Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Antwoorden op vragen over het Implementatieplan reductie administratieve lasten

Vragen CDA-fractie

1.

Is het onderzoek door het Economisch Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf op het gebied van terugdringing administratieve lastendruk dat voor 1 januari 2003 zou verschijnen inmiddels afgerond? Zo nee, wanneer zal de Kamer dit rapport kunnen ontvangen?

De door EIM uitgevoerde quick scan naar het voorkomen van administratieve lasten binnen de niet-zorgwet- en regelgeving op VWS-terrein is in januari jl. in concept afgerond. Het concept wordt momenteel door de betreffende beleidsdirecties getoetst op herkenbaarheid, juistheid en compleetheid. Ik verwacht dat het rapport binnen enkele weken definitief kan worden vastge- steld, waarna ik het u ter informatie zal aanbieden.

2.

Het maximale begrotingspotentieel van de voorstellen de Commissie De Beer is berekend op 300 mln. Euro. In de bijlage (blz. 28 t/m 36) is de optelsom van de maximale opbrengsten per be- leidsartikel aanzienlijk lager dan deze 300 mln. Hoe is dit te verklaren? Waarom is er in deze zelf- de bijlage geen raming gemaakt van de benodigde extra financiële middelen? (blz. 4 + bijlage).

Ik ga ervan uit dat u met het begrotingspotentieel het besparingspotentieel bedoelt. Ik ga er van uit dat u doelt op de bijlage bij het implementatieplan, getiteld "Schematisch overzicht van de implementatie van de voorstellen van de Commissie De Beer" en de daarin opgenomen kolom "maximale opbrengst volgens de Commissie De Beer". De in deze kolom genoemde bedragen sporen met de bedragen in tabel 3 van het eindrapport van de Commissie De Beer, behoudens voor wat betreft het voorstel van de Commissie op het onderdeel "declaraties". De Commissie geeft een maximaal besparingspotentieel aan, dat te behalen is in de meest opti- male variant, namelijk wanneer:

- de invoering van gegevens betekent dat gelijk gedeclareerd kan worden (invoeren = de- clareren)

- geen gebruik wordt gemaakt van controlelijsten;
- foutieve declaraties tot het verleden behoren. Ten aanzien van het onderdeel "reductie fouten in het declaratieverkeer" onderscheidt de Com- missie een aantal scenario's waarbij het aantal fouten met 5% tot 0% (ideaaltypische situatie) kan worden gereduceerd. De Commissie geeft aan dat het niet mogelijk is welke vermindering van fouten zal optreden. Daarom heb ik dit onderdeel van de besparingsvoorstellen nog niet in het implementatieplan meegenomen. Veel hangt immers af van de wijze waarop het declaratie- verkeer in de toekomst zal worden geautomatiseerd.

Er is geen raming gemaakt van de benodigde extra financiële middelen omdat er op het moment van het opstellen van het implementatieplan onvoldoende inzicht bestond in de noodzakelijke omvang ervan en de herkomst van deze middelen.

3.

Er zal met betrekking tot het vereenvoudigen van de aanbestedingsprocedures rekening worden gehouden met de aanbevelingen van de Parlementaire Enquêtecommissie Bouwnijverheid. Wan- neer zal de Kamer inzicht krijgen welke consequenties dit heeft? Betekent dit bijvoorbeeld dat het aanbesteden van nieuwbouw van bijvoorbeeld een ziekenhuis moet plaatsvinden bij meerdere aannemers? (blz. 6)

Het College bouw ziekenhuisvoorzieningen (CBZ) bracht op 13 januari 2003 een uitvoeringstoets uit over onder andere de vereenvoudiging van de aanbestedingsprocedures voor kleine projecten. Daarin werkt het CBZ op mijn verzoek de aanbeveling van de Commissie De Beer uit over de

2

aanbesteding van werken, mede in het licht van de uitkomsten van de parlementaire enquête. Ik wil niet vooruitlopen op de Kabinetsreactie op het rapport van de enquêtecommissie. Niettemin kan ik nu wel aangeven dat ik voor het aanbestedingsbeleid in de gezondheidszorg waar mogelijk aansluiting zoek bij het Uniform Aanbestedingsreglement (UAR). Het UAR is niet zonder meer van toepassing, omdat in de gezondheidszorg niet de overheid de aanbestedende dienst is, maar de zorginstelling zelf.
In lijn met de uitvoeringstoets van het CBZ van januari 2003 zal de vereenvoudiging van de aan- bestedingsprocedures vooral gevonden worden in een verbetering van de bouwvoorbereiding en het bieden van een handreiking door het CBZ aan instellingen die slechts incidenteel met aanbe- stedingen te maken hebben.
Overeenkomstig het UAR verloopt de aanbesteding van de nieuwbouw van bijvoorbeeld een zie- kenhuis via een openbare aanbesteding, of via een aanbesteding na openbare selectie.

4.

De Commissie De Beer adviseert de indicatiestelling te vereenvoudigen en doet daarvoor een aantal aanbevelingen. Waarom is hier niet gekozen om bij een enkelvoudige indicatiestelling toet- sing (steekproefsgewijs) achteraf te laten plaatsvinden door het indicatieorgaan? Welke bespa- ring zou dit kunnen opleveren?

In een systematiek van toetsing achteraf wordt het recht van de aanvrager op zorg niet tevoren vastgesteld, zodat ook de legitimatie voor toegelaten zorgaanbieders om zorg te leveren niet vooraf is bepaald. De zorgaanbieder dient bij het leveren van zorg vast te stellen of het aanbod voldoet aan de criteria die ten grondslag zullen liggen aan de toetsing achteraf. Dergelijke criteria in de vorm van een protocol zijn uiteraard van algemene strekking, zodat de zorgaanbieder op basis van dat protocol steeds in individuele situaties een adequaat zorgaanbod moet vaststellen. De zorgaanbieder stelt in feite de indicatie, echter niet onafhankelijk, niet objectief en niet inte- graal.
De aanvrager kan geen bezwaar maken tegen de vaststelling door de zorgaanbieder van de om- vang en inhoud van de te leveren zorg. De aanvrager kan evenmin ten opzichte van zorgaanbie- ders een recht op zorg claimen. Het indicatieorgaan kan pas door toetsing verantwoordelijkheid nemen voor een indicatiebesluit waarmee dan alsnog het recht op zorg wordt vastgelegd.

Indien de aanvrager een beroep wenst te doen op de PGB-regeling dient het zorgkantoor op grond van dezelfde algemene criteria de omvang van het PGB vast te stellen. Tegen een dergelijk besluit van een zorgkantoor is wél bezwaar mogelijk. Indien een aanvrager het van belang vindt om zijn recht op zorg voorafgaand aan de zorglevering te laten bepalen, kan hij in eerste instantie aangeven een beroep te willen doen op een PGB en na de vaststelling van zijn aanspraak door het zorgkantoor alsnog een beroep doen op zorg in natura. De indicatiestelling wordt in een systeem van toetsing achteraf complexer, ondoorzichtiger en minder objectief en integraal. Toetsing achteraf vormt geen waarborg tegen onnodige bureaucra- tie. De rechten van cliënten zijn in mindere mate gewaarborgd. Vereenvoudiging van de indica- tiestelling kan met andere middelen beter worden gerealiseerd.

Het vaststellen van de omvang van mogelijke besparingen is afhankelijk van subjectieve factoren en dus speculatief. De inzet van indicatieorganen en de daarmee gemoeide kosten zullen vermin- deren als indicatieorganen zich beperken tot toetsing achteraf. Het bepalen van de mate van de noodzakelijke zorg in individuele gevallen en het vaststellen van de hoeveelheid zorg die door instellingen per individuele situatie mag worden geleverd blijft noodzakelijk. Waar de indicatieor- ganen die taak nu verrichten in een doeltreffend geautomatiseerd systeem, zal dat in een sys- teem van toetsing achteraf elders in de keten op een minder doeltreffende manier plaatsvinden.

5.

Volgens de Commissie De Beer zou een besparing op de administratieve lastendruk bij indicatie- stelling ongeveer 10 miljoen Euro kunnen opleveren. Is in dit bedrag ook inbegrepen de besparing op de administratieve lastendruk binnen instellingen en aanbieders van zorg? (blz. 9 en blz. 30)

3

Ja. De totale administratieve lasten bij zorgaanbieders rond het aanvragen van indicatiestellingen, de verwerking daarvan en herindicaties raamt de Commissie op 31 903 000. Het overgrote deel van de besparingen ( 9 187 000) kan volgens de Commissie worden behaald via het cate- goriseren en standaardiseren van indicatiebesluiten.

6.

Van het CAK is bekend dat nog steeds de in rekening te brengen eigen bijdrage (veel) te laat aan de zorggebruiker wordt verzonden. Irritatie en onnodige correspondentie en geschillen zijn het gevolg. Heeft de Commissie De Beer bij de raming van de maximale opbrengst van ongeveer 21 miljoen Euro ook deze onnodige lastendruk ingecalculeerd? (blz. 10 en blz. 30)

De inzet is er de afgelopen tijd op gericht geweest om de achterstand bij het in rekening brengen van de eigen bijdrage in te lopen. Daarmee zal op termijn ook de irritatie en onnodige correspon- dentie afnemen. Het rapport van de Commissie De Beer gaat niet in op de lasten die samenhan- gen met de door u genoemde gevolgen.

7.

