Hoge Raad der Nederlanden

Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AF3059 Zaaknr: C01/232HR


Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage Datum uitspraak: 18-04-2003
Datum publicatie: 18-04-2003
Soort zaak: civiel - civiel overig
Soort procedure: cassatie

18 april 2003
Eerste Kamer
Nr. C01/232HR
JMH

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

1. , wonende te België, 2. de vennootschap naar Belgisch recht EUROPEAN CONSULT CENTER B.V.B.A., gevestigd te Brussel, België,
3. de vennootschap naar Belgisch recht EUROPEAN CONSULT CENTER GROUP B.V.B.A., gevestigd te Brussel, België,

EISERESSEN tot cassatie,

advocaat: mr. B.D.W. Martens,

t e g e n

, wonende te ,

VERWEERDER in cassatie,

advocaat: aanvankelijk mr. M.E.M.G. Peletier,
thans mr. S. Sierksma.

1. Het geding in feitelijke instanties

Eiseressen tot cassatie - verder te noemen: - hebben bij exploit van 2 december 1999 verweerder in cassatie - verder te noemen:
- in kort geding gedagvaard voor de President van de Rechtbank te Breda en gevorderd bij vonnis, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, ook ten aanzien van de kosten, te verbieden om vanaf de betekening van het vonnis, althans binnen zodanige tijd als de President in goede justitie zal vermenen te behoren, enige ongunstige informatie over of één van hen te verstrekken, van welke aard dan ook en tegenover wie dan ook, hetzij direct hetzij indirect, hetzij mondeling hetzij schriftelijk, hetzij persoonlijk hetzij via een derde, op verbeurte van een dwangsom van f 100.000,-- per overtreding, althans op verbeurte van zodanige dwangsom als de President in goede justitie zal vermenen te behoren. heeft de vordering bestreden.
De President heeft bij vonnis van 23 december 1999 de gevorderde voorziening geweigerd.
Tegen dit vonnis hebben hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Bij arrest van 3 juli 2001 heeft het Hof het vonnis waarvan beroep bekrachtigd.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het Hof hebben beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten. De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep.

3. Beoordeling van de middelen

De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

verwerpt het beroep;
veroordeelt in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van begroot op EUR 286,88 aan verschotten en EUR 1.365,-- voor salaris.

Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren D.H. Beukenhorst en O. de Savornin Lohman, en in het open- baar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 18 april 2003.


*** Conclusie ***

Rolnr. C01/232HR
Mr L. Strikwerda
Zt. 24 jan. 2003

conclusie inzake

1.
2. European Consult Center B.V.B.A
3. European Consult Center Group B.V.B.A.

tegen

Edelhoogachtbaar College,

1. Tussen thans verweerder in cassatie, hierna: , en thans eiseres tot cassatie sub 1, hierna: , heeft een zakelijke en affectieve relatie bestaan. is zaakvoerster van eiseressen tot cassatie sub 2 en 3, twee vennootschappen naar Belgisch recht. Zowel de persoonlijke relatie tussen en , als de zakelijke betrokkenheid van bij de vennootschappen is in 1997 geëindigd. Met betrekking tot beide relaties waren eind 1999 in België procedures aanhangig die, naar zich toen liet aanzien, nog geruime tijd zouden voortduren.

2. In het onderhavige, bij dagvaarding van 2 december 1999 voor de President van de Rechtbank te Breda ingeleide kort geding hebben gevorderd dat wordt verboden enige ongunstige informatie over of één van hen te verstrekken, van welke aard dan ook en tegenover wie dan ook, hetzij direct hetzij indirect, hetzij mondeling hetzij schriftelijk, hetzij persoonlijk hetzij via een derde, zulks op straffe van een dwangsom.

3. hebben hun vordering gebaseerd op de stelling dat hen, en dan met name , voortdurend in een kwaad daglicht stelt door onware mededelingen over hen te doen en zich in ongunstige zin over hen uit te laten, waardoor zij in hun goede naam worden aangetast en tevens schade lijden. Ter onderbouwing van hun stellingen hebben faxen, brieven e.d. overgelegd.

4. heeft de vordering van bestreden. Hij betwist dat zijn faxen, brieven e.d. onware en/of voor belastende opmerkingen bevatten of dat hij zich anderszins ten opzichte van onoorbaar of onrechtmatig heeft uitgelaten.

5. Bij vonnis van 23 december 1999 heeft de President de gevorderde voorziening geweigerd. Naar zijn oordeel is niet aannemelijk geworden dat de door overgelegde faxen en brieven onware dan wel voor belastende mededelingen bevatten en is evenmin aannemelijk geworden dat zich anderszins beledigend of kwetsend over heeft uitgelaten.

