Hoge Raad der Nederlanden
Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AF7503 Zaaknr: 407
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 18-04-2003
Datum publicatie: 18-04-2003
Soort zaak: belasting -
Soort procedure: cassatie
Nr. 407
18 april 2003
AF
gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z (hierna:
belanghebbende) tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van
24 januari 2002, nr. 99/3297 CSV, betreffende na te melden besluit van
het Landelijk instituut sociale verzekeringen tot vaststelling van het
premieplichtig loon over de jaren 1992 tot en met 1996.
1. Besluit, bezwaar en geding voor de rechtbank
Bij besluit van 18 juni 1997 heeft het bestuur van het Landelijk
instituut sociale verzekeringen (hierna: het Bestuur) ten laste van
belanghebbende het premieplichtig loon over de jaren 1992, 1993, 1994,
1995 en 1996, verhoogd met onderscheidenlijk f 4511, f 4255, f 4352, f
4900 en f 4931.
Het Bestuur heeft het tegen dit besluit gemaakte bezwaar ongegrond
verklaard.
Tegen de beslissing op het bezwaar heeft belanghebbende beroep
ingesteld bij de rechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de Rechtbank).
De Rechtbank heeft het beroep tegen die beslissing ongegrond
verklaard.
2. Geding voor de Centrale Raad
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep
ingesteld bij de Centrale Raad.
De Centrale Raad heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De
uitspraak van de Centrale Raad is aan dit arrest gehecht.
3. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Centrale Raad beroep in
cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest
gehecht en maakt daarvan deel uit.
Als rechtsopvolger van het Bestuur heeft de Raad van bestuur van het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een verweerschrift
ingediend.
4. Beoordeling van de klachten
De Centrale Raad heeft belanghebbende niet gevolgd in haar standpunt
dat een schriftelijke overeenkomst als bedoeld in artikel 7, lid 1,
letter b, van de Regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid van 18 juli 1990 inzake vergoeding kosten
woon-werkverkeer, Stcrt. 140, zoals deze luidde in de onderhavige
jaren, niet aanwezig behoeft te zijn ten tijde van het in die bepaling
bedoelde vervoer, mits maar aan de overige voorwaarden is voldaan.
Ingevolge voornoemde bepaling wordt een vergoeding van de werkgever
aan zijn werknemer tot een vast bedrag per afgelegde kilometer geacht
te strekken tot bestrijding van kosten tot verwerving van het loon,
mits onder meer is voldaan aan de voorwaarde dat de werknemer het
vervoer van een of meer andere werknemers is overeengekomen in een
schriftelijk vastgelegde overeenkomst. De bepaling moet, zoals de
Centrale Raad met juistheid heeft geoordeeld, aldus worden uitgelegd
dat de schriftelijke overeenkomst aan dat vervoer ten grondslag moet
liggen, zodat de overeenkomst ten tijde van dat vervoer moet zijn
gesloten en op schrift gesteld.
De klachten die uitgaan van een andere uitlegging falen derhalve.
De stelling dat volgens een mededeling van VNO-NCW door de
belastingdienst zou zijn goedgekeurd dat in de bouw- en
installatiebranche het schriftelijk vastleggen van overeenkomsten als
hier bedoeld achterwege mag blijven, kan evenmin tot cassatie leiden,
omdat dit niet een aangelegenheid betreft waarover in cassatie kan
worden geklaagd. Ingevolge artikel 18c van de Coördinatiewet Sociale
Verzekering kan immers beroep tegen uitspraken van de Centrale Raad
slechts worden ingesteld ter zake van schending of verkeerde
toepassing van het bepaalde bij of krachtens bepaalde artikelen van de
Coördinatiewet Sociale Verzekering.
5. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de
proceskosten.
6. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J. Zuurmond als
voorzitter, en de raadsheren P. Lourens en J.W. van den Berge, in
tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het
openbaar uitgesproken op 18 april 2003.