Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Antwoorden op kamervragen van het Kamerlid Kant over overbelasting van mantelzorgers van Alzheimerpatiënten (2020309290).

1
Wat is uw mening over de constatering in het NIPO-onderzoek in opdracht van de Stichting Alzheimer Nederland dat veel mantelzorgers overbelast zijn, en daardoor kampen met licha- melijke en/of psychische klachten?

1.
Het verlenen van mantelzorg is over het algemeen iets dat in aanzienlijke mate ingrijpt in het leven van betrokkenen. Zeker wanneer gedurende een lange periode mantelzorg wordt ver- leend kan er sprake zijn van een situatie die ontwrichtend werkt voor het gezin van de man- telzorger. Helaas gaat dit vaak hand in hand met gevoelens van overbelasting en andere klachten van lichamelijke en/of psychische aard. Uit onderzoek van het SCP, dat in mijn op- dracht is uitgevoerd en dat onlangs is gepubliceerd, blijkt dat circa 7% van de mantelzorgers zich zwaar belast voelt. Absoluut gaat het daarbij om ca. 200.000 mensen. Het gaat hier om mantelzorgers in het algemeen. Door het NIPO wordt geconstateerd dat zelfs 48% van de ondervraagde mantelzorgers problemen van lichamelijke en/of psychische aard ondervindt ten gevolge van het verzorgen van een Alzheimerpatiënt. Hierbij gaat het absoluut om ca. 100.000 mensen. Getalsmatig zijn beide onderzoeken verenigbaar. Ik vind deze ontwikkeling om twee redenen verontrustend. In de eerste plaats bestaat de kans dat de problemen de mantelzorgers boven het hoofd groeien en dat zij daardoor zelf zorgvrager gaan worden en in de tweede plaats is het niet ondenkbeeldig dat door de overbelasting de patiënt zelf niet die zorg kan krijgen die hij of zij eigenlijk nodig heeft.

2.
Erkent u dat het professionele zorgaanbod niet toereikend is? Zo ja, hoe denkt u dit op te gaan lossen?

2.
Het NIPO constateert dat 1 op de 4 mensen met een matige of ernstige vorm van Alzheimer nog thuis woont. Hieraan zou je de conclusie kunnen verbinden dat het professionele zorg- aanbod niet toereikend is. Hoewel deze situatie zich zeker voor zal doen is het de vraag of deze conclusie in zijn algemeenheid juist is. Uit het onderzoek van het SCP ("Mantelzorg; over de hulp van en aan mantelzorgers") komt naar voren dat veel patiënten noch hun man- telzorgers een indicatie vragen voor professionele zorg. Een van de redenen daarvoor is dat zij de zorg voor een naaste niet aan een ander willen toevertrouwen. Een en ander neemt niet weg dat mantelzorg geen vanzelfsprekendheid is en dat in het verlengde daarvan pro- fessionele zorg zoveel mogelijk voor handen dient te zijn als de noodzaak op basis van de indicatiestelling daartoe aanwezig is.
Met mijn brief van 21 november 2002 (28 600 XVI, nr. 43) heb ik u uiteengezet hoe ik via een regionale aanpak wachtlijsten wil terugdringen. En met mijn brief van 3 maart 2003 (28 600 XVI, nr. 110) heb ik u de laatste stand in de V&V sector gemeld. Uit de laatste peiling van de wachtlijsten per 1 november 2002 blijkt dat er voor zorg thuis, of de thuiszorg dat nu levert of het verzorgings- of verpleeghuis, nog steeds sprake is van een wachtlijst (31.835 personen). Sinds de peiling van oktober 2001 is die wachtlijst echter aanzienlijk gedaald met 20%.
Ik hecht er bovendien aan te wijzen op het feit dat de wachtlijst voor het psychogeriatrisch verpleeghuis weliswaar nog 6.264 personen omvat, maar dat ook daar sprake is van een afname met 17% voor de totale verpleeghuiswachtlijst.

2

3.
Erkent u dat het van groot belang is dat de mantelzorgers van patiënten gelegenheid moeten hebben om begeleiding te krijgen in het omgaan met Alzheimerpatiënten? Zo ja, bent u be- reid de zogenaamde respijtzorg uit te breiden, en wanneer komt u met concrete voorstellen hiertoe?

