Hoge Raad der Nederlanden
Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AF3070 Zaaknr: C02/009HR
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 18-04-2003
Datum publicatie: 18-04-2003
Soort zaak: civiel - civiel overig
Soort procedure: cassatie
18 april 2003
Eerste Kamer
Nr. C02/009HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
, wonende te ,
EISER tot cassatie, voorwaardelijk incidenteel verweerder,
advocaat: mr. T.H. Tanja-van den Broek,
t e g e n
VERZEKERINGMAATSCHAPPIJ DE NEDERLANDSE LUCHTVAARTPOOL N.V., gevestigd
te ,
VERWEERSTER in cassatie, voorwaardelijk incidenteel eiseres,
advocaat: mr. E. Grabandt.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: - heeft bij exploiten
van 26 oktober 1998 verweerster in cassatie - verder te noemen: NLP
B.V., gevestigd te , hierna: , gedagvaard
voor de Rechtbank te Amsterdam en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar
bij voorraad, voorzover de wet zulks toelaat, te volgende
voorzieningen te treffen:
PRIMAIR:
1A. te verklaren voor recht dat de luchtvaartverzekering met polisnr.
, niet nietig is, althans dat NLP niet te goeder trouw deze
nietigheid kan inroepen;
1B. NLP te veroordelen om aan alle (WA en casco-) schade te
voldoen, nader op te maken bij staat, welke is veroorzaakt door het
vliegongeval op 14 oktober 1995 op het vliegveld "Midden-Zeeland" met
het eenmotorig luchtvaartuig (Ruschmeyer), met de registratie ;
SUBSIDIAIR:
2. te veroordelen om aan te voldoen alle (WA en
casco-)schade, nader op te maken bij staat, welke is veroorzaakt door
het vliegongeval zoals genoemd onder 1B.
NLP en hebben ieder voor zich de vordering bestreden.
De Rechtbank heeft bij vonnis van 5 april 2000:
- in zijn vordering tegen NLP niet-ontvankelijk verklaard voor
zover deze vordering betrekking heeft op de rechten die Horizon
Management aan de verzekeringsovereenkomst kan ontlenen;
- de vordering tegen NLP voor het overige afgewezen;
- veroordeeld in de kosten van het geding tegen NLP;
- veroordeeld om aan te voldoen alle door hem geleden en
te lijden WA- en cascoschade, die is veroorzaakt door het
vliegtuigongeval op 14 oktober 1995 voor zover de in dit vonnis
genoemde polis tot dekking daarvan zou hebben geleid, nader op te
maken bij staat en te vereffenen volgens de Wet;
- veroordeeld in de kosten van het geding tegen haar;
- de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en
- het meer of anders gevorderde afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft hoger beroep ingesteld bij het
Gerechtshof te Amsterdam en daartoe NLP en afzonderlijk
gedagvaard. In cassatie is slechts het hoger beroep van tegen
NLP aan de orde.
Bij arrest van 19 oktober 2001 heeft het Hof de onderhavige zaak
gevoegd met het tegen aanhangig gemaakte hoger beroep.
Bij arrest van 6 september 2001 heeft het Hof het vonnis waarvan
beroep bekrachtigd, voor zover tussen en NLP gewezen.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft beroep in cassatie
ingesteld. NLP heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep
ingesteld. De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens
houdende het voorwaardelijk incidenteel beroep zijn aan dit arrest
gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het
beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor
mede door mr. J.H.M. van Swaaij en voor NLP mede door mr. J.P.
Heering, beiden advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot
verwerping van het principaal beroep.
De advocaat van heeft bij brief van 23 januari 2003 op deze
conclusie gereageerd.
3. Uitgangspunten in cassatie
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) NLP is de enige Nederlandse verzekeringsmaatschappij die
luchtvaartrisico's verzekert. is assurantietussenpersoon,
gespecialiseerd op het terrein van luchtvaartverzekeringen.
NLP hanteert een vragenformulier voor het sluiten van verzekeringen
als de onderhavige. maakt echter van deze formulieren geen
gebruik. Op dit formulier is onder meer de vraag gesteld of degene die
als vlieger zal optreden, in het bezit is van een vliegbrevet.
(ii) Op 10 augustus 1995 is door bemiddeling van , die daarbij
handelde in opdracht van Horizon Management BV (hierna: Horizon
Management), waarvan directeur en enig aandeelhouder was,
onder polisnummer een verzekeringsovereenkomst gesloten tussen
Horizon Management en NLP, die daarbij mede handelde als gevolmachtigd
agent van achttien andere assuradeuren. Bij deze overeenkomst is een
eenmotorig vliegtuig van het type Ruschmeyer met registratie
(hierna: het vliegtuig) verzekerd tegen het risico van verlies van of
schade aan het vliegtuig (rubriek A), aansprakelijkheid tegenover
derden (rubriek B) en aansprakelijkheid tegenover de passagiers
respectievelijk de vlieger (rubriek C). Als gebruiksdoeleinden is in
de polis vermeld:
"1) Privé en privé-zakelijk;
2) Incidenteel I.F.R. instructie"
Als "vliegers" worden genoemd:
"1) Verzekerde;
2) Door verzekerde goedgekeurde vliegers in het bezit van de voor de
desbetreffende vlucht vereiste bevoegdheden met minimaal C.P.L./I.R.
en 100 uur ervaring met vliegtuigen uitgerust met een intrekbaar
landingsgestel."
