Ministerie van Buitenlandse Zaken

De omvang van de gezamenlijke ontwikkelingshulp van de landen, aangesloten bij de Organisatie voor Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), is na de dalende lijn van de afgelopen jaren in 2002 voor het eerst weer toegenomen. Gaven de 22 hulpgevende landen in 2001 nog 52,3 miljard dollar aan ontwikkelingssamenwerking uit, in 2002 was dat bijna 57 miljard dollar, een reele stijging van 4,8 procent. Dit komt neer op 0,23 procent van het gezamenlijke Bruto Nationaal Product (BNP) en betekent een lichte stijging ten opzichte van de drie vorige jaren, waarin de hulpomvang van de rijke landen een dieptepunt bereikte (0,22 procent). Deze cijfers zijn dinsdag in Parijs bekend gemaakt tijdens de jaarlijkse vergadering van de Commissie voor Ontwikkelingssamenwerking (DAC) van de OESO.

Staatssecretaris Van Ardenne (Ontwikkelingssamenwerking) is blij met de ombuiging van de negatieve trend, maar constateert dat er de komende jaren nog veel meer moet gebeuren om de zogenaamde Millenniumdoelstellingen - halvering van de armoede in 2015 - te bereiken. Op de internationale conferentie over de Financiering van Ontwikkeling, vorig jaar in Mexico zegden de meeste donorlanden toe hun officiele ontwikkelingshulp (ODA) de komende jaren te zullen verhogen. Volgens OESO-schattingen zouden deze beloften moeten leiden tot een verhoging van de ODA met 31 procent ($16 miljoen) in 2006. Daarmee zitten de hulpgevers trouwens nog steeds aanzienlijk lager dan in 1992, toen zij gezamenlijk gemiddeld 0,33 procent van hun BNP beschikbaar stelden.

In geld uitgedrukt blijven de VS de grootste donor ($11,4 miljard), gevolgd door Japan, Duitsland,Frankrijk, Groot-Brittanie en Nederland ($3,38 miljard). In percentages BNP gerekend is Denemarken de grootste (0,96 procent), gevolgd door Noorwegen, Nederland (0,82), Luxemburg en Zweden.

Van twaalf van de 22 hulpgevende landen zijn de ODA-budgetten in 2002 gestegen; anderen zoals Nederland bleven ongeveer gelijk en sommigen meldden een lichte daling. Slechts vijf landen voldoen aan het streven in VN-verband om 0,7 procent van hun BNP te reserveren voor ontwikkelingssamenwerking. Dat zijn behalve Nederland Denemarken, Luxemburg, Noorwegen en Zweden.

Op de jaarlijkse vergadering van de DAC staan de onderwerpen Effectiviteit van de Hulp en het bevorderen van de syneregie tussen hulp, private investeringen en handel centraal. Voorts circuleert er een voorstel om via de oprichting van een International Finance Facility extra geld beschikbaar te krijgen voor het nastreven van de internationale ontwikkelingsdoelstellingen. Het idee hiervan is de donoren gezamenlijk geld ($50 miljard) te laten lenen op de kapitaalmarkt door het uitgeven van obligaties. Het geld zou dan worden gebruikt om via de bestaande bilaterale en multilaterale kanalen giften en zachte leningen te verstrekken aan ontwikkelingslanden. Nederland is tegen dit voorstel. In de eerste plaats is het verstrekken van leningen een een taak van de Wereldbank. Bovendien leidt zo'n faciliteit niet tot een constante geldstroom. Van Ardenne: "Het nakomen van de aangegane verplichtingen op de conferentie Financiering van Ontwikkeling (Mexico 2002) levert wel een constante stroom en bovendien meer geld op." Het lenen van geld tegen markttarieven is duurder dan de andere, bestaande constructies. Verder legt zo Faciliteit een hypotheek op de toekomstige hulpuitgaven.

Noot: De cijfers over de internationale hulp in 2002 worden vandaag (22-4) door de OESO in Parijs gepubliceerd.

===