De Commissie De Beer stelt voor om bij de procedurele toegangsvoorwaarden tot de zorg over te gaan tot een toetsing achteraf. Is ook bezien welke vermindering van de administratieve lasten- druk dit in algemene zin kan betekenen voor de huisarts? Zo ja op welke onderdelen, en wat zou dit in financiële zin voor gevolgen hebben? (blz. 11)

Met betrekking tot de procedurele toegangsvoorwaarden gaat het bij de huisarts vooral om het verstrekken van een verwijsbrief naar een andere beroepsbeoefenaar dan wel het voorschrijven van farmaceutische hulp af te leveren door de apotheker. Voor het overgrote deel berust deze laatste voorwaarde op de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening. De verplichte verwijzing door de huisarts is naar de mening van de Commissie een goede vorm van toegangsregulering tot de polikliniek. De verwijzing van de huisarts heeft tot doel te voorko- men dat de verzekerde onnodig dure zorg geniet en dat de specialist onnodig wordt belast. Ook wordt daarmee voorkomen dat de verzekerde zich wendt tot de verkeerde specialist. Toetsing achteraf kan dit systeem niet vervangen. Wel kan toetsing achteraf een oplossing bieden voor de administratieve last die voorvloeit uit het systeem van machtigingen. Daarom is er ook een ten- dens gaande om het hanteren van dit systeem niet van overheidswege te regelen maar over te laten aan verzekeraars.
Het toetsen van de aanwezigheid van de verwijsbrief is naar de mening van de Commissie vol- doende om de noodzaak van medisch specialistische zorg aan te tonen; de korte kaart/jaarkaart kan hiermee komen te vervallen. Dit levert volgens de Commissie een maximale besparing op van 27 528 000.

8.

Voor 1 januari 2003 heeft volgens de nota afronding plaatsgevonden van een scan door het CVZ van de 54 bestaande subsidieregelingen. Kan de Kamer inzicht verkrijgen in de rapportage van het CVZ? Wanneer zal het overleg tussen VWS en CVZ worden afgerond, en zal de Kamer wor- den geïnformeerd over de eventueel af te schaffen subsidies? (blz. 12 en 31)

De scan van het CVZ heb ik nog niet ontvangen. Met name het beoordelen van de beleidsmatige en beheersmatige gevolgen die de uitkomsten van de scan voor het CVZ zal hebben, kost het CVZ meer tijd dan tevoren was ingeschat. Het streven is erop gericht het overleg met het CVZ vóór de zomer te hebben afgerond, zodat ik de Kamer uiterlijk1 juli 2003 de rapportage van het CVZ met mijn standpunt daarop kan toezenden.

4

9.

De Commissie De Beer komt tot de conclusie dat de administratieve lasten voor de instellingen, verbonden aan de regelingen welke betrekking hebben op de sectorfondsen Zorg en Welzijn, niet in een goede verhouding staan tot de opbrengsten. Volgens de regering is de inperking van de administratieve lasten in deze sector een verantwoordelijkheid van sociale partners. Kan inzicht worden gegeven hoe groot de administratieve lastendruk is in deze sector en waarom is hier geen financiële taakstelling als inspanningsverplichting vastgelegd? Het is toch de overheid die de sectorfondsen subsidieert? Kan een toelichting worden verschaft? (blz. 14)

Antwoord: zie vraag 29.

10.

Een verkorting van de afschrijvingstermijn voor automatisering van 5 jaar naar 3 jaar is een spe- cifiek aandachtspunt zo stelt de regering vast. De kosten welke hiermee gepaard gaan bedragen 75 mln. Euro structureel. Wat is het standpunt van de regering ten aanzien van de verkorting van de afschrijvingstermijn?

Ik heb op 10 februari 2003 goedkeuring onthouden aan een aantal beleidsregels van het College tarieven gezondheidszorg (CTG) ter verkorting van de afschrijvingstermijnen. Dit is gebeurd we- gens strijd met het belang van de volksgezondheid, meer in het bijzonder wegens het ontbreken van financiële ruimte.
Het CTG heeft aangegeven dat verkorting van de afschrijvingstermijnen voor de automatisering van belang is voor de vermindering van de administratieve lasten. Inhoudelijk kan ik mij hier in vinden, maar de budgettaire situatie is zodanig dat een restrictief beleid noodzakelijk is met be- trekking tot de kosten van de gezondheidszorg. Er zou een financieel probleem ontstaan indien ik was overgaan tot goedkeuring van de beleidsregels voor de verkorting van de afschrijvingster- mijnen. De prioriteit ligt bij de aanpak van de wachtlijsten en daarom heb ik besloten op dit mo- ment geen extra geld beschikbaar te stellen voor de verkorting van de diverse afschrijvingster- mijnen.

11.

De Commissie de Beer spreekt zich niet uit over de administratieve lastendruk welke gepaard zal gaan met de invoering van de DBC's. Welke raming als extra lastendruk voor instellingen heeft de regering in gedachten? (blz. 17)

Op dit moment vindt er een onderzoek plaats naar de administratieve lastendruk die zal voort- vloeien uit de invoering van DBC's. Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar de lastendruk bij de invoering van de systematiek, bij de overgangsfase en bij het uiteindelijke model, ook wel de eindfase genoemd.
In de genoemde aanpak wordt allereerst de huidige (verouderde) informatiebehoefte, ex artikel 22 WZV en WTG, in kaart gebracht en vergeleken met de inhoud van het informatiesysteem van het ziekenhuis. Vervolgens wordt in beeld gebracht welke kosten op dit moment gepaard gaan met de registratie van bovenstaande en het invullen van enquêtes. In de Werkgroep Informatievoorziening van het project DBC2003 wordt de informatiebehoefte van het overgangs- en eindmodel van de DBC-systematiek geïnventariseerd. Ook de hiermee gepaard gaande kosten worden geraamd. Ten slotte worden de uitkomsten van bovenstaande exercities vergeleken en wordt duidelijk wat de toe- dan wel afname van administratieve lasten is.
Uiteraard zal ernaar worden gestreefd dat in het eindmodel geen dubbele registraties behoeven te worden gevoerd. Dit krijgt gestalte door de informatievraag vanuit het ministerie aan te passen aan de wijze waarop in de ziekenhuizen wordt geregistreerd. Hierdoor wordt een uiteindelijke afname van de administratieve lasten verwacht.
Over de uitkomsten van bovenstaand onderzoek, waaronder de raming van de mogelijke extra lastendruk van de instellingen, ontvangt u binnen enkele maanden bericht.

5

12.

Als specifiek aandachtspunt signaleert de regering dat het gemeenschappelijk medisch specialis- ten bedrijf en de huisartsendienstenstructuren een struikelblok kunnen zijn voor een adequaat gestroomlijnd declaratieverkeer. Welke oorzaken liggen hieraan ten grondslag, en welke maatre- gelen wil de regering nemen om dit knelpunt op te lossen? (blz. 18)

Bij het gemeenschappelijk medisch specialistisch bedrijf (GMSB) betreft het met name de vol- gende twee soorten knelpunten:
· ICT-problemen: het factureringsprogramma van een maatschap sluit niet aan op het facture- ringsprogramma van een ziekenhuis. Gevolg is dan vertraging in afhandeling van het declara- tieverkeer met verzekeraars. Oplossingen moeten dan gezocht worden in koppeling van beide systemen. Primair ligt de verantwoordelijkheid hiervoor bij de declarant (ziekenhuis). Het is naar mijn idee niet aan de regering om hiervoor maatregelen te treffen. · Problemen met declaratiegedrag: zeker bij de grote maatschappen zaten ervaren personen die de declarabele verrichtingen rechtstreeks uit medische dossiers haalden. De handelingen van de specialist werden hierdoor 'goed' vertaald naar een declaratie. Met de komst van het GMSB zijn deze personen veelal naar een centrale declaratie-unit gegaan waar veel meer bulkwerk wordt verricht. De vertaling van handelingen naar declarabele verrichtingen levert daardoor problemen op met als gevolg discussies tussen ziekenhuisdirecties en specialisten. Oplossing: herinrichting interne werkprocessen. Primair is dit de verantwoordelijkheid van zie- kenhuis. Het is mijns inziens ook hier niet aan de regering om hiervoor maatregelen te treffen.

Ten tijde van het opstellen van het implementatieplan heerste de verwachting dat bij de huisart- sendienstenstructuren een knelpunt zou kunnen ontstaan in de vorm van toenemend declaratie- verkeer. Tot op heden hebben mij echter geen signalen van deze aard bereikt.

13.