In art. 3 van de bij de verzekeringsovereenkomst behorende Algemene
Bepalingen is vermeld:
"Deze polis is niet voor overdracht vatbaar, tenzij met daarop aan te
tekenen schriftelijke toestemming van verzekeraars."
Vervolgens is op naam van Horizon Management een
verzekeringscertificaat afgegeven voor de periode van 1 augustus 1995
tot 1 augustus 1996. Daarin staan als gebruiksdoeleinden "private
business and pleasure" en "IFR instruction" vermeld.
(iii) Aan het sluiten van deze verzekeringsovereenkomst is op 4 juli
1995 een gesprek met voorafgegaan. In een interne aantekening van
laatstgenoemde is dienomtrent het volgende vermeld:
"zelf overlessen + ervaren vlieger"
Eveneens op 4 juli 1995 heeft NLP aan een offerte uitgebracht
waarin als verzekerde stond vermeld: , en als gebruiksdoel van
het vliegtuig: privé-gebruik. Tijdens telefonisch overleg met
op 12 juli 1995 heeft de volgende aantekeningen op de offerte
genoteerd:
"geenab-initio
uses: private business/ pleasure
IFR instructionbasic
pilots and a.o.-pilot as approved by
the insured min cpl/IR and 100 hrs
experience on Retractable gear a/c"
(iv) Op het moment waarop als tussenpersoon, handelend voor
Horizon Management, de onderhavige verzekeringsovereenkomst met NLP
sloot, wist zij dat niet in het bezit was van een vliegbrevet.
Zij heeft daarvan geen melding gemaakt aan NLP.
(v) Op 14 oktober 1995 is het vliegtuig op het vliegveld
Midden-Zeeland verongelukt (hierna: het ongeluk). Bij het ongeluk is
iemand om het leven gekomen, iemand anders gewond geraakt en schade
toegebracht aan het casco van het vliegtuig en aan zaken van derden.
Ten tijde van het ongeluk voerde onder leiding van een
vlieginstructeur een lesvlucht uit met het vliegtuig ter verkrijging
van zijn vliegbrevet.
(vi) Bij notariële akte van 23 december 1996 zijn alle activa van
Horizon Management overgedragen aan .
(vii) NLP heeft bij brief van 2 mei 1997 een beroep gedaan op de
nietigheid van de verzekeringsovereenkomst. Zij beriep zich daartoe op
art. 251 K. en legde aan dat beroep ten grondslag dat tegenover haar
is verzwegen dat niet over een vliegbrevet beschikte.
3.2 heeft zijn onder 1 weergegeven vordering, voorzover
gericht tegen NLP, erop gebaseerd dat de door het ongeluk aan derden
en aan het casco van het vliegtuig veroorzaakte schade is gedekt door
de tussen NLP en Horizon Management gesloten verzekeringsovereenkomst
terwijl laatstgenoemde vennootschap al haar activa heeft overgedragen
aan hem, .
NLP voerde verweer. Zij beriep zich op het feit dat zij geen
schriftelijke toestemming heeft gegeven "voor overdracht van de
onderhavige polis" door Horizon Management aan en op de in de
brief van 2 mei 1997 al genoemde verzwijging.
3.3 De Rechtbank heeft de vordering, voorzover gericht tegen NLP, van
de hand gewezen. Zij achtte het beroep van NLP op het ontbreken van
haar toestemming in de onderhavige overdracht gegrond, zodat
niet-ontvankelijk is in zijn vordering voorzover deze betrekking heeft
op de rechten van Horizon Management. Voorzover deze vordering echter
is gebaseerd op rechten die zelf kan ontlenen aan rubriek B
van de polis, kan daarin wél worden ontvangen. In zoverre
achtte de Rechtbank evenwel het beroep op verzwijging gegrond. Zij
overwoog daartoe met name als volgt:
"7.2 kan aan NLP niet tegenwerpen dat zij voor de beoordeling
van de aanvraag het door haar gehanteerde aanvraagformulier niet heeft
gebruikt, nu zelf de bemiddeling heeft ingeroepen van een in
luchtvaartuigen gespecialiseerde assurantietussenpersoon, die volgens
heeft verklaard dat hij "categorisch" weigert om gebruik te
maken van dergelijke formulieren. Zijn stelling in aanmerking genomen
dat het in de luchtvaartwereld niet veel zal voorkomen dat een
leerling-vlieger, die dus nog niet over een vliegbrevet beschikt, een
vliegtuig aanschaft, mocht NLP er tegen die achtergrond van uitgaan
dat over een vliegbrevet beschikte en behoefde van haar niet
te worden verwacht dat zij daarnaar nog speciaal zou informeren.
