Ministerie van Justitie

Persbericht

Gebruik uiterlijk waarneembare persoonskenmerken uit DNA-onderzoek 6 mei 2003

Justitie en politie mogen vanaf 1 september 2003 uiterlijk waarneembare persoonskenmerken uit DNA-onderzoek van celmateriaal gebruiken bij de opsporing van nog onbekende daders. Het betreft een nieuwe type DNA-onderzoek dat is geregeld in een wetsvoorstel dat vandaag door de Eerste Kamer met algemene stemmen is aanvaard. Met dit wetsvoorstel sluit de wetgever aan op actuele en toekomstige ontwikkelingen in techniek en wetenschap en behoort Nederland samen met Engeland tot de koplopers op het terrein van strafrechtelijk DNA-onderzoek.

Het nieuwe DNA-onderzoek is van belang op het moment dat DNA-profielvergelijking en andere opsporingsmethoden niet tot resultaten hebben geleid, en er weinig of geen aanwijzingen zijn over de identiteit van de verdachte. Het vormt als het ware een laatste mogelijkheid voor justitie en politie bij de opheldering van ernstige misdrijven. Er wordt een signalement -vergelijkbaar met een compositietekening- gemaakt met behulp waarvan de identiteit van een nog onbekende verdachte kan worden achterhaald.

Het DNA-onderzoek mag zich slechts richten op het vaststellen van uiterlijk waarneembare persoonskenmerken. Dat zijn fysieke kenmerken die de desbetreffende onbekende verdachte sinds zijn geboorte heeft en die voor een ieder zichtbaar zijn. Niet-uiterlijk waarneembare persoonskenmerken zoals verborgen erfelijke afwijkingen of ziektes mogen geen voorwerp van het nieuwe DNA-onderzoek zijn.

Nu is het al technisch mogelijk om met behulp van DNA-onderzoek de uiterlijk waarneembare persoonskenmerken 'geslacht' en 'ras' vast te stellen. Deze kenmerken zijn daarom in het wetsvoorstel aangewezen om te mogen worden gebruikt voor de opsporing. Naar verwachting zal het in de toekomst mogelijk worden ook andere uiterlijk waarneembare persoonskenmerken uit celmateriaal af te leiden. Als die kenmerken beschikbaar komen, maakt dit een vollediger signalement van de onbekende verdachte mogelijk.

Nieuwe persoonskenmerken zullen bij algemene maatregel van bestuur worden aangewezen. Die aanwijzing is afhankelijk van drie criteria. Zo moet eerst worden bepaald of het kenmerk relevant is voor de opsporing. Ook moet worden nagegaan of de techniek het mogelijk maakt het persoonskenmerk met voldoende betrouwbaarheid uit het celmateriaal af te leiden. Als dat niet het geval is, is het niet zinvol om het te gebruiken in de opsporingspraktijk omdat het niet bijdraagt aan de identificatie van de onbekende verdachte. Tot slot zal in de overwegingen ook meespelen -zij het in mindere mate dan de andere twee factoren- hoeveel geld en capaciteit het kost om een bepaald uiterlijk waarneembaar persoonskenmerk te bepalen.