Ingezonden persbericht


Deaf in the Picture

Filmfestival in Het Ketelhuis Amsterdam 10-13 april 2003

Met gepaste trots kunnen we Deaf in the Picture omschrijven als een uniek evenement: nooit eerder in ons land kon je in ruim drie dagen tijd zoveel speelfilms, documentaires en korte films over én van doven bekijken en bediscussiëren. Van de vele gezichten die dit film-en videofestival te zien geeft, springen er twee het meest in het oog. Enerzijds biedt Deaf in the Picture een overzicht van de vrijwel altijd door horenden gedefinieerde beeldvorming van doven in speelfilms in heden en verleden. Anderzijds toont het festival iets wat we New Deaf Cinema hebben gedoopt. Hier gaat het om film- en videoproducties waarin dove filmmakers het heft in eigen hand hebben genomen. Films waarin doven zelf laten zien hoe zij zichzelf zien en hoe zij de (horende) wereld ervaren.

Het verleden loog er niet om. In de (Amerikaanse) filmgeschiedenis wemelt het van de dove zielepoten. Neem The Man Who Played God (1932). Daarin stelt de doof geworden George Arliss zijn voorgenomen huwelijk met Bette Davis uit onder het motto ''I'm only an animal now''. En was een dove niet zielig, dan was hij of zij wel gezegend met bovennatuurlijke talenten. In The Story of Graham Bell (1939), bijvoorbeeld, speelt Loretta Young de dove dochter van de uitvinder van de telefoon. Haar accentloze spraak en haar vlekkeloze spraakafzien zal niemand haar nadoen.

Mag het hartverscheurende melodrama Johnny Belinda (1948) al een mijlpaal heten, als eerste speelfilm waarin de heilzame werking van gebarentaal tot zijn recht kwam, de belangrijkste doorbraak op het vlak van de beeldvorming diende zich aan met Children of a Lesser God (1986). De verfilming van het gelijknamige toneelstuk van Mark Medoff is vooralsnog de enige grote Hollywoodfilm waarin een dove hoofdpersoon zich als een echte dove mag gedragen en geen typetje is maar een round character: een volwaardig personage met een eigen taal - de American Sign Language - en een eigen, dove identiteit. Bovendien was het in Amerika sinds 1926 niet meer voorgekomen dat een dove acteur werd gecast voor een dove hoofdrol. Dat zij, Marlee Matlin, er prompt een Oscar voor kreeg, maakte de film een nog completere mijlpaal in de emancipatiegeschiedenis van de internationale dovengemeenschap als culturele minderheid.

Wie verwacht dat tegenwoordig alle speelfilms - gemeten naar dovenculturele maatstaven - zo genuanceerd en politiek correct zijn als Children of a Lesser God, komt bedrogen uit. Doofheid is nog steeds vaak hetzelfde als alleen maar zielig. In Breaking the Silence (1999), bijvoorbeeld, speelt Gong Li een wanhopige moeder die vindt dat ze gefaald heeft omdat ze een dove zoon heeft gebaard. En nu heeft ze er alles voor over om haar zoontje te leren praten en op een ''normale school'' te krijgen.

De waarachtigheid van moderne speelfilms over doven laat ook nog veel te wensen over. Je treft nog steeds variaties aan op The Story of Graham Bell. Zie bijvoorbeeld Sur mes lèvres (2001). De VPRO-gids - bolwerk van vaderlands intellectualisme - heeft deze Franse thriller onlangs de hemel ingeprezen als een ''fascinerende'' film over twee buitenbeentjes, onder wie een ''dove'' directiesecretaresse. Zelf noemt die hoofdpersoon zich ook ''een soort van doof'', maar ze kan ondertussen volop telefoneren en drukke vergaderingen notuleren. En ze kan vanaf grote afstanden (via een verrekijker) spraakafzien. Dat talent vormt de crux van het thriller-plot dat in Sur mes lèvres uit de doeken wordt gedaan. Kennelijk ervaart de doorsnee-toeschouwer de hoofdpersoon van deze film als een doof personage, misschien wel als een prototypisch doof karakter. De impact van dit soort misverstanden mag men niet onderschatten. Qua beeldvorming zijn we dan beter af met een lopende-band-thriller als In Her Defense (1999). Marlee Matlin geeft hierin gestalte aan een verdorven, gewetenloze intrigante. Ze is intens slecht, maar wel authentiek doof.

Laat Deaf in the Picture enerzijds dus zien hoe verwrongen het beeld van doven in speelfilms kan zijn, het festival biedt tegelijkertijd een alternatief uit onverdachte hoek: films en videoproducties van doven zelf. Mede omdat technologische ontwikkelingen het maken van een film of video relatief betaalbaar hebben gemaakt, nemen ook doven steeds vaker op (semi-)professionele wijze de camera ter hand. In Amerika spreekt men al van de opkomst van een heuse Deaf Cinema (zoals men destijds van Black Cinema sprak toen zwarten films over zichzelf gingen maken). De contouren beginnen zich af te tekenen van een relatief kleine, internationale groep dove filmmakers die niet alleen op authentieke wijze dove personages kunnen neerzetten maar die ook hun eigen verhalen vertellen én die hier en daar op zoek lijken naar een eigen filmtaal. Vanzelfsprekend speelt in hun films geluid veelal geen enkele rol. De vraag is of het ontbreken van een geluidsband filmesthetische gevolgen heeft. Is er sprake van een ander oog voor details? Een andere mise-en-scène? Een andere manier van vertellen?

Onder het motto New Deaf Cinema vertoont Deaf in the Picture een selectie van deze producties, bij wijze van officieus ''hoofdprogramma''. Tot het vertoonde behoort werk van onder anderen de Britten David Bower, Louis Neethling en Ramon Woolfe, de Fransman Levent Baskardes, de Italiaan Daniel Le Rose en de Noor Con Mehlum. Hoe divers hun werk ook is, tot de overeenkomsten behoort in elk geval het feit dat ze aan bovenmenselijk spraakafzien geen boodschap hebben. En vooral: dat ze niet zielig doen.

Deaf in the Picture hoopt (en pretendeert) doven en horenden te prikkelen tot (zelf)reflectie over de beeldvorming van doven in film, en in het verlengde daarvan: over de beeldvorming van doven in de maatschappij. Deaf in the Picture hoopt (en pretendeert) bovendien een bijdrage te leveren aan de noodzakelijke internationale samenzwering van dove filmmakers, die met z'n allen in staat zijn een corrigerend, misschien wel revolutionair alternatief te plaatsen naast het gangbare beeld van doven in film.

Alex de Ronde
directeur Het Ketelhuis