Het ideaalbeeld van de regering is om geen enquêtes meer te laten uitvoeren van overheidswege. Betekent dit dat het leveren van gegevens over bijvoorbeeld wachttijden en arbeidsmarktproble- men zal worden opgelegd aan instellingen c.q. aanbieders van zorg? (blz. 19)

De inzichten over de zorg en de zorgsector moeten zijn gebaseerd op een transparante en struc- turele informatievoorziening. Deze inzichten kunnen niet goed tot stand komen door een instru- ment dat bij uitstek geschikt is voor het verzamelen van ad hoc informatie. Zorgaanbieders, zorgverzekeraars en overheid (inclusief ZBO's) moeten afspraken maken over welke informatie nodig is om de noodzakelijke transparantie tot stand te brengen en deze afspraken vervolgens vastleggen en handhaven. Uitgangspunten in het informatiebeleid van VWS zijn: · De informatievoorziening moet (zoveel mogelijk) aansluiten bij de primaire processen van zorgverlening en zorgverzekering (dus geen nieuwe en separate informatiestromen). Dit uit- gangspunt impliceert dat bijvoorbeeld informatie over wachttijden en arbeidsmarkt worden af- getapt bij de bron. De zorgaanbieder of zorgverzekeraar hoeft hierdoor niet nogmaals apart een enquêteformulier in te vullen. Een deel van de informatie die zorgaanbieders vastleggen voor hun bedrijfsvoering/werkplanning is overigens ook te zien als publieksinformatie. Met name als het gaat om de wachttijden tot zorg is het essentieel dat deze gegevens snel publiek worden. Door middel van het publiek maken van gegevens over wachttijden kunnen patiën- ten/consumenten zelf zoeken naar de zorgaanbieder met de kortste wachttijden. Het beschik- baar stellen van deze informatie is noodzakelijk en dus zeker niet vrijblijvend. · De overheid vraagt niet naar de bekende weg. Gegevens die éénmaal aan de overheid zijn verstrekt worden ook door andere overheidsorganen (her)gebruikt. Dit tweede uitgangspunt betekent dat een gegeven slechts éénmaal hoeft te worden verstrekt. Hierdoor neemt het aantal malen bevragen van een instelling af.

6

Deze beide punten kunnen de transparantie aanmerkelijk verbeteren en de administratieve last toch aanmerkelijk verlagen.

14.

Prismant, CBS en CTG zouden gegevens moeten uitwisselen waardoor een beperking van de administratieve lastendruk kan worden bereikt. Dit zou per 1 januari 2004 een feit moeten zijn. Kan de regering dit afdwingen? Zo ja, welk bedrag is hiermee gemoeid? (blz. 19)

CBS, Prismant, CTG en brancheorganisaties hebben implementatieoverleg gevoerd (zie ook ka- merstuk 24036, nr. 276, brief van de minister en staatssecretaris van VWS d.d. 24 januari 2003).
Tussen CBS, CTG, Prismant en brancheorganisaties is overeenstemming bereikt over een ver- gaande samenwerking. Sinds begin 2003 ligt er een "in principe"-afspraak inhoudende dat het CBS 8 dataverzamelingen met ingang van de waarneming over het referentiejaar 2002 kan ver- vangen door het aftappen uit reeds bestaande bronnen van Prismant en CTG, terwijl het CTG 3 dataverzamelingen staakt en vervangt door het aftappen uit reeds bestaande bronnen van Pris- mant.

Bovenstaande leidt ertoe dat over het verslagjaar 2002 ruim voor 1 januari 2004 de korte ter- mijnactie - genoemd op bladzijde 19 van het implementatieplan - gerealiseerd is. Volgens de Commissie De Beer is met deze maatregel een maximale besparing van 204 000 te behalen.

15.

Het moeten afsluiten van contracten door aanbieders van zorg met meerdere zorgverzekeraars is een enorme belasting. Door capaciteitstekorten is marktwerking in bijvoorbeeld de huisartsensec- tor niet mogelijk. Waarom houdt de regering vast aan het standpunt van de NMa en kiest ze niet voor een (tijdelijke) ontheffing van de mededingingswet door toe te staan dat er regionale of landelijke uniforme contracten kunnen worden ingevoerd? Kan worden aangegeven welke onno- dige administratieve lastendruk er bij huisartsen aanwezig is door vast te houden aan individuele contracten? (blz. 22)

De NMa heeft Richtsnoeren voor de zorgsector opgesteld, (Stcrt d.d. 25 oktober 2002, nr. 206, p.18). Daarin staat omschreven welke afspraken en gedragingen de mededinging beperken en in principe verboden zijn, maar de Richtsnoeren geven tevens aan dat daar waar samenwerking de efficiëntie of de kwaliteit verhoogt, afspraken tussen ondernemers in de zorg geoorloofd zijn wanneer zij in het voordeel zijn van de consument, mits de concurrentie niet onnodig wordt be- perkt. Dergelijke (collectieve) afspraken kunnen vervolgens in een modelcontract worden opge- nomen. De brancheorganisaties kunnen een actieve rol vervullen bij het ontwikkelen van dergelij- ke voorbeeldcontract. Daarvoor is geen ontheffing van de NMa nodig. Overigens biedt de Mededingingswet (Mw) wel degelijk mogelijkheden voor huisartsen om over het gehele contract collectief te onderhandelen, dus ook over prijzen. Op grond van artikel 7 van de Mw kunnen zo'n 4 à 5 huisartsen collectief onderhandelen omdat zij gezamenlijk beneden de zogenoemde bagatelgrens blijven.
Individuele contracten zijn de spil van het naturasyteem in de sociale ziektekostenverzekering. Door overeenkomsten kunnen zorgverzekeraars zich ten opzichte van elkaar onderscheiden en concurreren. Administratieve lasten horen daarbij. Ik zou in dit kader dan ook niet willen spreken over onnodige administratieve lasten. Vergeten wordt nog wel eens dat één contract vrijwel al- tijd meerdere verzekerden betreft (van tientallen tot duizenden). Door die contracten krijgt de huisarts de garantie op een efficiënte honorering van zijn werkzaamheden (incl. periodieke be- voorschotting) voor al die verzekerden .

7

16.

Volgens de regeling administratieve voorschriften worden de apotheekhoudenden verplicht de kortingen en bonussen te registreren. Probleem is dat veelal de afkomst van het recept niet vol- gens de eisen valt te registreren, aldus de Commissie De Beer. Kan worden geduid wat nu exact het probleem is? (blz. 23)

De Commissie De Beer reageert hier op de problematiek die door de apotheekhoudenden wordt ervaren met betrekking tot de registratie van poliklinische receptuur. In de Regeling administra- tievoorschriften farmaceutische hulp is in artikel 4, tweede lid, de verplichting neergelegd om poliklinische receptuur te voorzien van de naam van het specialisme en het ziekenhuis. In het Akkoord op hoofdlijnen is tussen de KNMP en VWS afgesproken dat ­ voor een beperkte tijd - de openbare apothekers de poliklinische receptuur zullen administreren. Zij hebben daarvoor ook een bepaald bedrag gekregen. De Stichting Farmaceutische Kengetallen zou per ziekenhuis aan de hand van deze registraties een rapportage verzorgen. Voor het registreren van poliklinische receptuur is het noodzakelijk de beschikking te hebben over de coderingen van de diverse zie- kenhuizen en specialismen. Echter, de situatie kan zich voordoen dat de code niet of slechts gedeeltelijk door de specialist is vermeld op het recept. Op dat moment valt er ook voor de apo- theker niet te registreren.
De Economische Controledienst is de opdracht verstrekt onderzoek te doen naar de werking van de Regeling administratievoorschriften farmaceutische hulp. Naar het zich laat aanzien zal dit rapport binnen enkele weken aan het College tarieven gezondheidszorg worden aangeboden.

Met betrekking tot de verplichting voor de apotheekhoudenden om de genoten kortingen en bo- nussen te registreren merk ik op dat ook op dit punt door de apotheekhoudenden wel wordt aangevoerd dat zij niet weten wat zij precies moeten registreren. De gehanteerde definitie is in overeenstemming met het veld (incl. KNMP) tot stand gekomen en uitvoerig door de rechter ge- toetst. Deze heeft zowel in eerste als in tweede instantie geoordeeld dat deze verplichting vol- doende duidelijk door de overheid is omschreven. Naleving door de apotheekhoudende van deze verplichting stuit derhalve op geen enkel juridisch bezwaar.

17.

De regering ondersteunt het voorstel van de Commissie De Beer om elektronische opslag van recepten mogelijk te maken. Betekent dit dat het handgeschreven en gesigneerde recept daar- mee verdwijnt? Zo ja, vergt dit dan een wetswijzing? (blz. 25)

Elektronische opslag van recepten is reeds mogelijk. Niets belemmert in de praktijk het scannen van de uitgeschreven recepten en het digitaal bewaren van deze informatie. Voor de aflevering van receptgeneesmiddelen door de apotheker is evenwel op dit moment nog altijd een origineel recept nodig dat is voorzien van een handtekening van de voorschrijvend arts. Met de moderni- sering van de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening is uitdrukkelijk meegenomen dat het recept ­ naast het handgeschreven recept - ook een elektronisch document kan zijn.

Vragen VVD-fractie

18.

Op welke wijze en waar wordt in het implementatieplan rekening gehouden met de te zetten stappen op weg naar een nieuw zorgstelsel? Lopen beide trajecten synchroon?

Het implementatieplan bevat een groot aantal maatregelen, gericht op het terugdringen van de administratieve lasten in de zorgsector. Deze maatregelen zijn gebaseerd op voorstellen, die de Commissie De Beer in januari 2002 heeft gedaan aan de Minister van VWS. De Commissie De Beer heeft zich daarbij gericht op vijf bestaande wetgevingsdomeinen binnen de zorgsector: de ZFW, WTG, WZV, AWBZ en de WTZ. Door deze aanpak heeft de Commissie geen rekening ge- houden met een komend nieuw zorgstelsel. In het implementatieplan is dit wel gedaan in die zin,

8

dat waar duidelijk is dat een door de Commissie De Beer gesignaleerd probleem wordt opgelost door een nieuw zorgstelsel, de effectiviteit van een eventuele maatregel hieraan is getoetst. Af- hankelijk van deze effectiviteit wordt er dan wel of geen (tussentijdse) maatregel genomen. Beide trajecten lopen in zoverre synchroon, dat het jaar waarin een basisverzekering voor ziekte- kosten zal worden geïntroduceerd gelijk is aan het jaar waarin de effecten van de maatregelen in het implementatieplan hun beslag moeten hebben gekregen.