7.3 Ook uit de opgegeven gebruiksdoeleinden van het vliegtuig behoefde
NLP niet af te leiden dat niet over een vliegbrevet beschikte,
omdat uitdrukkelijk is opgegeven dat het vliegtuig niet voor ab
initio-instructie (naar partijen het eens zijn:) basisinstructie die
nodig is voor het behalen van het vliegbrevet, zou worden gebruikt.
Dat er wel dekking voor basisinstructie zou bestaan wanneer de
lesvluchten zou uitvoeren, volgt, anders dan hij meent, niet uit de
offerte, de aantekeningen daarop en de polis. Het feit dat
uitdrukkelijk is opgegeven en in de polis is opgenomen dat de
kennelijk van de basisinstructie deel uitmakende IFR-instructie wel is
toegestaan, betekent a fortiori niet dat ook het meerdere, de gehele
basisinstructie, is toegestaan."
3.4 Op het door tegen dit vonnis ingestelde hoger beroep heeft
het Hof grief I, die was gericht tegen het honoreren door de Rechtbank
van het beroep op het ontbreken van toestemming voor "de overdracht
van de polis", gegrond geacht (rov. 4.1). Wat betreft het beroep van
NLP op verzwijging, schaarde het Hof zich evenwel achter het oordeel
van de Rechtbank. Samengevat weergegeven overwoog het daartoe als
volgt. Nu (de Hoge Raad leest hier en in het vervolg: Horizon
Management) zich heeft gewend tot de gespecialiseerde tussenpersoon
van wie hij wist dat deze het standaardaanvraagformulier van NLP
niet gebruikte, en zich jegens hem niet heeft gedragen zoals van
haar als redelijk bekwaam en redelijk handelende
assurantietussenpersoon mocht worden verwacht, kan de onzorgvuldigheid
van jegens niet aan NLP worden toegerekend (rov. 4.3).
Voor het overige nam het Hof over hetgeen de Rechtbank in rov. 7.2 en
7.3 heeft overwogen en maakte het deze overwegingen tot de zijne (rov.
4.3 en 4.4).
4. Beoordeling van het principale beroep
4.1 Onderdeel 1 van het middel klaagt over 's Hofs overweging dat
wist dat het standaardaanvraagformulier van NLP niet
gebruikte. Volgens het onderdeel is deze overweging onbegrijpelijk
omdat niet heeft gesteld dat hij ten tijde van het sluiten van
de onderhavige verzekeringsovereenkomst wist dat NLP een
standaardaanvraagformulier hanteerde en dat daarvan geen gebruik
maakte.
Uit de gedingstukken is niet af te leiden dat al ten tijde van
het sluiten van de verzekeringsovereenkomst is gebleken dat NLP een
standaardaanvraagformulier hanteerde en dat daarvan geen gebruik
maakte. Nu ook NLP niet heeft aangevoerd dat deze wetenschap
al ten tijde van het sluiten van de onderhavige overeenkomst bezat en
het bestreden arrest geen andere lezing toelaat dan dat het Hof dit
niettemin als vaststaand heeft aangenomen, is het onderdeel terecht
voorgedragen.
4.2 Bij de beoordeling van de overige onderdelen wordt vooropgesteld
dat de door het Hof overgenomen rov. 7.2 en 7.3 van de Rechtbank
klaarblijkelijk uitsluitend ertoe strekken het beroep van NLP op
verzwijging te honoreren.
Het Hof heeft daartoe in de kern overwogen dat de door gemaakte
fouten aan (als rechtsopvolger van de opdrachtgever van )
moeten worden toegerekend. De onderdelen 2 en 4, die tegen deze
overweging zijn gericht, voeren kort samengevat aan dat het Hof, aldus
oordelend, hetzij heeft verzuimd de essentiële stelling van
dat de dwaling van NLP in de omstandigheden van het geval voor haar
eigen rekening behoort te blijven, in zijn overwegingen te betrekken,
hetzij dit standpunt op onjuiste gronden heeft verworpen.
4.3 De overwegingen van het Hof komen erop neer dat handelde in
opdracht van de verzekeringnemer Horizon Management, dat een aan
de verzekeringnemer toerekenbare fout heeft gemaakt door de aan haar
verstrekte inlichting dat nog niet in het bezit was van een
vliegbrevet, niet aan NLP door te geven en dat de dwaling van NLP door
die fout is veroorzaakt. Op zichzelf worden deze oordelen door de
onderdelen niet bestreden. In de onderdelen ligt echter wél de klacht
besloten dat het feit dat NLP dwaalde ten aanzien van de vraag of
in het bezit was van een vliegbrevet toen zij de onderhavige
verzekering accepteerde, voor haar rekening diende te komen. Betoogd
wordt dat deze dwaling immers mede is veroorzaakt doordat NLP geen
antwoord had gekregen op de desbetreffende, daarop gerichte, vraag in
het door haar gehanteerde vragenformulier en daarmee genoegen heeft
genomen.
