Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen

Kantoor Utrecht Postbus 2730 3500 GS UTRECHT (Park Voorn 4) Telefoon (030) 669 06 00 Aan het bevoegd gezag en de directie van alle bijzondere Telefax (030) 662 20 91 scholen die vallen onder de Wet op het primair onderwijs (WPO), de Wet op de expertisecentra (WEC) en de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO)

Datum 17 april 2003
Uw brief van
Onderwerp Toezicht op godsdienstonderwijs
Ons kenmerk UTR 03.15398
Doorkiesnummer
E-mail

Geacht bestuur, geachte directie,

Graag vraag ik uw aandacht voor het volgende.

Zoals bekend is er met name in de laatste maanden van 2002 een discussie gevoerd over de rol van de overheid en in het bijzonder de Inspectie van het Onderwijs ten aanzien van het godsdienstonderwijs. De discussie heeft zich toegespitst op de werkwijze van de inspectie. Naar aanleiding hiervan heeft de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen de Tweede Kamer toegezegd dat u door de inspectie schriftelijk wordt geïnformeerd over de handelwijze van de inspectie ten aanzien van het godsdienstonderwijs op bijzondere scholen. Met deze brief geef ik gevolg aan de toezegging van de minister. Ik wil u met name informeren over de gevallen waarin de inspectie het godsdienstonderwijs in het toezicht betrekt en over hetgeen de inspectie in die gevallen kan doen. In deze brief wordt kortheidshalve steeds gesproken over godsdienstonderwijs. Daarbij wordt telkens ook gedoeld op levensbeschouwelijk vormingsonderwijs.

De inspectie oefent toezicht uit op basis van de Wet op het onderwijstoezicht (WOT). De werkwijze van de inspectie is vastgelegd in door de minister goedgekeurde toezichtkaders. Uitgangspunt bij het toezicht is dat de inspectie handelt met inachtneming van de vrijheid van onderwijs. Aangezien het godsdienstonderwijs een cruciaal onderdeel is van de wijze waarop een school inhoud geeft aan haar identiteit en daarmee aan de onderwijsvrijheid, past ter zake een terughoudende opstelling van de inspectie. Deze terughoudendheid leidt ertoe dat de inspectie het godsdienstonderwijs alleen onder de loep neemt wanneer daartoe aanleiding is.

De inspectie bekijkt in het kader van het reguliere toezicht wel altijd wat er in het schoolplan en de schoolgids staat over het godsdienstonderwijs. Van scholen mag ­ gelet op wat in de wet staat over schoolplan en schoolgids ­ verwacht worden dat zij het godsdienstonderwijs in het schoolplan uitwerken in een onderwijsprogramma. Daarnaast mag verwacht worden



dat deze uitwerking of de bewerking daarvan beschikbaar is voor met name de ouders van de leerlingen, in de schoolgids. Voor de duidelijkheid: de inspectie onderzoekt in dit verband of het godsdienstonderwijs beschreven is. Zij onthoudt zich van een oordeel over de inhoud.

Behalve aan de beschrijving van het godsdienstonderwijs in schoolplan en schoolgids, zal de inspectie in de periodieke kwaliteitsonderzoeken ook aandacht besteden aan het aantal uren godsdienstonderwijs per schooljaar.

Zoals al aangegeven gaat de inspectie nader in op het godsdienstonderwijs, als daartoe aanleiding is. Die is er bijvoorbeeld wanneer de inspectie met één of meer van de volgende punten geconfronteerd wordt:


- het godsdienstonderwijs is niet of onvoldoende geëxpliciteerd in schoolplan en schoolgids;

- er zijn signalen dat het godsdienstonderwijs niet in het Nederlands wordt gegeven;
- de school geeft aan dat het onderwijs in geestelijke stromingen wordt gegeven als onderdeel van de godsdienstles, en er zijn signalen dat aan deze onderwijsactiviteit onvoldoende aandacht besteed wordt;

- de schoolleiding is niet in staat de inspectie op de hiervoor genoemde drie punten (voldoende) informatie te geven, omdat de schoolleiding niet (voldoende) weet wat zich (daadwerkelijk) in de godsdienstles afspeelt;
- de leraar godsdienstonderwijs beschikt niet over een verklaring omtrent het gedrag;
- er zijn signalen dat in de godsdienstles mogelijk leerlingen aangezet worden tot bijvoorbeeld intolerantie, discriminatie of haat.

De inspectie kan het godsdienstonderwijs ook in het toezicht betrekken, wanneer de school zelf vraagt om specifieke aandacht van de inspectie voor dit onderwijs.

Het hangt van de situatie af in welk type inspectieonderzoek de focus op het godsdienstonderwijs plaatsvindt. Het kan zijn dat dit gebeurt in het kader van de reguliere toezichtcyclus; in een jaarlijks onderzoek of in een periodiek kwaliteitsonderzoek. Het kan ook zijn dat dit gebeurt in het kader van een nader onderzoek of een incidenteel onderzoek.

Als er aanleiding is om het godsdienstonderwijs in het inspectieonderzoek te betrekken, hangt het mede van de aard van de aanleiding af wat de inspectie exact gaat doen. Het beginsel van de proportionaliteit speelt hier een rol.

Afhankelijk dus van de aard van de aanleiding, maar ook van mogelijke andere specifieke feiten en omstandigheden, voert de inspectie gesprekken met ouders, leerlingen en team, en woont de inspectie één of meer godsdienstlessen bij. De inspectie hanteert hierbij dan het gebruikelijke toezichtkader. In de godsdienstles wordt gekeken naar een aantal van dezelfde aspecten die ook in andere lessen aan de orde zijn. Het gaat hierbij met name om de kwaliteit van het onderwijsleerproces en enkele elementen van het schoolklimaat (bijvoorbeeld hoe leraar en leerlingen met elkaar omgaan).

In het voortgezet onderwijs zal het meer gebruikelijk zijn dat godsdienstlessen net als andere lessen in het toezicht worden betrokken, omdat in deze lessen vaak vakoverstijgende kerndoelen aan de orde komen. De godsdienstlessen worden dan op dezelfde wijze beoordeeld als de andere lessen. Dit gebeurt conform het toezichtkader ­ uiteraard met de beperkingen waarvan terzake van het godsdienstonderwijs sprake is, gelet op het ontbreken van kerndoelen.



Zoals al aangegeven, onthoudt de inspectie zich van een oordeel over de inhoud van het godsdienstonderwijs. Dit wordt alleen dan anders, wanneer er op grond van relevante feiten en/of omstandigheden een redelijk vermoeden is dat er in de godsdienstles mogelijk sprake is van het aanzetten van leerlingen tot intolerantie, discriminatie of haat. Dat kan uiteraard in geen enkele les en in geen enkele onderwijsinstelling worden getolereerd. In voorkomende gevallen spreekt de inspectie het bevoegd gezag en de schoolleiding van de desbetreffende school op dit soort handelen aan. In geval van ernstige vermoedens van strafbare feiten, doet de inspectie aangifte bij het Openbaar Ministerie.

Zoals u ziet in de aanhef, is deze brief alleen bestemd voor de bijzondere scholen. De positie van het godsdienstonderwijs op openbare scholen is op dit moment een andere dan die van het godsdienstonderwijs op bijzondere scholen. Het inspectietoezicht strekt zich momenteel niet uit tot het godsdienstonderwijs op openbare scholen. De openbare scholen ontvangen een afschrift van deze brief.

Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geï nformeerd.

Hoogachtend,
inspecteur-generaal van het onderwijs,

(mevrouw mr. drs. C. Kervezee)