19.

Een zorgonderdeel waarbij veel administratieve lasten zijn gemoeid betreft de wachtlijstregistra- tie. Is dit onderdeel door de Commissie De Beer onderzocht? Zo niet, waarom niet?

De opdracht aan de Commissie De Beer om voorstellen te ontwikkelen voor het terugdringen van administratieve lasten in de zorgsector dateert van december 2000. Dit tijdstip ligt ruim voor het tijdstip waarop het kabinet met gericht beleid de wachtlijsten in de zorg is gaan aanpakken. De Commissie De Beer heeft het probleem van de wachtlijsten dus niet meegenomen in zijn onder- zoek.

20.

Op welke wijze en waar wordt in het implementatieplan rekening gehouden met de fraudegevoe- ligheid van wet- en regelgeving? Hoe wordt bijvoorbeeld fraude met zorgpassen tegengegaan?

De Commissie De Beer heeft in haar onderzoek het aspect van de fraudegevoeligheid van wet- en regelgeving als zodanig niet aan de orde gesteld. Dat betekent dat in het implementatieplan geen specifieke maatregelen hierover worden opgepakt. Daar waar mogelijk wordt de fraudege- voeligheid wel meegenomen: een aantal van de genoemde maatregelen heeft ten doel fraude tegen te gaan of de mogelijkheid ertoe te verminderen. De invoering van het sofi-nummer in de WTZ is daarvan een goed voorbeeld. Zowel in de Ziekenfondswet als in de AWBZ is in de huidi- ge situatie het gebruik van het sofi-nummer opgenomen. Het gebruik van dit nummer in de ad- ministraties van zorgverzekeraars, gekoppeld aan de verzekeringsgegevens, draagt bij aan het voorkomen van vergissingen en fouten bij de administratieve verwerking van gegevens, het maakt het plegen van verzekeringsfraude moeilijker en vergemakkelijkt de opsporing ervan. Indien het sofi-nummer ook wordt ingevoerd in de WTZ kan bijvoorbeeld controle van het recht op studiefinanciering en het recht op een studentenstandaardpakketpolis eenvoudiger gaan plaatsvinden.
In het algemeen zal bij de mogelijkheid van gegevensuitwisseling gebaseerd op het sofi-nummer sneller naar voren komen dat er dubbele gegevens voorkomen of personen dubbel of ten onrech- te verzekerd zijn. Ook de uitwisseling van gegevens volgens het RINIS-concept vindt plaats aan de hand van het sofi-nummer.

Voorts verwijs ik naar het eindrapport `Frauderisico-analyse gezondheidszorg' dat onder de ver- antwoordelijkheid van prof. dr. R.J. van der Veen onlangs tot stand is gekomen. Ik heb u dit rapport per brief d.d. 28 maart jl. aangeboden. In dit rapport stelt de heer van der Veen dat veel van de verbetervoorstellen die gedaan zijn door de Commissie De Beer om de administratieve lastendruk te reduceren mogelijk ook een heilzame werking hebben vanuit fraudebestrijdingsoog- punt.

Met betrekking tot de fraude met zorgpassen verwijs ik naar mijn brief van 30 januari jongstleden (DBO-CB-U-2354567) en het debat met de Tweede Kamer op 5 februari jongstleden.

21.

Welke privacygevoeligheden doen zich voor als gevolg van het implementatieplan en op welke wijze wordt hiermee rekening gehouden?

9

De maatregelen die verband houden met de RINIS-uitwisseling en de invoering van het sofi- nummer zijn onderhevig aan advisering door het College Bescherming persoonsgegevens en die- nen aan de door het CBP gestelde voorwaarden te voldoen.

22.

Op welke wijze gaat u kenbaar maken dat een meldpunt wordt ingericht waar initiatieven kunnen worden gemeld?

Het instellen van een meldpunt wordt genoemd in de brief waarmee het implementatieplan in november 2002 aan de Tweede Kamer is aangeboden. Op dit moment wordt op het ministerie van VWS onderzocht hoe dit meldpunt vorm kan krijgen. Ook zijn hierover contacten geweest met de brancheorganisaties in de gezondheidszorg, verenigd in het zogenaamde Treekoverleg. Op het moment waarop duidelijk is welke vorm het meldpunt zal krijgen en onder wiens verant- woordelijkheid het zal opereren zal de Tweede Kamer hierover worden geïnformeerd.

23.

Hoe groot zijn naar schatting de verdere besparingen op de "wingebieden", Inspectie, sector- fondsen en delen van de geneesmiddelenvoorziening? Waarom zijn deze "wingebieden" indertijd niet ook door de Commissie De Beer onderzocht?

Antwoord: zie vraag 24.

24.

Op welke andere VWS-terreinen liggen mogelijkheden voor verdere vermindering van de admini- stratieve lasten? Hoe groot is naar schatting de omvang van de daar nog te verwezenlijken ad- ministratieve lastenbesparingen?

Inmiddels heeft het EIM, Onderzoek voor Bedrijf en Beleid (EIM) op verzoek van het ministerie van VWS een quick scan uitgevoerd op de resterende, niet door de Commissie De Beer onder- zochte, VWS-wet- en regelgeving. Als resultaat van deze quick scan is deze wet- en regelgeving ingedeeld in drie onderdelen:

- wet- en regelgeving zonder of met zeer beperkte administratieve lasten (minder dan 200 000 per jaar);

- wet- en regelgeving met middelmatige administratieve lasten (tussen 200 000 en 2 000 000 per jaar);

- wet- en regelgeving met hoge administratieve lasten (meer dan 2 000 000 per jaar). In de laatste categorie onderscheidt EIM negen wetten, in de middelste nog eens negen wetten. Momenteel wordt op het ministerie van VWS onderzocht welke wetten als eerste zullen worden opgepakt en hoe voor deze wetten nulmetingen kunnen worden berekend. Hierdoor wordt de omvang van de administratieve lasten duidelijk. Vervolgens zullen voorstellen worden ontwikkeld voor reductie van deze administratieve lasten.

25.

Waarom is besloten voor een pilot in plaats van directe verruiming van de meldingsregeling in combinatie met opwaardering van het LTHP? Wat kost zo'n pilot, en wanneer zijn de resultaten daarvan bekend?

De verruiming van de meldingsregeling in combinatie met een opwaardering van het LTHP is oorspronkelijk een voorstel van het College bouw ziekenhuisvoorzieningen (CBZ) om, vooruitlo- pend op de Wet exploitatie zorginstellingen, alvast een zekere deregulering aan te brengen in de uitvoering van bouwwetgeving. Tijdens het hoofdlijnendebat van 13 juni 2001 is aangegeven dat dit voorstel om beleidsinhoudelijke redenen in de ene sector (de sector ziekenhuizen) meer voor

10

de hand ligt dan in de andere (de care-sectoren). In die zin gaat het om een pilot. De pilot als zodanig kost niets.

Tot de pilot behoort ten eerste het nagaan wat de beste manier is om een opwaardering van het LTHP vorm te geven. De opwaardering houdt in het voorstel van het CBZ in, dat het CBZ bij een melding niet alleen meer zal toetsen of de melding volgens de regels is, maar voortaan ook of het gemelde initiatief binnen zekere doelmatigheidsmarges blijft en of het past binnen de beleidsre- gels ex artikel 3 WZV. Dit is een meer inhoudelijke toets dan nu gebruikelijk is. Voorkomen moet worden dat hierdoor onbedoeld het karakter van de meldingsregeling geweld wordt aangedaan.

De resultaten van de pilot zijn niet op korte termijn te verwachten.

26.

Wat houdt het RINIS-programma op hoofdlijnen in? Hoeveel zorgverzekeraars nemen op dit mo- ment deel aan het RINIS-concept? Waarom kiezen veel zorgverzekeraars nu nog voor een papie- ren bericht?

Antwoord: zie vraag 27.

27.

Zorgverzekeraars worden geacht om met ingang van 1 januari 2005 met elkaar te concurreren. Is de implementatie van het RINIS-programma niet een beetje een open deur in die zin dat het vanzelfsprekend is dat verzekeraars met het oog op stelselwijziging willen deelnemen aan het programma?