4.4 Bij de beoordeling van deze klacht staat voorop dat de
verzekeringnemer in beginsel verplicht is vóór het sluiten van de
overeenkomst aan de verzekeraar alle feiten mede te delen die hij kent
of behoort te kennen en waarvan, naar hij weet of behoort te
begrijpen, de beslissing van de verzekeraar afhangt dan wel kan
afhangen of, en zo ja op welke voorwaarden, deze de verzekering zal
willen sluiten. In de rechtspraak van de Hoge Raad (vgl. met name HR
18 december 1981, nr. 11.745, NJ 1982, 570) is de informatieplicht van
de verzekeringnemer bij de beoordeling van een beroep op verzwijging
in de zin van art. 251 K. echter beperkt indien de verzekering is
gesloten aan de hand van een door de verzekeraar gehanteerde
vragenlijst, zulks ter bescherming van die verzekeringnemer. In het
ontwerp tot vaststelling van titel 7.17 BW is op deze rechtspraak in
die zin voortgebouwd dat in art. 7.17.1.4 als zesde lid de volgende
bepaling is voorgesteld: "Indien de verzekering is gesloten op de
grondslag van een door de verzekeraar opgestelde vragenlijst, kan deze
zich er niet op beroepen dat vragen niet zijn beantwoord (...)"
(Kamerstukken II, 1985/86, 19 529, nrs. 1-2). In de daarbij behorende
memorie van toelichting wordt onder meer opgemerkt: "Lid 6 houdt in
dat de adspirant-verzekeringnemer bij gebruik van een vragenlijst in
beginsel alleen met concrete vragen heeft te maken en dat de
verzekeraar er zich achteraf ook niet op mag beroepen dat zulke vragen
onbeantwoord zijn gebleven. Dit lijdt alleen uitzondering indien is
gehandeld met het opzet de verzekeraar te misleiden" (Kamerstukken II,
1985/86, 19 529, nr. 3, blz. 9). In de literatuur heeft deze bepaling
een gunstige ontvangst gevonden.
4.5 In de onderhavige zaak verkeerde de verzekeraar bij het sluiten
van de verzekeringsovereenkomst in dwaling omtrent de vraag of degene
die als vlieger zou optreden, al een vliegbrevet had. Deze dwaling is
zowel veroorzaakt doordat de door de verzekeringnemer ingeschakelde
assurantietussenpersoon heeft verzuimd de verzekeraar daarover in te
lichten als doordat de verzekeraar zelf hiernaar geen navraag heeft
gedaan, hoewel het hier ging om voor haar essentiële informatie
waarnaar in haar - in dit geval echter niet gebruikte - vragenlijst
uitdrukkelijk is geïnformeerd doch waarover door de tussenpersoon geen
mededeling was gedaan. In het licht van het vooroverwogene moet worden
aangenomen dat in een zodanig geval die dwaling naar de in het verkeer
geldende opvattingen voor rekening van de verzekeraar dient te
blijven, tenzij de verzekeringnemer, respectievelijk de door deze
ingeschakelde assurantietussenpersoon, heeft gehandeld met het opzet
de verzekeraar te misleiden. Dit laatste is in het onderhavige geval
echter niet gesteld. Hierbij verdient ten slotte aantekening dat de
door Rechtbank en Hof van belang geachte omstandigheid dat het niet
vaak zal voorkomen dat een leerling-vlieger een vliegtuig aanschaft,
in dit verband niet ter zake dienend is.
4.6 Voor zover het Hof het vorenstaande heeft miskend, is het van een
onjuiste rechtsopvatting uitgegaan en treft onderdeel 4 doel. Voor
zover het Hof heeft verzuimd het onderhavige essentiële verweer van
(zie hiervoor in 4.2) in zijn overwegingen te betrekken, is
zijn arrest onvoldoende gemotiveerd, zodat onderdeel 2 terecht is
voorgesteld.
4.7 Onder deze omstandigheden behoeven de onderdelen 3 en 5 bij gebrek
aan belang geen behandeling.
5. Beoordeling van het voorwaardelijk incidentele beroep
5.1 Nu het principale beroep blijkens het vooroverwogene doel treft,
is de voorwaarde vervuld waaronder het incidentele beroep is
ingesteld. Dit is gericht tegen rov. 4.1 van het bestreden arrest
waarin het Hof grief I, die was gericht tegen het honoreren door de
Rechtbank van het beroep op het ontbreken van toestemming voor "de
overdracht van de polis", gegrond heeft geacht. Het Hof overwoog
daartoe dat deze toestemming weliswaar naar de letter van art. 3 van
de bij de verzekeringsovereenkomst behorende Algemene Bepalingen
vereist was, maar dat in de gegeven omstandigheden in redelijkheid
niet is vol te houden dat NLP haar toestemming zou hebben onthouden
aan "overdracht van de polis" als haar daarom expliciet zou zijn
gevraagd. In de oorspronkelijke offerte van NLP is immers als
verzekerde genoemd en als "vliegers" (onder meer) "verzekerde".
