Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen
Taakstelling Commissie Vervolgonderzoek Rekenschap
1. Inleiding
In 2002 is het zogenaamde `zelfreinigend onderzoek' uitgevoerd naar onregelmatigheden
in de bekostiging in de onderwijssectoren die vallen onder de Wet educatie en
beroepsonderwijs (WEB) en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk
onderzoek (WHW). Hierover is aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal gerapporteerd in
het rapport Ruimte voor Rekenschap (Kamerstukken II, 28 248, nr. 22). Bij brief van 10
maart jl. aan de voorzitter van de Tweede Kamer is aangekondigd dat in aansluiting op het
zelfreinigend onderzoek een vervolgonderzoek zal worden uitgevoerd bij alle instellingen
in de sectoren WO, HBO en BVE. Daartoe wordt een onafhankelijke commissie
vervolgonderzoek rekenschap ingesteld. Dit betekent dat de Commissie opereert zonder
last of ruggespraak.
De commissie zal worden belast met de aansturing en de uitvoering van het onderzoek en
de verwerking van de bevindingen in een rapportage aan de Staatssecretaris van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. De Commissie zal bestaan uit een voorzitter en
vier leden. De Commissie wordt bij haar werkzaamheden ondersteund door een
secretariaat.
2. Onafhankelijkheid van de Commissie
De commissie verricht haar werkzaamheden in onafhankelijkheid. Dat wil zeggen zonder
last of ruggespraak. Dit geldt zowel ten opzichte van de overheid als ten opzichte van het
veld en zijn vertegenwoordigers zoals die bijvoorbeeld zijn verenigd in de VSNU, de HBO-
raad en de Bve-raad. Alle kennis die op het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschappen en het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij omtrent een
bepaalde instelling of meer in het algemeen aanwezig is, staat ter beschikking van de
commissie als zij daarom vraagt. Alleen als er wettelijke belemmeringen zijn in de vorm
van bijvoorbeeld een geheimhoudingsplicht, zal de medewerking kunnen worden
geweigerd.
3. Taken van de Commissie
De commissie heeft een tweeledige taak. In de eerste plaats is dat het verrichten van het
vervolgonderzoek. Dit houdt in dat bij alle instellingen in de drie sectoren op basis van het
uit het zelfreinigend onderzoek beschikbaar gekomen materiaal door middel van
feitenonderzoek door accountants per instelling wordt onderzocht of daar handelwijzen
1
zijn voorgekomen of voorkomen die in het rapport Ruimte voor Rekenschap zijn
gekenschetst als in strijd met de wet of de bedoeling van de wet (de categorieën Rood I tot
en met V). Deze taak moet de commissie hebben afgerond voor 1 januari 2004. De taak
van de Commissie ten aanzien van het vervolgonderzoek en de beoogde resultaten hiervan
worden uitgewerkt in paragraaf 3.1.
Daarnaast heeft de commissie tot taak alle oranje handelwijzen die in het rapport Ruimte
voor Rekenschap zijn geïnventariseerd, per instelling toe te delen naar rood of groen en de
Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen op basis van deze toedeling te
adviseren over de interpretatie en eventuele aanpassing van wet- en regelgeving. Deze
taak moet zijn afgerond voor 15 juni 2003. Deze datum is gekozen opdat voor de teldatum
van 1 oktober 2003 de onduidelijkheden in de wet- en regelgeving die tot indeling in de
categorie oranje hebben geleid, zijn weggenomen. De datum moet haalbaar zijn aangezien
het hier gaat om een bureauonderzoek op basis van een reeds eerder uitgevoerde
inventarisatie. In paragraaf 3.2 wordt nader ingegaan op deze taak van de Commissie
3.1 Vervolgonderzoek rekenschap
In het rapport Ruimte voor Rekenschap is een compleet overzicht gepresenteerd van alle
gebruikte handelwijzen die in strijd zijn met de wet of de bedoeling van de wet, de
zogenaamde `rode' handelwijzen. Bij het vervolgonderzoek zal de Commissie aan de hand
van dit overzicht gericht onderzoeken of door onderwijsinstellingen één of meer van die
handelwijzen (rood I tot en met V) zijn toegepast. De gegevens die reeds bij het
zelfreinigend onderzoek zijn verkregen van de betreffende instelling, kunnen bij het
vervolgonderzoek worden benut.
Het resultaat van het onderzoek is een volledig overzicht van alle rode handelwijzen per
instelling. De onderzoeksmethode (feitenonderzoek door accountants bij elke instelling)
leidt ertoe dat de casuïstiek waarover in het zelfreinigend onderzoek geen oordeel
mogelijk was vanwege onvoldoende feitelijke informatie, zal leiden tot definitieve
kleurtoekenning.
Het is het meest efficiënt als de commissie voor het vervolgonderzoek gebruik maakt van
de kennis en vaardigheden van accountants die met de wet- en regelgeving op het terrein
van onderwijs vertrouwd zijn. Naast ministeriële accountants kan de commissie gebruik
maken van externe accountants. De accountants worden door de commissie zelf
aangezocht en aangestuurd. Om belangenverstrengeling te voorkomen zal de commissie
erop toezien dat een accountant die in het verleden voor een bepaalde instelling
werkzaam is geweest niet bij het onderzoek bij diezelfde instelling wordt betrokken.
2
De periode waarover het onderzoek zich uitstrekt, loopt idealiter van 1 oktober 1996 tot 1
oktober 2002, maar in ieder geval van 1 oktober 1998 tot 1 oktober 2002. De ervaring met het zelfreinigend onderzoek leert dat de beschikbare gegevens minder betrouwbaar zijn naarmate zij ouder zijn. Het is aan de commissie overgelaten vast te stellen of de eerstgenoemde onderzoeksperiode voldoende betrouwbare gegevens oplevert om als basis te kunnen dienen voor terugvorderingsbeslissingen.