Het woord RINIS staat voor het netwerk van het Routerings Instituut (inter)Nationale Informatie Stromen (RINIS-netwerk). Dit is een concept voor intersectorale gegevensuitwisseling dat reeds gedurende een aantal jaren in de sociale verzekeringssector in gebruik is. In het RINIS-netwerk kunnen meerdere partijen in verschillende (publieke) sectoren waarin het sociaal-fiscaal nummer gebruikt wordt, met elkaar communiceren. Dit gaat in grote lijnen als volgt. Per sector is er een centrale "brievenbus" ingericht, het sectoraal aanspreekpunt. Het berichtenverkeer van de zie- kenfondsen naar het sectoraal aanspreekpunt van de zorgverzekeringssector gaat via het voor dit doel aangelegde elektronische netwerk van de ziekenfondsen. Zowel het sectoraal aanspreek- punt van UWV als het sectoraal aanspreekpunt van de zorgverzekeringssector zijn aangesloten op het RINIS-netwerk.
De gegevens van een bij een ziekenfonds ingeschreven verzekerde kunnen worden uitgewisseld met de gegevens die in een andere sector van die persoon bekend zijn. Dit wordt gedaan aan de hand van een gegevensbestand (verwijsindex) dat berust bij het sectoraal aanspreekpunt. In dit gegevensbestand fungeert het sociaal-fiscaal nummer als sleutel voor de aan deze persoon han- gende gegevens. In de verwijsindex is te vinden over welke persoon en bij welke organisatie uit die sector gegevens zijn vastgelegd. Op die manier kunnen sectoren onderling gegevens uitwisselen, zonder dat bekend is van welke organisatie die gegevens komen of waar ze naar toe moeten.
Op korte termijn zal met betrekking tot de aan- en afmelding van ziekenfondsverzekerden door de werkgever aan de ziekenfondsen het RINIS-netwerk op grotere schaal gebruikt gaan worden. Door deze uitwisseling kan de werkgever met betrekking tot het oorspronkelijke gegeven dat iemand in of uit dienst is getreden en ziekenfondsverzekerd is, volstaan met één (papieren of elektronische) melding aan het UWV. Het UWV meldt deze gegevens via het RINIS-netwerk aan het sectoraal aanspreekpunt van de zorgverzekeringssector. Op deze wijze kunnen de noodzake- lijke gegevens volautomatisch naar het juiste ziekenfonds worden geleid. Het ligt in het voorne- men een volledig elektronische gegevensuitwisseling eind 2003 gerealiseerd te hebben. De ver- wachting is dat dit aan het eind van het eerste halfjaar 2003 voor de werkgevers in de uitzend- branche reeds gerealiseerd kan worden.

11

Omdat de voorgestane uitwisseling van gegevens in het kader van het RINIS-concept alleen zin- vol is als alle ziekenfondsen hieraan meedoen, is deelname door alle ziekenfondsen door de bran- cheorganisatie Zorgverzekeraars Nederland en het College voor zorgverzekeringen bij de zieken- fondsen bepleit. Tevens is financiële ondersteuning toegezegd indien ziekenfondsen zich voor een bepaalde datum zouden aansluiten. De meeste van de ziekenfondsen waren ook voordien al overtuigd van de voordelen die met de uitwisseling gepaard zullen gaan. Op dit moment zijn, op een stuk of zes na, alle ziekenfondsen aangesloten op het RINIS-netwerk. Met ingang van 1 april 2003 zullen naar verwachting alle ziekenfondsen bij het sectoraal aan- spreekpunt van de zorgverzekeringssector zijn aangesloten en deelnemen aan het RINIS-concept.

Op grond van het Inschrijvingsbesluit ziekenfondsverzekering zijn werkgevers verplicht het formulier Verzekeringsverklaring werkgever te gebruiken en aan het ziekenfonds te sturen. Het is dus geen keuze maar voorschrift. In het kader van het RINIS-programma wordt een wijziging van de regelgeving om elektronische uitwisseling toe te staan ­ en daarmee het vervallen van het papieren bericht - voorbereid.

28.

Welke subsidies bestaan te lang? Om hoeveel geld gaat het hierbij? (blz. 12)

Er bestaan thans ruim 50 verschillende premiesubsidies. De meeste subsidies bestaan langer dan 5 jaar. Op dit moment ben ik in kaart aan het brengen of er mogelijkheden zijn om de subsidies te beëindigen, hetzij omdat er geen reden meer is voor financiering van de activiteiten, hetzij omdat de activiteiten onder een regulier kader te brengen zijn. Voor een aantal subsidies kan dat waarschijnlijk al per 1 januari 2004 omdat de desbetreffende gesubsidieerde activiteiten onder de functiegerichte aanspraken AWBZ die per 1 april 2003 worden ingevoerd, vallen. Met de premie- subsidies was in 2002 in totaal ongeveer een bedrag van 800 miljoen gemoeid. Hiervan betrof ongeveer de helft gelden die gemoeid waren met persoonsgebonden budgetten.

29.

Hoeveel subsidie gaat naar de sectorfondsen zonder dat daarvan de efficiëntie en/of effectiviteit kan worden aangetoond?

Op de begroting 2003 van VWS is een budget gereserveerd voor arbeidsmarktbeleid van 198,8 miljoen. Het arbeidsmarktbeleid wordt voornamelijk uitgevoerd door de sectorfondsen. In beleidsartikel 6 (arbeidsmarktbeleid) van de begroting 2003 van VWS wordt aangegeven dat met betrekking tot het Convenant Arbeidsmarktbeleid Zorg (CAZ) en het Convenant Arbeids- marktbeleid Welzijn Jeugdhulpverlening (CAWJ) voorzien is in monitoring van de doelstellingen, die in het kader van die convenanten zijn vastgesteld. De monitoring vindt jaarlijks plaats en ver- schijnt in het najaar. Het Integrerend OSA-rapport 2002 en de Rapportage Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn 2002 zijn in het najaar 2002 verstuurd naar de Tweede Kamer.

De gegevens die in deze rapportages zijn opgenomen geven de stand van zaken over het verloop van de doelstellingen van het arbeidsmarktbeleid weer. Het gaat dan om doelstellingen op het gebied van bijvoorbeeld vacatures, ziekteverzuim, het verloop en de instroom in de opleidingen voor verpleging en verzorging en de uitstroom. Het behalen van deze doelstellingen is overigens van veel meer factoren afhankelijk dan alleen van het gevoerde arbeidsmarktbeleid, zoals de ontwikkeling van de economie, de demografie, de zorgvraag en de wet- en regelgeving.

Ten aanzien van het meten van de doelmatigheid en effectiviteit van door de sectorfondsen uit- gevoerde activiteiten kan ik u overigens melden dat reeds een evaluatietraject in gang is gezet, waarvan de resultaten in de zomer van 2003 verwacht worden. In dit evaluatietraject is uitdruk- kelijk aandacht voor de vraag of - en zo ja in hoeverre - de instellingen geconfronteerd worden met onnodige administratieve lasten, gerelateerd aan door de sectorfondsen uitgevoerde activi- teiten. Hierbij past overigens de kanttekening dat het verlenen van subsidie aan instellingen altijd

12

gepaard gaat met administratieve lasten. Immers, ook instellingen moeten verantwoording afleg- gen over de inzet van middelen.
Het voorgaande neemt niet weg dat de uitvoering van het arbeidsmarktbeleid door de sector- fondsen doelmatiger kan. Maar dan gaat het over doelmatigheid in brede zin, dus niet alleen in relatie tot onnodige administratieve lasten.

Vragen GroenLinks fractie

30.

In zijn algemeenheid ontbreekt in dit implementatieplan iedere argumentatie voor het wel, niet of gedeeltelijk overnemen van de voorstellen van de Commissie De Beer. Gezien het feit dat bu- reaucratiebestrijding één van de prioriteiten van dit kabinet is, is die omissie onbegrijpelijk. Waar- om worden de keuzes niet toegelicht? Waarom wordt er ook niet eerst in zijn algemeenheid ge- reageerd op de strekking van het rapport van de Commissie?

Antwoord: zie vraag 31.

31.

Mag uit het ontbreken van een algemene reactie en argumentatie van de implementatie worden geconcludeerd dat de regering met het rapport in zijn geheel instemt en politiek gezien bereid is elk voorstel aan te nemen? Mag, met andere woorden, het niet of slechts gedeeltelijk overnemen van de voorstellen worden begrepen als slechts een praktische maar geen politieke keuze? Zo nee, kan er dan alsnog een politieke reactie op het rapport van de commissie De Beer worden gegeven, zowel op het rapport als geheel als op de afzonderlijke voorstellen?

Het is een bewuste keuze geweest om in het implementatieplan een concrete reactie te geven op de voorstellen van de Commissie De Beer en geen algemene beschouwingen op te nemen over het belang van vermindering van bureaucratie in zijn algemeenheid en administratieve lasten in het bijzonder.
In het implementatieplan en de daarbij behorende bijlage staat per voorstel aangegeven of het geheel, gedeeltelijk of niet wordt omarmd en welke acties erop worden ondernomen. Verreweg de meeste voorstellen worden overgenomen. Sommige voorstellen zijn echter niet zo concreet dat van wel of niet overnemen sprake kan zijn. Bijvoorbeeld de casus Jaarverslaggeving. Het voorstel van de Commissie De Beer is om de jaarverslaggeving te ontwikkelen tot een centraal instrument waarlangs zorgaanbieders zich over het gevoerde beleid kunnen verantwoorden, zo- wel financieel als inhoudelijk en waarin tevens de CTG-nacalculatieformulieren in geïntegreerd zouden moeten kunnen worden. Hier is meer sprake van een geschetst wenselijk toekomstper- spectief dan van een concreet ­ uitgewerkt ­ voorstel. Een dergelijk voorstel vraagt dan ook om verdere uitwerking op alle ermee samenhangende con- sequenties en om zowel praktische als ook politieke keuzen. Hetzelfde geldt voor de voorstellen betreffende de vereenvoudiging van het declaratieverkeer. Voor beide casussen zullen aparte trajecten in gang worden gezet.

32.

Met betrekking tot voorstel B4 (blz. 3) wordt gesteld dat de acties van de eerste trekker, CBZ, mede afhankelijk zijn van de uitkomst van de Parlementaire Enquêtecommissie Bouwnijverheid. Kan worden toegelicht waarom en op welke wijze dat zo is? Welke uitkomsten van die commis- sie leiden tot welke conclusies ten aanzien van dit voorstel?

