Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Beantwoorde kamervragen over SARS

De Voorzitter van de Tweede
Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag

DBO-K-U-2374910

18 april 2003

Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van de Kamerleden Wilders en Rijpstra (VVD) en Arib (PvdA) over SARS (2020310370).

De Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,

drs. Clémence Ross-van Dorp

Antwoorden op kamervragen van de Kamerleden Wilders, Rijpstra en Arib over SARS (2020310370)

1
Bent u bekend met het bericht "Nederland kan SARS niet aan?" 1

1
Ja

2
Is het waar dat de besmettelijke longziekte SARS zich nu ook in Europa voordoet?2 Welke directe consequenties heeft dit voor het Nederlandse volksgezondheidbeleid?

2
Ja. Dit heeft geen directe consequenties voor de Nederlandse volksgezondheid. Wij gaan er, op basis van informatie van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), nog steeds vanuit dat besmetting vooral plaatsvindt door nauw contact met een andere patiënt. Aangezien de Europese lidstaten alle adequaat reageren op verdachte gevallen, is er geen sprake van gevaar voor uitbreiding over Europa.

3
Deelt u de conclusies alsmede de aanbevelingen in het rapport van de Raad voor Gezondheidsonderzoek waarin gesteld wordt dat Nederland nog steeds onvoldoende is voorbereid op het voorkomen, signaleren en bestrijden van infectieziekten, zoals bijvoorbeeld SARS? Zo niet, waarom niet?
3
Zie het antwoord op vraag 1 en 2 van mevrouw Kant.

4
Hoe beoordeelt u de huidige decentrale structuur inzake signalering en bestrijding van infectieziekten in het licht van de aanbevelingen van het rapport van de Raad van Gezondheidsonderzoek? 4
Zie het antwoord op vraag 2 van mevrouw Kant.

5
Welke voor- en nadelen kleven aan de huidige structuur van GGD-en? Hoe vindt op dit moment informatieverwerking plaats met betrekking tot signaleren, voorkomen en bestrijden van infectieziekten? Is dit afdoende? Hoe wordt uit de thans versnipperde informatie landelijke informatie verkregen? Hoe snel is deze informatie beschikbaar en is de landelijke informatie gegarandeerd betrouwbaar?
5
Zoals ik ook in reactie op de vragen van mevrouw Kant heb aangegeven, zal het kabinet deze zomer een strategienota infectieziekten uitbrengen. In deze nota zal uitgebreid op bovenstaande vragen worden ingegaan. Ik beperk dit antwoord daarom tot enkele noties bij de vragen.
1 NRC, 12 april jl.
2 Teletekst, 14 april jl.
2
De voor- en nadelen die kleven aan een gedecentraliseerde infectieziektebestrijding zijn deels evident en niet uniek voor dit specifieke beleidsterrein. Binnen de gehele openbare gezondheidszorg bestaat er een spanningsveld tussen wat gemeenten zelf moeten investeren en wat van de Rijksoverheid mag worden verwacht. Op het terrein van de infectieziektebestrijding is de taakverdeling tussen het Rijk, de gemeenten en overige partijen zeer helder. Ik heb u hierover onder meer geïnformeerd met mijn brief van 22 juni 2001 over de Landelijke Coördinatiestructuur Infectieziektebestrijding en mijn brief van 13 december 2002 over infectieziekten en veiligheid. De wijze waarop aan de taken uitvoering wordt gegeven, wordt door alle betrokken partijen zelf bepaald.
Het belangrijkste voordeel van een decentrale infectieziektebestrijding is dat de GGD dicht bij de mensen en lokale zorgverleners staat. De GGD-en blijken uitstekend in staat lokale epidemieën te bestrijden. Dankzij landelijke opleiding en protocollering bestaat een evenwicht tussen uniformering van werkwijze en aansluiting op de lokale praktijk, waardoor de effectiviteit van infectieziektebestrijding in Nederland hoog is.
Veel lokale incidenten krijgen tegenwoordig echter snel een landelijke dimensie. Niet zelden wordt dit geïnitieerd door landelijke media of de politiek. Dit betekent dat steeds vaker van de Rijksoverheid wordt verwacht landelijke maatregelen te nemen. Dit betekent dat de samenwerking tussen de lokale en landelijke infectieziektebestrijding belangrijk is. Met de oprichting van de LCI is ook aan deze wens al een groot deel tegemoet gekomen. Hoe het nog beter kan, zal in de Strategienota worden verkend.
Het RIVM speelt een cruciale rol in het verzamelen van informatie over infectieziekten in Nederland. Er is naar mijn mening geen sprake van versnippering van informatie. De bestaande surveillancesystemen (zie voor een beschrijving het advies van de RGO) zijn goed, ook volgens de RGO. De informatieverzameling gebeurt snel en goed, alle partijen werken goed mee aan de surveillance.
De RGO geeft wel aan dat de huidige surveillance vooral gebaseerd is op gegevensverzameling over bekende ziekten. Het signaleringssysteem voor onbekende ziekten is nog onvoldoende. Ik mijn antwoord op de vragen van mevrouw Kant, geef ik aan wat ik hier - rekening houdend met wat kan en wat redelijk is - aan wil doen. Wellicht ten overvloede wil ik benadrukken dat een goede signalering valt of staat met de alertheid van behandelend artsen, vooral huisartsen. Geen enkel systeem kan deze schakel ondervangen. Een signaleringssysteem is dus nooit 100% waterdicht.

6
Is het waar dat virologen aan de diergeneeskundefaculteit onlangs patent hebben gekregen op een methode om een vaccin tegen SARS te maken? Wat betekent dit voor de wereldwijde bestrijding van het virus? Op welke termijn kan een vaccin tegen SARS beschikbaar zijn?
6
De productie van geneesmiddelen en vaccins is primair een commerciële taak. Of een vaccin tegen de tijd dat het beschikbaar is, zal worden ingezet is afhankelijk van de verhouding tussen kosten (financieel, maar ook in de zin van bijwerkingen) en de te behalen gezondheidswinst. Vooralsnog is er geen enkele reden om te overwegen vaccinatie tegen SARS in Nederland in te voeren. Immers, SARS komt hier nog niet voor. Dat is ook de reden dat ik het niet belangrijk vind om de ontwikkeling van een vaccin tegen SARS actief vanuit de Nederlandse overheid te stimuleren.
Ik heb mij dan ook niet verdiept in de correctheid van het bericht en de stand van zaken rondom de vaccinontwikkeling.
3
7
Bent u bereid om deze vragen, gelet op het in vraag twee gestelde, binnen drie dagen te beantwoorden? 7
Bij deze.

Beantwoorde kamervragen over SARS
Kamerstuk, 18-4-2003

Om het kamerstuk op te halen: Zie het origineel http://www.minvws.nl/document...er=393&page=19591 .