Slechts omdat de eigendom van het vliegtuig toekwam aan Horizon
Management is in de uiteindelijk uitgegeven polis die vennootschap als
verzekerde opgenomen, maar als vlieger staat nog steeds vermeld
"verzekerde", aldus nog steeds het Hof.
5.2 Met het daartegen gerichte middel betoogt NLP dat het Hof heeft
blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, althans zijn
beslissing onbegrijpelijk heeft gemotiveerd. Van een onjuiste
rechtsopvatting is, aldus onderdeel a van het middel, sprake indien
het Hof heeft miskend dat art. 3 van de bij de
verzekeringsovereenkomst behorende Algemene bepalingen slechts dan
niet tussen partijen van toepassing is voorzover dat in de gegeven
omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid
onaanvaardbaar zou zijn. De beslissing lijdt voorts aan een
motiveringsgebrek, zo stelt onderdeel b, doordat onduidelijk is welke
norm het Hof in deze heeft gehanteerd.
5.3Het middel is in zijn beide onderdelen niet gegrond. In 's Hofs
oordeel dat indien Horizon Management en/of aan NLP om
toestemming zou hebben gevraagd tot "overdracht van de polis",
laatstgenoemde deze toestemming in redelijkheid niet had mogen
onthouden, ligt immers besloten dat een beroep op het onderhavige
beding in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid
en billijkheid onaanvaardbaar is.
6. Verdere afdoening
De Hoge Raad kan de zaak niet zelf afdoen omdat alsnog het verweer van
NLP moet worden beoordeeld dat de onderhavige verzekeringsovereenkomst
geen dekking bood tegen de gevolgen van het ongeval. Verwijzing moet
volgen.
7. Beslissing
De Hoge Raad
in het principale beroep
vernietigt het arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 6 september
2001;
verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere
behandeling en beslissing;
veroordeelt NLP in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze
uitspraak aan de zijde van begroot op EUR 374,95 aan
verschotten en EUR 1.590,-- voor salaris;
in het incidentele beroep
verwerpt het beroep;
veroordeelt NLP in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze
uitspraak aan de zijde van begroot op EUR 68,07 aan
verschotten en EUR 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.G. van Erp Taalman
Kip-Nieuwenkamp als voorzitter en de raadsheren A.E.M. van der
Putt-Lauwers, J.B. Fleers, P.C. Kop en F.B. Bakels, en in het openbaar
uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 18 april 2003.
*** Conclusie ***
Rolnr. C02/009HR
Mr L. Strikwerda
Zt. 17 jan. 2003
conclusie inzake
tegen
Verzekeringsmaatschappij De Nederlandse Luchtvaartpool N.V.
Edelhoogachtbaar College,
1. Het gaat in deze zaak, die haar aanleiding vindt in een tragisch
luchtvaartongeval dat in oktober 1995 plaatsvond op het vliegveld
Midden-Zeeland, om de vraag of thans eiser tot cassatie recht op
schadeuitkering heeft onder de met betrekking tot het bij het ongeval
betrokken vliegtuig gesloten verzekeringsovereenkomst.
2. De feiten waarvan in cassatie moet worden uitgegaan, treft men aan
in r.o. 1 onder a t/m e van het vonnis van de Rechtbank (zie r.o. 3
van het bestreden arrest van het Hof). Zij komen, voor zover thans van
belang, op het volgende neer.
(i) Op 10 augustus 1995 is door bemiddeling van
assurantietussenpersoon B.V. (hierna: ), die daarbij handelde
in opdracht van Horizon Management B.V. (hierna: Horizon), waarvan
thans eiser tot cassatie (hierna: ) directeur en eigenaar was,
een verzekeringsovereenkomst tot stand gekomen tussen Horizon en thans
verweerster in cassatie (hierna: NLP). Bij deze overeenkomst is een
eenmotorig vliegtuig van het type Ruschmeyer met registratie
verzekerd tegen het risico van verlies van en schade aan het vliegtuig
(rubriek A), alsmede aansprakelijkheid tegenover derden (rubriek B) en
tegenover passagiers (rubriek C). Als gebruiksdoeleinden worden in de
polis vermeld:
"1) Privé en privé-zakelijk;
2) Incidenteel I.F.R. instructie".
Als "Vliegers" worden genoemd:
"1) Verzekerde;
2) Door Verzekerde goedgekeurde vliegers in het bezit van de voor de
desbetreffende vluchg vereiste bevoegdheden met minimaal C.P.L./I.R.
en 100 uur ervaring met vliegtuigen uitgerust met een intrekbaar
landingsgestel".
Voorts is in art. 3 van de bij de verzekeringsovereenkomst behorende
Algemene Bepalingen het volgende vermeld:
"Deze polis is niet voor overdracht vatbaar, tenzij met daarop aan te
schriftelijke toestemming van verzekeraars."
(ii) Aan deze overeenkomst was een gesprek met op 4 juli 1995
voorafgegaan, waarvan in een interne aantekening onder meer het
volgende is vermeld:
"zelf overlessen + ervaren vlieger".
