Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
CONCEPT
Besluit van .. tot wijziging van het
Besluit SUWI en het Besluit taak-
uitoefening Inspectie werk en Inkomen
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid, mede namens de Staatssecretaris van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid, M. Rutte, van .......;
Gelet op artikel 72, vijfde lid, van de Werkloosheidswet, artikel 8, vierde
lid, van de Wet inschakeling werkzoekenden, artikel 10, vijfde lid en 15,
tweede lid, van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten en
artikel 44 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;
De Raad van State gehoord (advies van........);
Gezien het nader rapport van de Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid, mede namens de Staatssecretaris van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid, M. Rutte, van .....;
HEBBEN GOEDGEVONDEN EN VERSTAAN:
Artikel I
Het Besluit SUWI wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 4.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel g, wordt "de onderdelen a tot en met f"
vervangen door: de onderdelen a tot en met f en h.
2. Aan het eerste lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het eind van
onderdeel g door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
h. het UWV, onderscheidenlijk burgemeester en wethouders van de
betrokken gemeente op verzoek en uit eigen beweging kennis te geven van
het gegronde vermoeden dat een persoon, van wie de inschakeling in de
arbeid wordt bevorderd, onvoldoende medewerking verleent aan deze
werkzaamheden, voor zover dit noodzakelijk is voor de uitvoering van
wetten door het UWV en burgemeester en wethouders.
3. In dit artikel wordt het woord "gemeentebestuur" telkens vervangen
door: burgemeester en wethouders.
B
Artikel 4.3 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onderdeel b, wordt als volgt gewijzigd:
a. In sub 2° vervalt het woord "en".
b. Aan sub 3° wordt, na de puntkomma, een woord toegevoegd, luidende:
en.
c. Na sub 3° wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
4° een begroting van de kosten van de in subonderdeel 2° bedoelde
werkzaamheden;.
2. In het tweede lid vervalt ", tenzij het UWV voor het verrichten van die
werkzaamheden schriftelijk goedkeuring heeft verleend".
C
Artikel 4.6 komt als volgt te luiden:
Artikel 4.6 Hoogte van subsidie en tijdstip van betaling
1. De subsidie op grond van artikel 4.3 bedraagt 50 procent van de
werkelijk gemaakte kosten met een maximum van 50 procent van de
begrote kosten.
2. De subsidie op grond van artikel 4.4. bedraagt 50 procent van het
subsidiebedrag, bedoeld in het eerste lid.
3. De subsidie, bedoeld in het eerste lid, wordt betaald nadat de
werkgever aan het UWV heeft aangetoond dat de kosten zijn gemaakt.
4. De subsidie, bedoeld in het tweede lid, wordt betaald nadat de
betrokken arbeidsgehandicapte gedurende een aaneengesloten periode van
ten minste 26 weken in een dienstbetrekking met een andere
werkgeverheeft gestaan dan wel na afloop van het jaar, dat de
arbeidsgehandicapte als zelfstandige als bedoeld in artikel 4.4 arbeid heeft
verricht.
5. Bij ministeriële regeling kan bepaald worden, dat de subsidie, bedoeld in
het eerste en tweede lid, een bij of krachtens die regeling te bepalen
bedrag niet overschrijdt.
Artikel II
Artikel 10 van het Besluit taakuitoefening Inspectie Werk en Inkomen
komt te luiden:
Artikel 10. Periodieke informatieverstrekking
1. De inspecteur-generaal verstrekt na iedere periode van vier
kalendermaanden informatie aan de secretaris-generaal over de voortgang
van de werkzaamheden van de Inspectie in de verstreken periode.
2. De secretaris-generaal en de inspecteur-generaal maken afspraken over
de inrichting van de informatie, bedoeld in het eerste lid, en over de
tijdstippen waarop deze informatie wordt verstrekt.
Artikel III
1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van
uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.
2. Aan artikel 10 van het Besluit taakuitoefening Inspectie Werk en
Inkomen zoals dat ingevolge artikel II komt te luiden wordt voor de eerste
maal toepassing gegeven met betrekking tot de eerste vier
kalendermaanden van 2003. Indien dit besluit in werking treedt na 1 mei
2003 wordt de periode met betrekking waartoe voor de eerste maal
toepassing wordt gegeven aan genoemd artikel in overleg tussen de
secretaris-generaal en de inspecteur-generaal vastgesteld.
Lasten en bevelen dat dit besluit met daarbij behorende nota van toelichting
in het Staatsblad zal worden geplaatst.
De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(A.J. de Geus)
Nota van toelichting
Dit besluit strekt tot wijziging van het Besluit SUWI op drie onderdelen
alsmede van het Besluit taakuitoefening Inspectie Werk en Inkomen. De
wijzigingen zijn in één besluit vervat uit overwegingen van
wetgevingseconomie; voor beide wijzigingen geldt namelijk een
voorhangprocedure bij het parlement.