6. zijn van het vonnis van de President in hoger beroep gekomen bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, doch tevergeefs: bij arrest van 3 juli 2001 het vonnis van de President bekrachtigd. Daartoe overwoog het Hof onder meer (r.o. 4.3):

"Het hof stelt vast dat uit hetgeen naar voren heeft gebracht niet blijkt van enige handeling van in de afgelopen anderhalf jaar die op enigerlei wijze verband houdt met datgene waarop de gevraagde voorziening betrekking heeft, te weten een verbod op het verstrekken van ongunstige informatie over . Hetgeen zij over die periode wel naar voren brengt houdt geen verband met het verstrekken van dergelijke informatie, zodat deze mededelingen niet relevant zijn voor dit geding.
Bij deze stand van zaken is er op dit moment geen enkele aanleiding voor een voorziening zoals gevorderd, terwijl het hof ook geen reden heeft om aan te nemen dat eind 1999, ten tijde van de behandeling van dit kort geding in eerste aanleg, wel een dergelijke voorziening noodzakelijk was."

7. zijn tegen het arrest van het Hof (tijdig) in cassatie gekomen met twee middelen die door zijn bestreden met conclusie tot verwerping van het cassatieberoep.

8. Middel I neemt met twee klachten stelling tegen de zojuist aangehaalde rechtsoverweging van het Hof.

9. Het middel beklaagt zich in de eerste plaats erover dat het Hof in de eerste alinea van de aangevallen rechtsoverweging is uitgegaan van een onjuiste bewijslastverdeling. Het Hof zou, door de bewijslast voor de onrechtmatigheid van het gedrag van nadrukkelijk bij te leggen, hebben miskend dat - zo begrijp ik het middel
- in een geval als het onderhavige, waarin het gaat om "stalking", de eisende partij in een moeilijke bewijspostie verkeert en dat daarom de bewijslast op de gedaagde partij behoort te worden afgewenteld.

10. De klacht berust op een verkeerde lezing van het bestreden arrest en moet daarom reeds wegens gebrek aan belang falen. Het Hof heeft niet geoordeeld dat voor een voorziening als gevraagd geen plaats is omdat hun stellingen niet zouden hebben bewezen of aannemelijk gemaakt, maar omdat een (spoedeisend) belang bij de gevraagde voorziening ontbreekt, nu uit hetgeen naar voren hebben gebracht niet blijkt van enige handeling van in de afgelopen anderhalf jaar die op enigerlei wijze verband houdt met datgene waarop die voorziening betrekking heeft. Over de bewijslast met betrekking tot de door gestelde feiten heeft het Hof zich niet uitgelaten.

11. Als tweede klacht voert middel I aan dat hetgeen het Hof in de tweede alinea van de aangehaalde r.o. 4.3 heeft overwogen en beslist zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk is, omdat uit de gedingstukken genoegzaam blijkt van een voortdurend en opzettelijk lastig vallen van door en van het zonder goede reden benaderen van klanten en relaties van

12. Ook deze klacht zal niet tot cassatie kunnen leiden. Het Hof heeft kennelijk, evenals de President in eerste aanleg, geoordeeld dat de door overgelegde faxen en brieven geen onware dan wel voor belastende mededelingen bevatten en dat zich ook anderszins niet beledigend of kwetsend over heeft uitgelaten. Dit oordeel berust op een aan het Hof voorbehouden uitleg van de gedingstukken en de daartoe behorende producties en kan in cassatie niet met vrucht worden bestreden met de stelling dat het tegendeel van wat het Hof heeft geoordeeld waar is.

13. Middel II klaagt dat het Hof een onjuiste invulling heeft gegeven aan het begrip "stalking" ("belaging" in de zin van art. 285b Sr). De klacht neemt tot uitgangspunt dat "uit de overgelegde producties zonder meer (blijkt) hoezeer intensief en daarnaast geraffineerd verweerder eisers het leven zuur maakte" en dat "de uitleg die verweerder tijdens de afgelopen procedure heeft gegeven nauwelijks een behoorlijk weerwoord (kan) worden genoemd".

14. Het uitgangspunt waarop het middel berust, vindt geen steun in het bestreden arrest. Het Hof heeft niet vastgesteld dat intensief en geraffineerd het leven heeft zuur gemaakt; het Hof heeft, integendeel, niet aannemelijk geoordeeld dat zich heeft schuldig gemaakt aan het doen van onware dan wel voor belastende mededelingen of dat zich anderszins beledigend of kwetsend over heeft uitgelaten. Hierop stuit het middel af.

De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,