Hoge Raad der Nederlanden

Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AF7895 Zaaknr: 02722/02 H


Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage Datum uitspraak: 6-05-2003
Datum publicatie: 6-05-2003
Soort zaak: straf -
Soort procedure: herziening

6 mei 2003
Strafkamer
nr. 02722/02 H
SM

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op een aanvrage tot herziening van
a. een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te Arnhem, nummer 21/000944-47, van 29 december 1997, en b. een arrest van de Hoge Raad, nummer 108.860, van 18 mei 1999, ingediend door:
, wonende te , weduwe van , geboren te op 1934, overleden te op 9 juni 2002, inzake een tegen deze uitgesproken, hierna te vermelden veroordeling.

1. De uitspraken waarvan herziening is gevraagd

1.1. Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Zwolle van 28 maart 1997 - ter zake van 1. "het medeplegen van het in het openbaar, mondeling, aanzetten tot discriminatie van mensen wegens hun ras" veroordeeld tot twee maanden gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een geldboete van f 7.500,--, subsidiair zeventig dagen hechtenis.

1.2. De Hoge Raad heeft het tegen het arrest van het Hof ingestelde beroep in cassatie verworpen.

2. De aanvrage tot herziening

De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

3. Beoordeling van de aanvrage

3.1. Voorzover in de aanvrage is verzocht om herziening van het arrest van de Hoge Raad, kan de aanvrage niet worden ontvangen, aangezien dat arrest niet is een einduitspraak houdende veroordeling in de zin van art. 457, eerste lid, Sv.

3.2. Voorzover in de aanvrage is verzocht om herziening van het arrest van het Hof, moet het volgende worden vooropgesteld. Als grondslag voor een herziening kunnen, voorzover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.

3.3. De aanvrage steunt op de stelling dat het Hof de bewezenverklaarde uitlating, luidende: "Wij schaffen, zodra wij de mogelijkheid en de macht hebben, de multiculturele samenleving af" ten onrechte heeft gekwalificeerd als een strafbaar feit in de zin van art. 137d Sr, aangezien het Hof er ten tijde van de behandeling van de zaak niet mee bekend was dat de aldus geuite wens in brede kringen van de maatschappij leefde.

3.4. Het Hof heeft in zijn arrest onder meer overwogen: "De uitlating "Wij schaffen ... de multiculturele samenleving af" kan
- bezien in samenhang met de overige tijdens de demonstratie gedane uitlatingen, in het bijzonder de woorden "Nederland voor de Nederlanders", "Eigen Volk Eerst" en "Vol is Vol" - niet anders worden gezien dan als een discriminatoire uitlating met betrekking tot in Nederland aanwezige (groepen van) etnische minderheden, immers kunnen deze uitlatingen niet anders worden beschouwd dan als te zijn gericht op de verwijdering van (leden van) etnische minderheden uit de Nederlandse samenleving.
Het kan niet anders of de verdachte en zijn mededaders hebben geweten dat de uitlatingen discriminerend waren en aanzetten tot discriminatie van (leden van) etnische minderheden."

3.5. Aldus heeft het Hof geoordeeld dat het aanzetten tot discriminatie van mensen wegens hun ras, als bedoeld in art. 137d Sr, ten laste van bewezen moet worden verklaard op de grond dat diens uitlatingen niet anders kunnen worden begrepen dan als een oproep tot verwijdering van (leden van) etnische minderheden uit de Nederlandse samenleving. Het in de aanvrage gestelde, dat de uitlatingen op zich niet betwist, kan niet gelden als een beroep op omstandigheden als hiervoor onder 3.2 vermeld, aangezien dit het hiervoor onder 3.4 weergegeven oordeel niet aantast zodat de aanvrage in zoverre kennelijk ongegrond is.

4. Beslissing

De Hoge Raad:
Verklaart de aanvrage niet-ontvankelijk wat betreft het verzoek tot herziening van het arrest van de Hoge Raad van 18 mei 1999; Wijst de aanvrage af wat betreft het verzoek tot herziening van het arrest van het Hof te Arnhem van 29 december 1997.

Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en E.J. Numann, in bijzijn van de waarnemend-griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 6 mei 2003.