Op dezelfde datum, 4 juli 1995, had NLP aan een offerte
uitgebracht, waarin als verzekerde stond vermeld en als
gebruiksdoel van het vliegtuig privé-gebruik. Vervolgens was op naam
van Horizon een verzekeringscertificaat afgegeven voor de periode van
1 augustus 1995 tot 1 augustus 1996, waarin als gebruiksdoeleinden
"private business and pleasure" en "IFR instruction" waren vermeld.
Tijdens telefonisch overleg met op 12 juli 1995 had nog de
volgende aantekeningen op de offerte genoteerd:
"geen ab-initio
uses: private business/pleasure
IF instruction -> basic
pilots and a.o-pilot as approved by the insured min cpl/IR and
100 hrs experience Retractable gear a/c".
(iii) Op 14 oktober 1995 is het vliegtuig op het vliegveld
Midden-Zeeland verongelukt, als gevolg waarvan een derde om het leven
is gekomen, een derde gewond is geraakt en schade is toegebracht aan
het casco van het vliegtuig en aan zaken van derden. voerde op
dat moment onder leiding van een vlieginstructeur met het vliegtuig
een lesvlucht uit ter verkrijging van zijn vliegbrevet.
(iv) Bij brief van 2 mei 1997 aan de raadsman van heeft NLP
een beroep gedaan op de nietigheid van de verzekeringsovereenkomst ex
art. 251 K, omdat is verzwegen dat niet over een vliegbrevet
beschikte.
3. Bij dagvaardingen van 26 oktober 1998 heeft zowel NLP als
voor de Rechtbank te Amsterdam in rechte betrokken en gevorderd -
kort gezegd - primair een verklaring voor recht dat de
verzekeringsovereenkomst niet nietig is en NLP te veroordelen om aan
alle schade te voldoen, op te maken bij staat, die is
veroorzaakt door voormeld vliegtuigongeval en, subsidiair, te
veroordelen om aan alle schade te voldoen, op te maken bij
staat, die is veroorzaakt door voormeld vliegtuigongeval.
4. Nadat NLP en ieder voor zich de vorderingen van hadden
bestreden, heeft de Rechtbank bij vonnis van 5 april 2000 in
zijn vordering tegen NLP niet-ontvankelijk verklaard voor zover deze
vordering betrekking heeft op de rechten die Horizon aan de
verzekeringsovereenkomst kan ontlenen en de vordering tegen NLP voor
het overige afgewezen. De vordering tegen heeft de Rechtbank
toegewezen.
5. Wat de vordering tegen NLP betreft, overwoog de Rechtbank onder
meer dat, nu vast staat dat NLP aan Horizon de op de grond van art. 3
van de Algemene Bepalingen vereiste toestemming voor de overdracht van
de polis niet heeft gegeven, de rechten die Horizon aan de
polis kan ontlenen niet voor zichzelf jegens NLP kan uitoefenen (r.o.
5.1). Aangezien evenwel in de stellingen van kan worden
gelezen dat zijn vordering tegen NLP tevens betrekking heeft op de
rechten tot vergoeding van de schade die hijzelf aan rubriek B van de
polis kan ontlenen, achtte de Rechtbank in zoverre wel
ontvankelijk in zijn vordering tegen NLP (r.o. 5.2). Deze aldus
begrepen vordering komt naar het oordeel van de Rechtbank echter niet
voor toewijzing in aanmerking omdat het beroep van NLP op nietigheid
van de verzekeringsovereenkomst op grond van art. 251 K wegens het
feit dat haar is verzwegen dat de als piloot opgegeven niet
over een geldig vliegbrevet beschikte, slaagt (r.o. 7.1 t/m 7.3 en
r.o. 8). In dit verband overwoog de Rechtbank onder meer:
"7.2. kan aan NLP niet tegenwerpen dat zij voor de beoordeling van de aanvraag het door haar gehanteerde aanvraagformulier niet heeft gebruikt, nu zelf de bemiddeling heeft ingeroepen van een in luchtvaartuigen gespecialiseerde assurantietussenpersoon, die volgens heeft verklaard dat hij "categorisch" weigert om gebruik te maken van dergelijke formulieren. Zijn stelling in aanmerking genomen dat het in de luchtvaartwereld niet veel zal voorkomen dat een leerlingvlieger, die nog niet over een vliegbrevet beschikt, een vliegtuig aanschaft, mocht NLP er tegen die achtergrond vanuit gaan dat over een vliegbrevet beschikte en behoefde van haar niet te worden verwacht dat zij daarnaar nog speciaal zou informeren.
7.3. Ook uit de opgegeven gebruiksdoeleinden van het vliegtuig
behoefde NLP niet af te leiden dat niet over een vliegbrevet
beschikte, omdat uitdrukkelijk is opgegeven dat het vliegtuig niet
voor ab initio-instructie, (naar partijen het eens zijn:)
basisinstructie die nodig is voor het behalen van het vliegbrevet, zou
worden gebruikt. Dat er wel dekking voor basisinstructie zou bestaan
wanneer de lesvluchten zou uitvoeren, volgt, anders dan hij
meent, niet uit de offerte, de aantekeningen daarop en de polis. Het
feit dat uitdrukkelijk is opgegeven en in de polis is opgenomen dat
kennelijk van de basisinstructie deel uitmakende IFR-instructie wel is
toegestaan, betekent a fortiori niet dat ook het meerdere, de gehele
basisinstructie, is toegestaan."
