RAAD VAN STATE
Reactie Raad van State op uitspraak Europees Hof
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft vandaag (6 mei)
uitspraak gedaan in de zaak van Kleyn en anderen tegen Nederland. In
die zaak was erover geklaagd, dat de Afdeling bestuursrechtspraak van
de Raad van State, bij de behandeling van de beroepen tegen het
Tracébesluit inzake de aanleg van de Betuwelijn niet aan de eis van
onafhankelijkheid en onpartijdigheid voldeed, zoals die eis in artikel
6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens
en de fundamentele vrijheden wordt gesteld.
Het Hof heeft als zijn oordeel uitgesproken, dat er van schending van
artikel 6 van het Europees Verdrag bij de behandeling van de
Betuwelijnberoepen geen sprake is. In zijn overwegingen maakt het Hof
het gebruikelijke onderscheid tussen de onafhankelijkheid van de
rechter en diens onpartijdigheid in subjectieve en objectieve zin.
Wat de onafhankelijkheid betreft, stelt het Hof uitdrukkelijk vast dat
er geen reden is te twijfelen aan de onafhankelijkheid van de Raad van
State.
Inzake de onpartijdigheid in subjectieve zin oordeelt het Hof dat er
geen enkele aanwijzing was voor enig persoonlijk vooroordeel aan de
kant van de leden van de Kamer die de desbetreffende beroepen hebben
behandeld.
Aangaande de onpartijdigheid in objectieve zin komt het Hof tot het
oordeel dat de omstandigheden van deze concrete zaak voor de klagers
geen grond boden om aan die onpartijdigheid te twijfelen. Het Hof
volgt daarbij het door de Nederlandse regering, en in een eerder
stadium ook door de Afdeling zelf en door de Hoge Raad, ingenomen
standpunt, dat de advisering door de Raad van State over de Tracéwet
en de latere behandeling door de Afdeling van beroepen tegen het
Tracébesluit Betuweroute niet 'the same case' of the same decision'
betroffen in de zin van het Procola-arrest uit 1995.
Het Hof gaat in een overweging ten overvloede nader in op de door de
Nederlandse regering uitgesproken verwachting, dat de door de Afdeling
bestuursrechtspraak naar aanleiding van het Procola-arrest getroffen
maatregelen toereikend zijn om twijfel bij partijen over het ontbreken
van vooringenomenheid te voorkomen. Of die maatregelen inderdaad in
alle gevallen voldoende zullen blijken te zijn, acht het Hof niet
geheel zeker.
De Raad van State heeft met voldoening kennis genomen van het oordeel
van het Hof, dat de onafhankelijkheid van de Afdeling
bestuursrechtspraak in algemene zin vaststaat en dat in dit concrete
geval ook de onpartijdigheid van de met de behandeling van de beroepen
belaste Kamer, voldoende is komen vast te staan.
Om te voorkomen dat dit laatste aspect in toekomstige zaken vragen zou
kunnen oproepen, wil de Raad de intern al getroffen maatregelen voor
de procespartijen transparanter maken. In zijn jaarverslag 2002 heeft
de Raad gewezen op de mogelijkheid deze maatregelen een wettelijke
basis te geven in de Wet op de Raad van State, in de vorm van een
bepaling dat een staatsraad niet deelneemt aan de behandeling door de
Afdeling bestuursrechtspraak van een (hoger) beroep waarin een
rechtsvraag aan de orde is bij de advisering waarover die staatsraad
betrokken is geweest als lid van de Raad van State. Voorts heeft de
Raad van State in dat verslag de wenselijkheid aangegeven de
adviserende functie van de Raad te concentreren bij een kleiner aantal
staatsraden.
De Raad hoopt op korte termijn in overleg te treden met de betrokken
ministers over de wijze waarop een en ander wettelijk c.q.
organisatorisch vorm kan worden gegeven.
De gehele (Engelse) tekst van de uitspraak is te raadplegen op de
website van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens
(www.echr.coe.int)
---
-----
Noot voor de redactie,