Het voorstel B4 betreft de vereenvoudiging van de aanbestedingprocedures voor kleine projecten (kleiner dan 1,5 mln). Op het moment van het uitbrengen van het implementatieplan (novem- ber 2002) was nog niet bekend wat de uitkomst zou zijn van de Parlementaire Enquêtecommis- sie Bouwnijverheid. Die commissie rapporteerde immers eerst in december 2002. Niettemin wees het algemene beeld in mijn ogen in de richting van een aanscherping van het beleid rondom aan-

13

bestedingen. Dit is ook in lijn met de uitvoeringstoets die het CBZ op 13 januari 2003 over deze materie uitbracht. Zonder vooruit te willen lopen op de Kabinetsreactie op het rapport van de enquêtecommissie, wil ik zoveel mogelijk aan blijven sluiten bij het UAR voor aanbestedingen bij bouwprojecten in de gezondheidszorg.

33.

De acties met betrekking tot voorstel B4 (blz. 3) zijn mede afhankelijk van de uitkomst van de Parlementaire Enquêtecommissie Bouwnijverheid. Waarvan nog meer?

Hiermee is slechts bedoeld aan te geven dat niet alleen de verlichting van de administratieve lastendruk leidend is bij de uitwerking van dit voorstel, maar dat ook terdege rekening moet wor- den gehouden met de uitkomst van de Parlementaire Enquêtecommissie Bouwnijverheid, waar- van de uitkomst ten tijde van het uitbrengen van het Implementatieplan nog niet bekend was.

34.

Met betrekking tot voorstel F4 (blz. 6) wordt slechts gesteld dat VWS daarvan de eerste trekker is. Verzuimd wordt te vermelden welke acties VWS dan gaat ondernemen. Kan dit alsnog wor- den vermeld? Mag hieruit worden geconcludeerd dat voorstel F4 integraal geïmplementeerd gaat worden? Zo nee, waarom niet, en waarom wordt dat hier dan niet vermeld?

De modernisering van de indicatiestelling omvat een aantal maatregelen die gericht zijn op ver- eenvoudiging van de procedures, standaardisering van indicaties in voorspelbare situaties en vermindering van onnodige bureaucratie.
De resultaten van de richtlijn "Met spoed indiceren" maken duidelijk dat versnelde procedures in veel gevallen mogelijk zijn en daadwerkelijk leiden tot tijdwinst. Het aandeel indicaties volgens de verkorte procedure is verdubbeld.
Daarnaast worden door de indicatieorganen in modeltrajecten standaardprocedures ontwikkeld die in voorspelbare situaties kunnen worden toegepast. In overleg met alle betrokken partijen is een landelijk protocol indicatiestelling ontwikkeld, waarin richtinggevende afspraken zijn opgenomen voor de werkwijze en procedures. Op initiatief van de kring van kwaliteitsmedewerkers van RIO's wordt dit protocol in de komende periode aangevuld. Het beheer van het landelijk protocol indicatiestelling wordt een van de taken van het landelijk centrum indicatiestelling.
Voorts worden door de RIO's afspraken gemaakt over het gebruik van het instrument mandate- ring. In alle gevallen blijft het indicatieorgaan verantwoordelijk voor het indicatiebesluit, waarmee het recht op zorg voor de aanvrager wordt vastgelegd. Het per 1 april in te voeren systeem van functiegericht indiceren brengt in het algemeen een vereenvoudiging met zich mee en een meer systematische werkwijze. Ook de automatisering draagt in belangrijke mate bij tot vereenvoudiging van de indicatiestelling en tot een betere afstemming binnen de keten. Zorgkantoren ontvangen in het AWBZ-brede zor- gregistratiesysteem onmiddellijk alle voor de berekening van een PGB of voor zorgbemiddeling relevante informatie. Met instemming van de aanvrager kunnen zorgaanbieders over de resulta- ten van het indicatieonderzoek worden geïnformeerd.

35.

De Commissie De Beer stelt bij voorstel F4 tevens voor om indicatiestelling door het RIO in ge- protocolleerde standaardgevallen af te schaffen. Dat aspect wordt in het implementatieplan ech- ter niet genoemd. Wordt dit aspect wel in de implementatie meegenomen? Zo nee, waarom niet?

Afschaffen van door RIO geprotocolleerde indicatiestelling betekent dat die zorg dus zonder wel- ke toets dan ook toegankelijk is voor cliënten die zorg vragen. Zeker in een vraaggestuurd sys- teem zonder indicatietelling vervalt daarmee iedere vorm van kostenbeheersing.

14

36.

Voorstel F7 (blz. 8) wordt niet overgenomen. Kan beargumenteerd worden waarom niet?

In artikel 74 ZFW en artikel 58 AWBZ is geregeld dat ziekenfondsen, uitvoeringsorganen en (re- gionale) indicatie-organen in bepaalde gevallen verplicht zijn advies te vragen aan het College voor Zorgverzekeringen, als zij voornemens zijn een beslissing op bezwaar te nemen, die niet volledig tegemoet komt aan de bezwaren van verzekerde. Het College toetst dus niet alle beslis- singen van ziekenfondsen, maar alleen die zaken waarin het ziekenfonds in de bezwaarprocedure een aanvraag blijft afwijzen. Beslissingen waarin een ziekenfonds een aanvraag (al dan niet te- recht) toewijst worden niet beoordeeld.

Deze verplichte adviesprocedure is door de wetgever in het leven geroepen met het oog op het bereiken van drie doelen (TK 25 188 nr. 6, p.1): zeefwerking, bevordering van eenduidige inter- pretatie van aanspraken/rechtseenheid alsmede het verkrijgen van informatie ten behoeve van de signaleringstaak van het College. Uit een evaluatieonderzoek van de Universiteit Twente blijkt dat deze doelen bij de huidige opzet goed bereikt worden.

De door de wetgever beoogde doelen zullen volgens het College niet afdoende bereikt worden als wordt overgegaan tot steekproefsgewijze evaluatie van verstrekkingengeschillen. Als een afwijzende beslissing op bezwaar niet voor een onafhankelijke beoordeling aan het Colle- ge wordt voorgelegd, zal verzekerde bij twijfel aan het oordeel van zijn zorgverzekeraar eerder geneigd zijn het oordeel van de rechter te vragen. Dit leidt tot een extra belasting van de rechte- lijke macht. Bovendien kan de rechter bij de behandeling van het geschil geen gebruik meer ma- ken van het onafhankelijke oordeel van de (medische) deskundigen van het College via de ad- viesprocedure. De rechtbank zal tijdens de gerechtelijke procedure vaker deskundigen moeten benoemen voor het instellen van een onderzoek.
Interpretatieproblemen over aanspraken komen bij steeds wisselende onderwerpen voor. Ze zijn in sterke mate afhankelijk van bijvoorbeeld wijzigingen in de regelgeving, medische ontwikkelin- gen in de zorgverlening of technische ontwikkelingen bij hulpmiddelen. Indien interpretatiever- schillen niet tijdig gesignaleerd worden, komt de rechtseenheid in het geding. Alleen door het beoordelen van een voldoende groot aantal beslissingen kunnen dergelijke interpretatieverschillen gesignaleerd worden. Gezien het belang van verzekerde bij een herbeoordeling van een afwijzing van zijn aanvraag is er indertijd voor gekozen om de adviesprocedure alleen op deze categorie aanvragen toe te passen en niet op alle aanvragen. Steekproefsgewijze evaluatie van verstrek- kingengeschillen zal het aantal beslissingen, dat beoordeeld kan worden, dermate verkleinen dat de rechtseenheid niet afdoende en niet tijdig gegarandeerd kan worden. De adviesprocedure is voor het College een belangrijk middel om de rechtmatige en doelmatige uitvoering van de ZFW en AWBZ te bevorderen en de signaleringstaak naar het Ministerie van VWS uit te voeren.
Steekproefsgewijze evaluatie van verstrekkingengeschillen zal tot gevolg hebben dat daarnaast dan andere onderzoeksmethoden en (financiële) middelen ingezet moeten worden om deze taken wel effectief te kunnen uitvoeren.

De adviesprocedure vraagt in beginsel geen grote administratieve belasting van de uitvoeringsor- ganen. Uitvoeringsorganen zijn op grond van de Algemene wet bestuursrecht verplicht de be- zwaarprocedure te volgen (hoorzitting, interne heroverweging en opstellen van een beslissing op bezwaar). In het kader van de adviesprocedure verstrekkingengeschillen wordt van de uitvoe- ringsorganen slechts gevraagd de concept beslissing op bezwaar ter advisering naar het College te sturen. Aangezien de adviesprocedure een duidelijke zeefwerking heeft, zal het wegvallen van de adviesprocedure tot extra beroepsprocedures leiden. Deze leiden op hun beurt weer tot extra administratieve lasten, zodat er een verschuiving van de administratieve lasten plaatsvindt. Steekproefsgewijze evaluatie zal volgens het College dan ook niet bijdragen tot een vermindering van de administratieve belasting van ziekenfondsen.

Alles overwegende heeft het College daarom aangegeven de opvatting van de Commissie op dit onderdeel niet te delen. Ik ondersteun dit standpunt.

15

37.

Met betrekking tot voorstel F10 (blz. 9) wordt slechts gesteld dat CVZ daarvan de eerste trekker is. Verzuimd wordt te vermelden wat het voorstel behelst en welke acties CVZ dan gaat onder- nemen en waarom. Kan dit alsnog vermeld worden?