Artikel I, onderdeel A
In artikel 4.1, eerste lid, onderdeel a, is geregeld dat in de schriftelijke
overeenkomst opgenomen moet worden dat reïntegratiebedrijven en
arbodiensten verplicht zijn alle gegevens en inlichtingen omtrent de
reïntegratiewerkzaamheden op verzoek aan het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen (UWV) en burgemeester en wethouders te
verstrekken. Die gegevens en inlichtingen hebben mede betrekking op het
onvoldoende meewerken van de persoon van wie de inschakeling in de
arbeid wordt bevorderd aan de reïntegratiewerkzaamheden. De gegevens
die teruggemeld moeten worden, betreffen geen medische gegevens. Uit de
uitvoeringspraktijk blijkt dat het wenselijk is dat inlichtingen omtrent het
onvoldoende meewerken niet alleen op verzoek maar ook uit eigen
beweging door het reïntegratiebedrijf aan het UWV of burgemeester en
wethouders worden verstrekt. Op dit moment heeft het UWV in zijn
contracten met reïntegratiebedrijven al vastgelegd dat zij deze gegevens
ook uit eigen beweging moeten melden. Het UWV kan, als vastgesteld
wordt dat er sprake is van onvoldoende medewerken, overgaan tot
sanctieoplegging. Het reïntegratiebedrijf is degene die contact heeft met de
cliënt en is ook degene die een indruk kan geven over de mate van
medewerken. Het UWV kan de gegevens over de mate van meewerken
uitsluitend via het reïntegratiebedrijf verkrijgen. Gezien het belang van de
gegevensuitwisseling voor de handhaving wordt de uitvoeringspraktijk
geformaliseerd. Daarom is subonderdeel h aan het eerste lid van artikel 4.1
toegevoegd.
Door de wijziging van artikel 4.1, eerste lid, onderdeel g, dient de in het
nieuwe onderdeel h opgenomen verplichting tot kennisgeving van
onvoldoende medewerking van de betrokken persoon, ook opgenomen te
worden in een overeenkomst waarbij een reïntegratiebedrijf of arbodienst
werkzaamheden laat verrichten door een ander(e) reïntegratiebedrijf of
arbodienst.
Het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) heeft in zijn advies
over de wijziging van artikel 4.1 voorgesteld om in de tekst van zowel
onderdeel a als onderdeel h van dat artikel tot uitdrukking te brengen dat
de gegevensverwerking noodzakelijk moet zijn in het kader van de
reïntegratie. In onderdeel h is het noodzakelijkheidscriterium opgenomen,
aangezien hetgeen daarin wordt geregeld ziet op de algemene wettelijke
taak van het UWV en burgemeester en wethouders uitkeringen te
verstrekken en uitkeringsgerechtigden te reïntegreren, waaronder het geven
van een oordeel over de voor de te reïntegreren persoon geldende
verplichtingen. Voor een dergelijke toevoeging aan onderdeel a wordt
echter geen aanleiding gezien omdat dit reeds voortvloeit uit de wetten
waarin de reïntegratie als zodanig is geregeld en waarop het onderhavige
besluit is gebaseerd.
De grondslag voor het verstrekken van persoonsgegevens door
reïntegratiebedrijven en arbodiensten aan het UWV en burgemeester en
wethouders is gelegen in artikel 8, onder e, van de Wet bescherming
persoonsgegevens (WBP). De gegevensuitwisseling is namelijk
noodzakelijk voor de goede vervulling van de publiekrechtelijke taak door
het UWV en burgemeester en wethouders. Op het moment dat er geen
gegevens uitgewisseld mogen worden, hebben UWV en burgemeester en
wethouders geen mogelijkheden om signalen te ontvangen over de mate
van meewerken door een cliënt.
Tenslotte wordt, uit oogpunt van consistent en eenduidig woordgebruik, in
artikel 4.1 het woord "gemeentebestuur" telkens vervangen door:
burgemeester en wethouders. Deze wijziging loopt vooruit op de
aanpassing van lagere SZW-regelgeving naar aanleiding van de Wet
dualisering gemeentebestuur (Stb. 2002, 111) die op 7 maart 2002
(blijkens Stb. 2002, 212) in werking is getreden.
