Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Spreekpunten voor de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Clémence Ross-van Dorp, bij het in ontvangst nemen van het EMGO-advies over versterving op 6 mei 2003 in Den Haag.

Centrale boodschap

Er is geen sprake van misstanden in verpleeghuizen als het gaat om het al of niet kunstmatig toedie- nen van vocht of voeding (versterving). Commissie doet een aantal aanbevelingen. Uitvoering daar- van vooral een zaak van het veld.

Opzet spreekpunten

Onderzoek is uitgevoerd in opdracht van VWS naar aanleiding van problemen in verpleeghuis het Blauw Borgje. Daar ontstond in 1997 onrust nadat er gestopt was met het kunstmatig toedienen voeding en vocht bij patiënten, zónder dat familie zou zijn geïnformeerd, dan wel bij de besluitvor- ming was betrokken.

Ondanks de tijd die inmiddels is verstreken sinds het incident in 1997, heeft het onderwerp niet aan actualiteit ingeboet. Want veel instellingen worstelen toch wel met deze materie: hoe moeten we in de praktijk omgaan met het fenomeen versterving; gáán we er wel goed mee om?

Complimenten voor de onderzoekers van het EMGO-instituut van de VU, want zij hebben heel gede- gen onderzoek gedaan. Zij hebben onder meer een aantal maanden meegelopen in twee verpleeghui- zen. De onderzoekers hebben daardoor kunnen kijken hoe de besluitvorming rond kunstmatige toe- diening van vocht en voeding in de praktijk plaatsvindt.

De algemene en belangrijkste conclusie is dat er op basis van dit onderzoek geen reden is om aan te nemen dat er niet zorgvuldig met de kwestie `wel of niet kunstmatig toedienen van voeding en vocht', wordt omgegaan. Daar ben ik blij mee, want met zo'n uiterst belangrijk vraagstuk moét je heel zorgvuldig omgaan. Het gaat immers om een kwestie van leven en dood.

De onderzoekers doen geen uitspraak over alle instellingen in Nederland. Maar het is wel een goed signaal als het gaat om inzicht te krijgen in dit onderwerp.

Ik neem desalniettemin de aanbevelingen zeer serieus. En ik zal met alle betrokken partijen (branche- organisaties, patiëntenorganisaties, inspectie en verpleeghuisartsen) overleggen hoe we die in de praktijk kunnen brengen. Ik wil daarbij wel opmerken dat de uitvoer van die aanbevelingen met name een taak zijn voor de partijen in het veld. Ik noem hierna de belangrijkste aanbevelingen.

Ik onderschrijf het belang van schriftelijke procedures, waarin staat hoe de besluitvorming rond het eventueel stoppen met het toedienen van voeding en vocht in de praktijk moet worden ingevuld. Zo'n procedure geeft alle partijen houvast en komt de zorgvuldigheid ten goede.

De aanbeveling om bij opname een wilsverklaring van de patiënt op te stellen omtrent versterving onderschrijf ik eveneens. Maar ik zeg er gelijk bij dat het in de praktijk lang niet altijd mogelijk zal zijn om zo'n verklaring op te stellen, bijvoorbeeld omdat het om een demente patiënt gaat. Ik zal hier- over dus eerst met alle betrokken partijen spreken.

Uiteraard ben ik het met de onderzoekers eens dat er een goede communicatie moet plaatsvinden tussen arts, verzorgende en familie, voorafgaand aan het besluit om wel of niet met kunstmatige toediening van voeding en vocht te stoppen. Lijkt een open deur, maar in dit geval geldt dat een zorgvuldig besluit staat of valt met goede communicatie.

2

Dan is er nog de aanbeveling om aandacht te besteden aan dit onderwerp in de opleidingen van ver- pleeghuisartsen en verzorgenden. Hoewel VWS niet gaat over de inhoud van de opleidingen, zou ik daar wel voorstander van zijn. Want het is een feit dat als een patiënt niet meer kan of wil eten, dit een grote druk op de verzorgende legt.

Tenslotte wil ik de onderzoekers en de begeleidingscommissie bedanken voor hun werk, in het bij- zonder de voorzitter van de begeleidingscommisie mevr. Kits-Nieuwenkamp. Zij heeft veel tijd be- steed aan het begeleiden van dit onderzoek. Ik zal het rapport zo spoedig mogelijk doorsturen aan de Tweede Kamer.

---- --