Bij de beantwoording van deze vraag ga ik ervan uit dat u op voorstel F9 (Persoonsgebonden budget) doelt in plaats van F10 (Sectorfondsen Zorg en Welzijn).

Het kabinet heeft op vrijdag 21 februari 2003 ingestemd met de PGB-regeling nieuwe stijl. De regeling zal binnenkort in de Staatscourant worden geplaatst en op 1 april 2003 in werking tre- den. (In de kamervragen wordt nog inwerkingtreding op 1 januari 2003 verondersteld.)

De PGB-regeling nieuwe stijl leidt, samen met de modernisering van de AWBZ, om de volgende redenen tot een administratieve vereenvoudiging voor de zorgkantoren: · Het RIO gaat AWBZ-breed indiceren. De zorgkantoren hebben daarom alleen nog maar het RIO als aanspreekpunt en niet langer het LCIG en/of de LZA. · Het RIO gaat functiegericht indiceren. Afgezien van de inhoudelijke overwegingen, leidt dat ook tot eenduidig door de zorgkantoren te interpreteren indicatiebesluiten. (Zorgkantoren hebben in de linkerhand een indicatiebesluit in functies en klassen en in de rechterhand de PGB-tarieven. Het toekennen van PGB is dan simpel.) · De zorgkantoren hebben nu met drie PGB-regelingen te maken. Dat leidt in ieder geval tot verschillende geld- en verantwoordingsstromen. Daarnaast kennen de verschillende regelin- gen onderlinge afwijkingen in de uitvoering.
· Er is nu berichtenverkeer nodig tussen het zorgkantoor en de SVB. Dat berichtenverkeer ver- valt straks.

Het CVZ heeft de afgelopen periode intensief overleg gevoerd met alle betrokken partijen (VWS, zorgkantoren, SVB, Belastingdienst, UWV, CAK). Het gevolg is dat binnen een week na ont- vangst van de definitieve tekst van de regeling alle betrokken organisaties zijn voorzien van een uitvoeringspakket.
Het gevoerde overleg heeft overigens tot gevolg gehad dat dit uitvoeringspakket weinig verras- singen bevatte. Het gaat meer om het formaliseren van al eerder informeel bekend gemaakte informatie en om de laatste puntjes op de i.

38.

Met betrekking tot voorstel P1 (blz. 10) wordt gesteld dat het CTG waar nodig beleidsregels aanpast. Verzuimd wordt te vermelden waar dat nodig is en waarom. Kan dit alsnog vermeld worden?

Nee, dat is vooraf niet exact mogelijk. Het zal in diverse beleidsregels zijn. Als er productdefini- ties wijzigen, dan moeten de beleidsregels waarin de produkten of prestaties zijn opgenomen vanzelfsprekend worden gewijzigd. Ook als prijzen of werkwijzen veranderen, zal dat in beleids- regels vertaald worden. In de komende tijd zal het CTG bekijken waar dat nodig is. Twee concrete voorbeelden kunnen genoemd worden. De invoer van een beperkt aantal DBC's in de ziekenhuissector heeft geleid tot een nieuwe beleidsregel van het CTG per 1.1.2003. En de invoer van de functiegerichte aanspraken per 1.4.2003 in de AWBZ zal per die datum ook leiden tot een nieuwe beleidsregel en aanpassingen in bestaande beleidsregels.

39.

Kan met betrekking tot voorstel P2 (blz. 10) worden toegelicht waarom de gemelde acties van het CTG een uitvoering van het voorstel zijn?

16

Veel administratieve lasten en verstoringen van het financieel beheer ontstaan door tussentijdse en late aanpassingen van beleidsregels en tarieven. Als beleidsregels tijdig bekend zijn, dan kun- nen voorafgaand aan een boekjaar afspraken gemaakt worden. Aanpassingen van beleidsregels leiden per definitie tot extra administratieve lasten. Zo kan het zijn dat daardoor in de boekhou- ding zaken moeten veranderen, of kan het leiden tot mutaties in het declaratieverkeer.

40.

Kan met betrekking tot voorstel E5 en E6 (blz. 15) worden toegelicht waarom de gemelde acties van VWS een uitvoering van het voorstel zijn?

De acties van VWS in het kader van het informatiebeleid zijn er op gericht om in de eerste plaats beschikbaarheid en toegankelijkheid van informatie te verbeteren. Informatie die goed beschik- baar en toegankelijk is verminderd de administratieve last omdat de gegevens slechts éénmaal hoeven worden vastgelegd om meerdere keren gebruikt te kunnen worden. Met het verbeteren van de beschikbaarheid en toegankelijkheid is niet gezegd dat deze gegevens ook door iedereen geraadpleegd en gebruikt mogen worden. Er moet in ieder geval een duidelijke reden aanwezig zijn om gegevens te kunnen gebruiken. Bovendien is het niet altijd noodzakelijk en gewenst om de brongegevens te gebruiken, maar aggregaten volledig gebaseerd om deze brondata. Om er voor te zorgen dat alleen geautoriseerde personen en organisaties toegang hebben tot de gege- vens wordt het concept van een betrouwbare derde partij (Trusted Third Party = TTP) verder uitgewerkt. De TTP zal een functie krijgen in het waarborgen van de kwaliteit, betrouwbaarheid, volledigheid en tijdigheid van gegevens die of aan elkaar gekoppeld worden of met elkaar worden uitgewisseld. Deze waarborgen vormen ook het keurmerk van de dataverzameling. Zoals in het antwoord in vraag 48 is aangegeven is het niet de bedoeling om alle gegevensbe- standen in en over de zorg permanent aan elkaar te koppelen. Bestanden worden alleen aan el- kaar gekoppeld als daar een duidelijk gemotiveerde reden voor is en deze bovendien wettelijk is toegestaan.
Het uitwerken van het TTP-concept voor de zorgsector is daarom een uitwerking van de voostel- len van de Commissie de Beer op dit punt.

41.

Voorstel Fa3 (blz. 17) bestaat in feite uit twee voorstellen. Bij de acties eerste trekker wordt geen keuze gemaakt maar wordt slechts vermeld dat dit wordt meegenomen. Waarom wordt er geen keuze gemaakt?
Impliciet wordt er wel een keuze gemaakt bij Fa3, want het eerste voorstel kost geld en er wordt gesteld dat extra financiële modellen niet noodzakelijk zijn. Ergo, er is dus gekozen voor unifor- mering van polisvoorwaarden en overeenkomsten. Kan die keuze dan duidelijk geformuleerd worden?

Onder het kopje "contracteren" is door de Commissie De Beer ten aanzien van de farmacie de problematiek opgevoerd die de apotheekhoudenden ervaren op het terrein van het overeenkom- stenstelsel. Ten aanzien van dit punt is door de regering ten algemene gesteld dat dit geen speci- fiek probleem is voor de farmacie maar speelt bij alle zorgverleners. Het reeds ingezette beleid om verscheidenheid en differentiatie in zorgcontracten na te streven, wordt ook door de huidige regering ondersteund. Als actie is door de regering dan ook toegezegd de aanbeveling van meer en betere ICT-ondersteuning mee te nemen in een breder verband. Het is mijn inzet de inhoud van het nieuwe wetsvoorstel (Herziening overeenkomstenstelsel) ook op deze aspecten te bezien en te bespreken in overleg met Zorgverzekeraars Nederland. Uniformering van polisvoorwaarden en overeenkomsten wordt door de regering als geen reële optie beoordeeld. Dat staat verwoord op pagina 23 van het implementatieplan. In het aangehaal- de schema is dit kennelijk niet duidelijk genoeg tot uitdrukking gekomen.

17

42.

Kan met betrekking tot voorstel Fa4 (blz. 18) worden toegelicht waarom de gemelde acties een uitvoering van het voorstel zijn? In het voorstel wordt gesproken over voorlichting en formuleren van heldere definities, maar de acties betreffen afschaffing van de GVS-vergoedingslimieten. Wat hebben die twee met elkaar te maken? Waarom zou het tweede uit het eerste volgen?

Door de Commissie De Beer is onder dit kopje de gevolgen voor de praktische uitvoering aan de orde gesteld bij aanpassingen van het Verstrekkingenbesluit (GVS). Ten algemene is door de regering opgemerkt dat het uiteindelijk de bedoeling is de GVS-vergoedingslimieten af te schaf- fen, daarmee zullen de administratieve lasten op dit punt verdwijnen voor de apotheekhouden- den. Op het moment van het uitdoen van het implementatieplan was het nog de bedoeling om een tweetal experimenten te starten per 1 januari 2003.

De aanbeveling van de Commissie om vooral heldere en eenduidige definities te hanteren in de regelgeving en betere voorlichting te geven bij aanpassing van regelgeving, neemt de regering uiteraard ter harte.

Vragen SGP-fractie

43.

Hoe is de verhouding van dit implementatieplan tot de resultaten van de evaluatie van de Kwali- teitswet Zorginstellingen (28 439), met name als het gaat over de mogelijkheden van innovatie en het te weinig nemen van verantwoordelijkheid op het terrein van het kwaliteitsbeleid?