6. is van het vonnis van de Rechtbank in hoger beroep gekomen
bij het Gerechtshof te Amsterdam en heeft daarbij NLP en
afzonderlijk gedagvaard. In dit cassatiegeding is enkel het hoger
beroep tegen NLP aan de orde.
7. In het hoger beroep tegen NLP heeft zeven grieven
aangevoerd. Voor zover thans in cassatie van belang richtte grief I
zich tegen de niet-ontvankelijkverklaring door de Rechtbank van
in zijn vordering tegen NLP; met de grieven III en IV viel
de zojuist aangehaalde r.o. 7.2 resp. 7.3 van het vonnis van
de Rechtbank aan.
8. Het Hof heeft grief I gegrond bevonden. Daartoe overwoog het Hof
dat, hoewel naar de letter toestemming van NLP nodig was voor de
overdracht van de polis door Horizon aan , de feitelijke
situatie zo is, dat ook voor NLP duidelijk was, althans in
redelijkheid geweest moet zijn dat in materiële zin gelijk
gesteld kan worden met Horizon in het kader van de onderhavige
verzekeringsovereenkomst (r.o. 4.1).
9. Grief III heeft het Hof verworpen. Het Hof overwoog daartoe (r.o.
4.3):
"De rechtbank heeft in rechtsoverweging 7.2 terecht en op goede
gronden geoordeeld dat aan NLP niet kan tegenwerpen dat zij
voor de beoordeling van de aanvraag het door haar gehanteerde
aanvraagformulier niet heeft gebruikt. Nu zich heeft gewend
tot de gespecialiseerde tussenpersoon B.V. van wie hij wist dat
deze het standaard aanvraagformulier van NLP niet gebruikte, heeft hij
zich voor de bemiddeling bij het tot stand brengen van de
verzekeringsovereenkomst geheel verlaten op deze tussenpersoon. Indien
in deze situatie zich jegens niet gedraagt als van een
redelijk bekwaam en redelijk handelend assurantietussenpersoon mag
worden verwacht - zoals in het tegelijk met dit arrest gewezen arrest
tussen en is komen vast te staan - kan de onzorgvuldigheid
van jegens niet aan NLP worden toegerekend. Het hof neemt
over hetgeen de rechtbank hieromtrent heeft overwogen en maakt die
overwegingen tot de zijne."
10. Grief IV is door het Hof evenmin gegrond bevonden. Het Hof
overwoog (r.o. 4.4):
"Ook hier wordt geheel overgenomen hetgeen door de rechtbank in
rechtsoverweging 7.3 is overwogen. In hoger beroep heeft niet
iets nieuws aangevoerd, zodat het hof volstaat met een verwijzing naar
het vonnis."
11. Waar naar zijn oordeel de overige grieven falen dan wel geen
behandeling behoeven, heeft Het Hof het vonnis van de Rechtbank, voor
zover tussen en NLP gewezen, bekrachtigd.
12. is tegen het arrest van het Hof (tijdig) in cassatie
gekomen met een uit vijf onderdelen opgebouwd middel. NLP heeft het
middel bestreden en geconcludeerd tot verwerping van het door
ingestelde cassatieberoep. Voorts heeft NLP van haar kant
voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld met een uit twee
onderdelen opgebouwd middel. heeft dit middel bestreden en
geconcludeerd tot verwerping van het voorwaardelijk door NLP
ingestelde incidenteel cassatieberoep.
Het principaal beroep
13. Het middel richt zich in al zijn onderdelen tegen hetgeen het Hof
heeft overwogen en beslist in r.o. 4.3 ten aanzien van de door
voorgedragen grief III tegen het vonnis van de Rechtbank.
14. Niet bestreden in cassatie wordt hetgeen het Hof heeft overwogen
en beslist in r.o. 4.4 met betrekking tot grief IV. Deze grief was
gericht tegen de hierboven onder 5 aangehaalde r.o. 7.3 van de
Rechtbank. In de toelichting op grief IV bracht onder meer
naar voren dat, indien de polis de bepaling bevat dat geen
basisinstructie onder de dekking valt (ab initio), dit uitsluitend
geldt voor derden, doch niet voor hemzelf. NLP heeft grief IV
bestreden en - onder verwijzing naar haar reeds in eerste aanleg
aangevoerde stellingen - gesteld dat lesvluchten voor basisinstructie
niet gedekt zijn onder de polis, ook niet wanneer de
lesvluchten zou uitvoeren.
15. Het Hof heeft grief IV verworpen en heeft dienaangaande geheel
overgenomen hetgeen door de Rechtbank in r.o. 7.3 van haar vonnis is
overwogen. De Rechtbank heeft daar onder meer overwogen dat, anders
dan meent, noch uit de offerte en de aantekeningen daarop,
noch uit de polis volgt dat er wel dekking voor basisinstructie zou
bestaan wanneer de lesvluchten zou uitvoeren.