Artikel I, onderdelen B en C
De verantwoordelijkheid van de werkgever voor de reïntegratie van zijn
arbeidsgehandicapte werknemers is met de inwerkingtreding van de Wet
structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet SUWI) en de
Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen op 1
januari 2002 sterk uitgebreid. De werkgever is vanaf deze datum
verantwoordelijk voor de reïntegratie van zijn werknemer binnen het eigen
bedrijf (zgn. eerste spoor). Ook is het vanaf deze datum mogelijk voor
werkgevers om vrijwillig opdrachtgever voor de reïntegratie van zijn
arbeidsgehandicapte werknemer in het bedrijf van een andere werkgever
(zgn. tweede spoor) te zijn. Vanaf 1 januari 2003 is de werkgever verplicht
verantwoordelijk voor het tweede spoor, indien die werknemer op of na 1
januari 2003 ziek is geworden.
Voor de financiering van de trajecten gericht op de reïntegratie van
arbeidsgehandicapte werknemers in het bedrijf van een andere werkgever
kan de werkgever subsidie aanvragen bij het UWV. De subsidies kunnen
zowel worden aangevraagd door vrijwillige als door verplichte
opdrachtgevers.
Om in aanmerking te komen voor de subsidie dient de werkgever een
advies van de arbodienst en een trajectplan aan het UWV te overleggen.
Dat trajectplan dient volgens artikel 4.3, eerste lid, onderdeel b, van het
Besluit SUWI een aantal onderwerpen te bevatten. Deze onderwerpen
zijn: gegevens over de werknemer, een beschrijving van de
werkzaamheden waaruit het traject bestaat en de verwachte begin- en
einddatum van die werkzaamheden. Met de wijziging van artikel 4.3,
eerste lid, onderdeel b, van het Besluit SUWI wordt de voorwaarde
opgenomen dat in het trajectplan ook een begroting van de kosten van de
voorgenomen reïntegratiewerkzaamheden opgenomen dient te worden.
Het UWV heeft dit vereiste op dit moment ook al in haar
uitvoeringsvoorwaarden staan. Het betreft dus een formalisering van de
uitvoeringspraktijk.
Het trajectplan zal in de praktijk een uitwerking zijn van het door de
werkgever in samenwerking met zijn arbodienst of reïntegratiebedrijf
opgesteld plan van aanpak om de arbeidsgehandicapte werknemer te
reïntegreren naar passende arbeid. Er kan daarbij van worden uitgegaan,
dat voor de werknemer en zijn reïntegratie doelmatige reïntegratie-
activiteiten worden overeengekomen. Dit dient het UWV op basis van het
trajectplan en de begroting globaal te kunnen beoordelen. Het is
ongewenst dat de trajectkosten achteraf hoger uitvallen dan in het
trajectplan aangegeven. Derhalve wordt in artikel 4.6 het volgende
geregeld:
· Basissubsidie: de hoogte bedraagt 50% van de werkelijk gemaakte
kosten, tot een maximum van 50% van de begrote kosten, van een
reïntegratietraject. Deze subsidie wordt verstrekt indien de
arbeidsgehandicapte werknemer niet meer kan worden herplaatst in een
functie bij de eigen werkgever; en een
· Plaatsingssubsidie: de hoogte bedraagt eveneens 50% van de werkelijk
gemaakte kosten, tot een maximum van 50% van de begrote kosten. Deze
subsidie wordt verstrekt indien de werknemer gedurende tenminste 6
maanden wordt geplaatst in een functie buiten het bedrijf van de
werkgever. Tevens wordt de subsidie verstrekt indien de werknemer
gedurende een bepaalde periode als zelfstandige inkomsten heeft
verworven waardoor hij geen recht meer heeft op een
inkomensvervangende uitkering anders dan een
arbeidsongeschiktheidsuitkering.
Het UWV kan de aanvraag globaal beoordelen op basis van de in te zetten
werkzaamheden. Om te bereiken dat de kosten van een traject niet boven
de begroting uit het trajectplan uitkomen, dient ook artikel 4.2, tweede lid
aangepast te worden. De toevoeging, dat het UWV toestemming kan
verlenen voor andere werkzaamheden dan in het trajectplan zijn
overeengekomen, komt te vervallen.
Het kan voorkomen, dat de kosten van de trajecten een zodanige omvang
hebben, dat de subsidie op de wijze als in artikel 4.6 geregeld buitensporig
hoog wordt. Om die reden is in artikel 4.6 bepaald, dat aan het
subsidiebedrag een maximum kan worden verbonden. Het voornemen
bestaat, bij ministeriële regeling te bepalen, dat het UWV dit bedrag
vaststelt conform gangbare (markt)prijzen.
Uitvoeringstechnisch commentaar UWV
Onderhavig besluit is op 19 december 2002 voor uitvoeringstechnisch
commentaar aan het UWV voorgelegd. In zijn advies van 11 februari 2003
heeft het UWV te kennen gegeven geen bezwaar te hebben tegen de
wijziging van artikel 4.1 van het Besluit SUWI.