Uit de evaluatie van de Kwaliteitswet Zorginstellingen van eind 2001 blijkt dat partijen in de zorg in het algemeen te weinig verantwoordelijkheid nemen op het terrein van het kwaliteitsbe- leid In vervolg op de brief van 10 juni 2002 met daarin het standpunt op die evaluatie, is de Staatssecretaris in haar brief aan de Tweede Kamer "kwaliteit van zorg" d.d. 4 december 2002 expliciet ingegaan op de verantwoordelijkheden van aanbieders, verzekeraars en patiën- ten in de zorg. In de brief roept de Staatssecretaris de betrokken partijen op hun verantwoorde- lijkheden te nemen. De brief bevat daartoe 7 concrete voorstellen voor actie. Die acties richten zich op het doorvoeren van een kwaliteitsbeleid, en daarbinnen vooral het werken volgens een zo mogelijk extern geborgd kwaliteitssysteem, op het doorvoeren van (technologische en organisa- torische) innovaties en op het extern afleggen van verantwoording. De brief geeft onderbouwd weer dat geslaagde innovaties in de zorg op alle domeinen van kwaliteit verbetering opleveren. De zorg is veiliger, wordt efficiënt aangeboden, is veelal goedkoper, de patiënt is meer tevreden en ook voor de professional is het leuker om zo te werken. Op dit moment worden bijeenkom- sten met de drie partijen in de zorg belegd om tot verdere invulling te komen van de medewer- king van de partijen aan de voorgestelde acties.
Als de zorgsector wordt gevraagd om te investeren in kwaliteitsbeleid, in het doorvoeren van innovaties en in de wijze waarop zij daar extern verantwoording over afleggen (middels indicato- ren, "wat merkt de patiënt ervan"), dan moet tegelijk ook duidelijk kunnen worden aangeven wat de overheid niet meer van partijen hoeft te weten. Een eerste aanzet in de vorm van een macro- set van prestatie-indicatoren is daartoe inmiddels gemaakt.

44.

Zijn er reeds concrete resultaten te melden over de bevindingen van de proefprojecten waarbij instellingen de regels ter zijde konden stellen? Zo ja, wat zijn de concrete effecten voor onder meer wachtlijsten en personeelsbeleid (bijvoorbeeld terugdringing ziekteverzuim)?

Het opmaken van definitieve balans over de experimenten/proefprojecten "ruimte voor resultaat" moet gebeuren als het experiment voldoende tijd heeft gehad om zich te bewijzen. Aangezien

18

het experiment nu 2 maanden `onderweg' is, is daarvoor uiteraard nog geen gelegenheid ge- weest. Naar de inschatting van het CTG zullen partijen voor het verstrijken van de indieningter- mijn van 1 april 2003 voor de reguliere budgetafspraken (voor de bekostiging van het overgrote deel van de ziekenhuiszorg), contracten voor een aantal DBC's proberen te sluiten. Het ligt namelijk voor de hand dat ziekenhuizen en verzekeraars de DBC-afspraken en het reguliere budget in samenhang willen beschouwen. Later dit jaar, als het experiment in de tijd voldoende ruimte heeft gehad om in de praktijk tot resultaten te komen, zullen de concrete effecten van deze contracten worden vastgesteld. Bij het evalueren van het experiment/proefproject "ruimte voor resultaat" wordt onder andere gefocust op de effecten op de omvang van de productie en de afname van de wachttijden.

45.

Worden ook hulpverleners en patiënten betrokken bij de implementatie van het plan om de admi- nistratieve lasten terug te dringen?

De hulpverleners zijn indirect, namelijk via de brancheorganisaties, betrokken bij de implementa- tie van het plan om de administratieve lasten terug te dringen. De brancheorganisaties in de zorg, verenigd in het "Treekoverleg" spelen een belangrijke rol bij de verdere implementatie van de voorstellen van de Commissie De Beer. In het Treekoverleg participeren de volgende organisa- ties: NVZ, OMS, Arcares, LVT, GGZ-n, VGN, LHV, KNGF, Paramedisch Verbond, KNMP, KNMG en ZN. Deze organisaties hebben aangegeven dat zij het rapport "Minder regels, meer zorg" heb- ben aangegrepen om ook zelf actief aan de slag te gaan met de vermindering van overbodige administratieve lasten. Inhoudelijk gezien onderschrijven de Treekpartijen de voorstellen van de Commissie De Beer. De Treekpartijen zullen ook bij de verdere implementatie worden betrokken.

De patiënten zijn indirect partij als het gaat om terugdringing van administratieve lasten. Het gaat er om dat de zorgsector als zodanig met minder administratieve lastendruk te maken krijgt en dus met minder irritatie. Het hele proces gaat daardoor soepeler verlopen. Op termijn komt dat de zorg ten goede en dus ook de patiënt.

46.

Het implementatieplan spreekt op blz. 7 over bewerkelijke mutaties voor onder meer studenten tussen Ziekenfondswet en Wet op de toegang tot ziektekostenverzekeringen (WTZ). De leden van de SGP-fractie willen in dit kader aandacht vragen voor een probleem dat hier enigszins op is betrokken. Zij hebben begrepen dat (bijvoorbeeld) schippers problemen ondervinden als zij een aantal jaren verlies draaien en kinderen hebben met een chronische kwaal. Als er weer winsten worden gemaakt, moeten zij weer terug naar de particuliere ziektekostenverzekering. Dergelijke gezinnen zijn voor particuliere ziektekostenverzekeraars echter niet aantrekkelijk. Is de regering bekend met deze problemen? Welke oplossingen zijn mogelijk?

Het door de fractieleden van de SGP onder de aandacht gebrachte probleem dat bepaalde groe- pen personen moeilijkheden ondervinden bij de overgang van ziekenfondsverzekering naar parti- culiere verzekering is mij bekend. Dit probleem raakt niet alleen de genoemde groep zelfstandi- gen, maar ook werknemers die de loongrens overschrijden en daardoor niet langer ziekenfonds- verzekerd kunnen blijven.
De gesignaleerde problematiek hangt samen met het huidige in Nederland bestaande duale stel- sel. Daarbij zijn mensen, al naar gelang hun arbeidsrechtelijke positie of inkomenspositie aange- wezen op de ziekenfondsverzekering, een publiekrechtelijke ziektekostenregeling of een particu- liere verzekering. Het probleem waarvoor aandacht wordt gevraagd is een gevolg van de om- standigheid dat mensen door wijziging van hun arbeidsrechtelijke of inkomenspositie moeten veranderen van verzekeringsvorm. Daarbij is gebleken dat zich acceptatiemoeilijkheden kunnen voordoen in de sfeer van de particuliere verzekeringen.

Op de wijze waarop particuliere verzekeringsmaatschappijen hun acceptatiebeleid uitvoeren en hoe zij hun polisvoorwaarden inrichten heb ik geen invloed. Eerder is aan Zorgverzekeraars Ne-

19

derland gevraagd dit punt onder de aandacht van haar leden te brengen. Het lijkt mij in de rede liggen dat acceptatiebeleid en polisvoorwaarden worden afgestemd op veranderende wetgeving en dat partijen zich daarbij bewust zijn van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid. Bij totstandkoming van een basisverzekering voor ziektekosten voor de gehele bevolking van Nederland zullen de genoemde problemen zich niet langer kunnen voordoen.

47.

Hoe is bij de eigen bijdrageregeling de verhouding tussen kosten en opbrengsten? Zijn ook de door de Commissie De Beer genoemde alternatieve mogelijkheden, zoals de vrijstellingsregeling onderzocht? Wat ziet de regering als de voor- en nadelen van deze alternatieven ten opzichte van de eigen bijdrage?

De opbrengst van de thuiszorgbijdrage bedroeg over het jaar 2001 circa 98 mln. De kosten bedroegen in dat jaar circa 12,7 mln. In het kader van de modernisering van de AWBZ is een nieuw systeem voor extramurale AWBZ-zorg ontwikkeld. Daarbij werd uitgegaan van het huidige systeem met dien verstande dat vereenvoudiging uitgangspunt was. Een vrijstellingsregeling is daarbij niet onderzocht, omdat het niet in de rede ligt de ene verzekerde wel te laten bijdragen in de kosten van zorg en de andere niet. Belangrijk daarbij is ook dat een vrijstellingsregeling inko- mensafhankelijk moet zijn. Juist die inkomensafhankelijkheid leidt tot hoge administratieve las- ten.

48.

Is het bij de informatievoorziening concreet de bedoeling om allerlei gegevensbestanden volledig aan elkaar te koppelen? Hoe wordt hier de beveiliging en de vertrouwelijkheid van de gegevens gewaarborgd?

Het doel van het informatiebeleid is niet om alle gegevensbestanden in de zorg permanent aan elkaar te koppelen. Doel is met een heldere set aan gegevens en minder administratieve lasten de transparantie in de zorgsector en de transparantie over de zorgsector te verbeteren. Iedere keer weer zal het doel (doelbinding) en de omvang (proportionaliteit) van de benodigde gegevens hel- der omschreven moeten zijn. Als hiervoor bestanden aan elkaar moeten worden gekoppeld, is hiervoor een duidelijke reden aanwezig. Deze reden wordt dan in wet- en regelgeving nauwkeurig beschreven, en alleen dan is het mogelijk om bestanden voor het specifiek omschreven doel aan elkaar te koppelen. Mede hierom wordt het Zorg Identificatienummer (ZIN) ingevoerd. De minis- ter van VWS gaat zorgdragen dat één uniek identificerend persoonsnummer bij alle zorginhoude- lijke, (financieel) administratieve en logistieke processen gebruikt gaat worden. Het ZIN is een onderdeel van het «Persoonsnummerbeleid in het kader van identiteitsmanagement» [Tweede Kamer, vergaderjaar 2002 ­ 2003; 28600 VII, nr. 21].


---- --