16. Waar onbestreden in cassatie vast staat dat op het moment
van het vliegongeval onder leiding van een vlieginstructeur met het
vliegtuig een lesvlucht uitvoerde ter verkrijging van zijn vliegbrevet
en deze instructie moet worden aangemerkt als ab initio-instructie,
d.w.z. basisinstructie die nodig is voor het behalen van het
vliegbrevet (vgl. de door het Hof onderschreven r.o. 7.3 van het
vonnis van de Rechtbank), dient, nu het Hof - in cassatie onbestreden
- grief IV heeft verworpen en heeft overgenomen het oordeel van de
Rechtbank dat ab initio-instructie, ook wanneer deze wordt verleend
aan , niet onder de dekking valt, in cassatie uitgangspunt te
zijn dat de schade die uit het onderhavige ongeval is voortgevloeid
niet onder de dekking van de tussen Horizon en NLP gesloten
verzekeringsovereenkomst valt.
17. Dit zo zijnde, kan het middel, dat zich beklaagt over 's Hofs
oordeel dat NLP zich terecht heeft beroepen op art. 251 K, reeds
wegens gebrek aan belang niet tot cassatie leiden. Immers, ook indien
het door het middel bestreden oordeel van het Hof in cassatie geen
stand zou kunnen houden, zal de rechter na verwijzing, gebonden als
hij is aan het in cassatie niet bestreden oordeel van het Hof dat geen
dekking onder de polis bestond voor de uit het onderhavige ongeval
voortgevloeide schade, niet anders kunnen oordelen dan dat het hoger
beroep van tegen het vonnis van de Rechtbank tevergeefs is
ingesteld aangezien de vordering van tegen NLP in haar beide
onderdelen afgewezen dient te worden: de vordering tot
schadevergoeding omdat de polis geen recht op uitkering van de
gestelde schade biedt; en de vordering tot een verklaring voor recht
omdat het daartoe vereiste belang geacht moet worden aan deze
vordering te zijn ontvallen, nu de vordering tot schadevergoeding niet
kan worden toegewezen. Vgl. HR 30 maart 1951, NJ 1952, 29 nt. Ph.A.N.
Houwing en HR 3 januari 1992, NJ 1994, 627; zie voorts de conclusie
van A-G De Vries Lentsch-Kostense onder 8 voor HR 23 juni 1995, NJ
1996, 216 nt. WMK en de conclusie van A-G Wesseling-van Gent onder 2.4
t/m 2.18 voor HR 15 juni 2001, nr. C99/203, n.g. in NJ.
18. Ten overvloede teken ik aan dat het door voorgestelde
middel naar mijn oordeel ongegrond is.
19. Centraal in het middel (onderdeel 2 t/m 5) staat de klacht dat het
Hof niet in zijn beoordeling heeft betrokken de stelling van
dat de dwaling van NLP omtrent het feit dat niet over een
brevet beschikte, gelet op de omstandigheden van het geval, voor
rekening van NLP behoort te blijven, althans dat het Hof, indien het
de stelling van heeft verworpen, zijn oordeel onvoldoende
heeft gemotiveerd en is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting.
20. Deze klacht faalt, omdat zij miskent dat het Hof - onbestreden in cassatie - als vaststaand heeft aangenomen dat handelde in opdracht van Horizon en voorts heeft geoordeeld dat de dwaling van NLP omtrent het feit dat niet over een brevet beschikte is toe te schrijven aan de onzorgvuldigheid van . Uitgaande van deze oordelen is onjuist, noch onbegrijpelijk dat het Hof de bedoelde stelling van heeft verworpen. De fouten van een tussenpersoon die als hulppersoon van de verzekeringnemer moet worden beschouwd, worden aan de verzekeringnemer toegerekend. Vgl. H.J. Scheltema, Algemeen deel van het schadeverzekeringsrecht, 5e dr. bew. door F.H.J. Mijnssen, 1998, blz. 118/119, en Asser-Clausing-Wansink, 5-VI, De verzekeringsovereenkomst, 1998, nr. 49. Zie voorts F.R. Salomons, Toerekening van fouten van onafhankelijke tussenpersonen in het verzekeringsrecht, Het Verzekerings-Archief 1989, blz. 227 e.v.
21. De motiveringsklacht van onderdeel 1 faalt wegens gebrek aan belang. Waar het Hof heeft beslist dat de dwaling van NLP is toe te schrijven aan een aan toe te rekenen onzorgvuldigheid van , kan aan het oordeel van het Hof dat het beroep van NLP op art. 251 K doel treft, niet afdoen op welk moment wist dat het standaard aanvraagformulier van NLP niet gebruikte.
Het incidenteel beroep
22. Nu de voorwaarde waaronder het incidenteel cassatieberoep is
ingesteld niet is vervuld, behoeft dit beroep geen behandeling.
Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het principaal beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,