemen van de documenten en hieraan bekendheid te geven bij de aangesloten werkgevers- en werknemersorganisaties en de gemeenten.

VII. Tot slot
Uit het bovenstaande blijkt dat het WGB-Besluit slechts op een beperkt aantal punten moet worden gewijzigd. Een voorstel hiertoe zal in de loop van 2003 worden gedaan.


---