Tegen de voorgestelde wijziging van artikel 4.3 en 4.6 van het Besluit
SUWI heeft het UWV bezwaren geuit. Dit is aanleiding geweest om het
besluit en de toelichting aan te passen. Op grond van artikel 4.3, tweede
lid, van het Besluit SUWI kan de werkgever een aanvulling op het
trajectplan indienen. Dat strookt niet met het beleid alleen op basis van een
begroting te subsidiëren. Derhalve is besloten om artikel 4.3, tweede lid
van het Besluit SUWI aan te passen.
Het UWV heeft opgemerkt dat zij de doelmatigheid van een traject niet
kan beoordelen. In overleg met het UWV is de wijze aangepast waarop
voorkomen kan worden dat de kosten van een traject, en dus ook het
subsidiebedrag buitensporig hoog worden. Het UWV kan op grond van
een ministeriële regeling, zoals bedoeld in artikel 4.6, vijfde lid, Besluit
SUWI een maximumbedrag verbinden aan het subsidiebedrag.
Administratieve lasten
Het ontwerpbesluit tot wijziging van het SUWI-besluit is op 19 december
2002 voor advies voorgelegd aan het Adviescollege Toetsing
Administratieve Lasten (Actal). Dit advies is op 23 januari 2003
ontvangen. Naar aanleiding van dit advies is de toelichting van dit besluit op
verschillende punten aangevuld.
Artikel I onderdeel A
Deze wijziging heeft een beperkte toename van de administratieve lasten
tot gevolg. De gegevensuitwisseling over de mate van medewerking wordt
namelijk verplicht gesteld. Uitgaande van 75.000 trajecten op jaarbasis,
wordt aangenomen dat bij 10% van het totale aantal reïntegratietrajecten
het reïntegratiebedrijf een melding aan het UWV doet. Dit levert een
administratieve lastenverzwaring op van ongeveer 85.000. Zoals reeds
opgemerkt betekent deze wijziging feitelijk een formalisering van de
uitvoeringspraktijk.
Artikel I onderdeel B en C
De administratieve lasten die voorzien waren bij de inwerkingtreding van
de Wet SUWI nemen toe vanwege de wijzigingen in het Besluit SUWI. De
werkgevers zullen namelijk een begroting bij hun trajectplan moeten
opnemen. Dit betreft een formalisering van de uitvoeringspraktijk, waaraan
materieel gezien geen extra administratieve lasten vastzitten. Bij een
geraamd aantal van ongeveer 33000 trajectplannen komt dit neer op een
administratieve lastenverhoging van in totaal 0,6 mln.
Verder heeft Actal geadviseerd om in te gaan op alternatieven in de
uitvoeringstechnische sfeer. Deze wijziging is ook voorgelegd voor
uitvoeringstechnisch commentaar aan het UWV. Zoals hierboven reeds
vermeld, heeft dit commentaar geleid tot een inhoudelijke wijziging van het
ontwerpbesluit. Er worden in het Besluit SUWI geen regels gesteld omtrent
de wijze waarop de begroting bij een trajectplan moet worden ingediend.
Artikel II
De wijziging van dit artikel strekt ertoe de periode waarop de
voortgangsrapportage van de inspecteur-generaal aan de secretaris-
generaal betrekking heeft in overeenstemming te brengen met de periode
die op het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt
toegepast bij de begrotingsuitvoeringsrapportage; op basis daarvan wordt
de uitputting van de begroting en de voortgang van de werkzaamheden van
de dienstonderdelen bewaakt. Dit betekent wijziging van de geldende
kwartaalrapportage in een viermaandelijkse rapportage. Het tijdstip
waarop de begrotingsuitvoeringsrapportage na afloop van de
verslagperiode wordt uitgebracht pleegt per verslagperiode te worden
bepaald. Op grond van het tweede lid zal bij dit tijdstip voor de rapportage
van de inspecteur-generaal kunnen worden aangesloten.
Artikel III, tweede lid
Indien de overgang van kwartaalrapportage naar viermaandelijkse
rapportage van kracht wordt vóór 1 mei 2003, behoeft dit geen
overgangsvoorziening; dan is de verplichting met betrekking tot de
rapportage over het eerste kwartaal 2003 nog vóór de datum waarvoor
deze volgens het huidige artikel 10 moest worden uitgebracht vervallen en
kan de eerste viermaandsrapportage over de eerste vier maanden van
2003 worden uitgebracht. Treedt de wijziging echter na 1 mei 2003 in
werking, dan zijn afhankelijk van het tijdstip - verschillende situaties
denkbaar, met meer en minder overlappingen van dan wel lacunes in de
perioden waarover moet worden gerapporteerd. Teneinde hieraan op
praktische wijze een mouw te kunnen passen is bepaald dat alsdan de SG
en de IG in onderling overleg bepalen welke verslagperiode voor de eerste
keer zal worden gehanteerd.
De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(A.J. de Geus)