De beoogde resultaten van het vervolgonderzoek zijn:
a. Voor alle rode handelwijzen geldt dat ten aanzien daarvan door de commissie moet
worden vastgesteld om hoeveel studenten of deelnemers het gaat en welke opleiding
en opleidingsvorm het betreft.
b. In geval er sprake is van een handelwijze die valt in de categorie rood V (misbruik)
wordt van de commissie gevraagd er in haar beschrijving van de hiervoor bedoelde
gegevens vanuit te gaan dat op basis van die beschrijving een terugvorderingsactie
wordt gestart. Daarom wordt in deze gevallen van de commissie ook per instelling een
berekening gevraagd van het bedrag aan, op grond van die handelwijze, ontvangen
overheidsbekostiging. Tenslotte wordt verwacht dat de commissie op basis van de
berekeningen voor alle handelwijzen rood V het totaalbedrag aan misbruik vaststelt.
c. Als de commissie ten aanzien van een instelling vaststelt dat handelwijzen zijn
gehanteerd die in het rapport Ruimte voor Rekenschap zijn ingedeeld in categorie
rood IV of V, zal zij een beschrijving van de feitelijke toedracht van die handelwijzen
opleveren. Deze beschrijving dient ertoe om te kunnen vaststellen of er sprake is
geweest van opzettelijk handelen en in het verlengde daarvan van mogelijk handelen
in strijd met het Wetboek van Strafrecht ("fraude") of, wat rood IV betreft, handelen
dat aanleiding geeft tot bestuursrechtelijke sancties.
d. De commissie bespreekt de voorlopige resultaten van haar onderzoek met het bestuur
van de instelling in het kader van hoor en wederhoor. Het doel van deze bespreking is
een verificatie van de feiten, omstandigheden en de toedracht.
e. Na deze procedure stelt zij per instelling een eindrapport op. Daarbij dient de
commissie te voorkomen dat het eindrapport op personen herleidbare gegevens bevat.
f. Mocht de commissie bij haar werkzaamheden stuiten op activiteiten die haar het
vermoeden geven van strafbare feiten, dan doet zij daarvan aangifte bij het Openbaar
Ministerie en informeert zij hierover tegelijkertijd de Staatssecretaris van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschappen.
g. De commissie brengt uiterlijk 1 januari 2004 een rapport uit aan de Staatssecretaris
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen waarin de bevindingen van het onderzoek
3
zijn weergegeven en waarin een beschrijving is opgenomen van de wijze waarop het
vervolgonderzoek is uitgevoerd. De Staatssecretaris zal het rapport en haar oordeel daarover aanbieden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal. In september 2003 zal de commissie een tussenrapportage uitbrengen. Hierin zal het proces en de voortgang van het tot dan toe uitgevoerde onderzoek worden beschreven. De Staatssecretaris zal deze tussenrapportage ter kennisneming zenden aan de Tweede Kamer.
Indien de commissie noodgedwongen de gestelde rapportagetermijnen zou moeten
overschrijden meldt zij dat direct aan de Staatssecretaris van Onderwijs. Vooralsnog is er
echter geen reden om aan te nemen dat dit zal gaan plaatsvinden. Mocht dat onverhoopt
toch het geval zijn, dan wordt van de commissie verlangd dat zij motiveert waarom de
termijnoverschrijding onvermijdelijk is en dat zij bovendien aangeeft op welke termijn
het onderzoek dan wel zal zijn afgerond.
3.2 Kwalificeren van "oranje handelwijzen" naar groen en rood
Alle oranje handelwijzen uit het zelfreinigend onderzoek opgenomen in het rapport
Ruimte voor Rekenschap zullen per instelling door de commissie worden toegedeeld naar
rood of groen. Onduidelijkheid in de wet- en regelgeving ligt ten grondslag aan de indeling
in oranje. De kwalificatie van de oranje casuïstiek naar rood zal niet leiden tot
terugvordering van de met de desbetreffende handelwijze gemoeide rijksbijdrage. Het
gaat uit een oogpunt van behoorlijk bestuur niet aan om op basis van aangepaste
interpretaties van wet- en regelgeving, dus als het ware met terugwerkende kracht, bij
instellingen tot terugvordering over te gaan.
Voorts zal de commissie aanbevelingen doen over de interpretatie en eventuele
aanpassing van die wet- en regelgeving die tot de geconstateerde onduidelijkheden heeft
geleid en die ten grondslag ligt aan de oranje handelwijzen. De commissie kan ook
adviseren tot bijvoorbeeld betere voorlichting over een bepaalde handelwijze. De
commissie kan hierbij desgewenst gebruik maken van het werk dat eerder op dit terrein
door de Commissie van Deskundigen is verricht in het kader van het zelfreinigend
onderzoek. Deze commissie heeft haar bevindingen neergelegd in het in december 2002
uitgebrachte rapport met als titel "Waar(heid) voor je geld".
De verdeling van het totaal aan oranje handelwijzen in rood of groen en de aanbevelingen
over interpretatie en aanpassing van wet- en regelgeving die aan de oranje handelwijzen
4
ten grondslag ligt, zal door de commissie in een afzonderlijke rapportage voor 15 juni
2003 worden aangeboden aan de Staatssecretaris.
4. Openbaarheid van de rapportages van de Commissie
De Wet openbaarheid van bestuur schrijft voor dat de Staatssecretaris de rapporten van de
commissie uiterlijk binnen vier weken na ontvangst openbaar maakt. Het is de intentie
van de Staatssecretaris deze termijn conform de toezeggingen hierover aan de Tweede
Kamer zo kort mogelijk te laten zijn
5