3.
Met deze vraag worden feitelijk twee onderwerpen aan de orde gesteld, die op zich los staan van elkaar. In de eerste plaats wordt mijn mening gevraagd over het belang van bege- leiding van mantelzorgers in het omgaan van Alzheimerpatiënten. Het spreekt voor zich dat dit een erg belangrijke vorm van ondersteuning is van de mantelzorger. Wanneer mensen op een goede wijze kunnen omgaan met een Alzheimerpatiënt zal dit bijdragen aan het vermin- deren van de overbelasting, die veelal wordt gevoeld. In de tweede plaats wordt gevraagd of ik bereid ben de mogelijkheden tot respijtzorg uit te breiden. Deze vraag kan ik volmondig met "ja" beantwoorden. Om dit te realiseren zijn de volgende punten van belang:

- professionele zorginstellingen kunnen in het kader van de aanpak van de wacht- lijsten binnen de AWBZ nadere productieafspraken maken. Dit geldt ook ten aan- zien van de diverse mogelijkheden van respijtzorg. Binnenkort spreek ik met een aantal professionele zorgaanbieders over de problematiek van de mantelzorg. Ik zal hen daarbij wijzen op deze mogelijkheid;
- in het kader van de modernisering van de AWBZ is het per 1 april 2003 mogelijk de functies activerende en ondersteunende begeleiding aan te bieden. Ook hier- over kunnen nadere afspraken tussen zorgaanbieders en zorgkantoren worden gemaakt. Met ingang van genoemde datum is ook het proces van de indicatie- stelling binnen de AWBZ hierop afgestemd;
- met terugwerkende kracht tot en met 1 april 2003 zullen nieuwe beleidsregels ex artikel 3 van de Wet ziekenhuisvoorzieningen van kracht worden. In die be- leidsregels heeft de zorg voor Alzheimerpatiënten expliciet een plaats gekregen. Initiatieven die zich op deze doelgroep richten (logeeropvang, dagbehandeling, meer kleinschalige intramurale capaciteit) of dat nu met of zonder vergunning ex WZV gerealiseerd moet worden, hebben voorrang. Naar mijn mening zijn op zich de instrumenten om iets te doen aan respijtzorg aanwezig; genoemde partners zullen hiervan gebruik moeten gaan maken.

4.
Is er voldoende professionele begeleiding in de vorm van onder andere gespreksgroepen, en lotgenotengroepen? Zo neen, wat gaat u hieraan doen?

4.
De vraag of er in voldoende mate gespreksgroepen en lotgenotengroepen worden georgani- seerd, kan ik niet beantwoorden. Daartoe ontbreken mij de gegevens. Wel is het zo, dat steunpunten mantelzorg en regionale consulenten van de LOT zeer actief zijn bij het opzet- ten van dit soort groepen. Zij worden daartoe in staat gesteld door een verruiming van de financiële middelen vanuit VWS, die daarvoor sinds 2001 beschikbaar zijn gesteld. Het pro- bleem daarbij is wel, dat mantelzorgers niet altijd bekend zijn met de mogelijkheden om dit soort vormen van begeleiding te krijgen. Om deze bekendheid te verhogen heb ik de LOT geld beschikbaar gesteld voor het organiseren van een publiekscampagne in alle provincies.

Dit moet ertoe leiden dat mantelzorgers beter de weg weten te vinden naar organisaties die contactgroepen organiseren en ook omgekeerd, dat bijvoorbeeld professionele organisaties de mantelzorgers goed in het vizier krijgen.

3

Overigens is het voor mij geen vaststaand feit dat dit soort groepen alleen door professione- le krachten begeleid zou kunnen worden. Immers, veel (ex-)mantelzorgers hebben in de loop van de tijd veel kennis en ervaring opgedaan met het verzorgen van Alzheimerpatiënten. Op grond daarvan zijn zij vaak goed in staat anderen van hun ervaringen te laten profiteren. De kracht van de professional zit hem met name in de organisatie van deze activiteit.


---- --