Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer                                           Postbus 90801
2509 LV Den Haag
der Staten-Generaal                                                             Anna van Hannoverstraat 4
Binnenhof 1a                                                                    Telefoon (070) 333 44 44
Telefax (070) 333 40 33
2513 AA `s-GRAVENHAGE 

Uw brief Ons kenmerk AAM/ASAM/03/35449

Onderwerp Datum Hoofdlijnen plan van aanpak 9 mei 2003 jeugdwerkloosheid

Bij deze bieden wij u het Hoofdlijnen Plan van Aanpak Jeugdwerkloosheid aan. In de komende maanden zal deze notitie uitgewerkt worden tot een concreet plan van aanpak dat vervolgens aan u wordt aangeboden.

De minister van Sociale Zaken en De minister van Onderwijs, Cultuur Werkgelegenheid en Wetenschappen

(Mr. A.J. de Geus) (Maria J.A. van der Hoeven)

Staatssecretaris Onderwijs, Cultuur Wetenschappen

(Drs. Annette D.S.M. Nijs, MBA)




---

Hoofdlijnennotitie Plan van aanpak jeugdwerkloosheid

1. De noodzaak van een plan van aanpak jeugdwerkloosheid · De jeugdwerkloosheid stijgt in 2002 meer dan gemiddeld (1,2%-punt versus 0,6%- punt ). Vanwege de tegenvallende economische vooruitzichten en de conjunctuurgevoeligheid van jeugdwerkloosheid, is het risico op een verdere oploop van de jeugdwerkloosheid groot. Voorkomen moet worden dat de stijgende jeugdwerkloosheid een bron van duurzame uitkeringsafhankelijkheid wordt en hiermee een generatie verloren gaat. Temeer daar - hoewel de huidige conjunctuur ongunstig voor hen is - jongeren op termijn hard nodig zijn.

· Vooral schoolverlaters zonder startkwalificatie ­ de zogenaamde voortijdig schoolverlaters ­ lopen risico langdurig werkloos te worden. Een startkwalificatie staat gelijk aan een diploma op minimaal niveau 2 mbo of HAVO1. Jongeren met uitsluitend basisonderwijs of VMBO hebben geen startkwalificatie. Een startkwalificatie is een vereiste voor duurzame arbeidsinpassing. Voortijdig schoolverlaters moeten juist nu in staat worden gesteld om een startkwalificatie te behalen. Daarbij is het realistisch te erkennen dat voor een deel van deze groep het behalen van een startkwalificatieniveau te hoog gegrepen zal zijn. Bij het verminderen van de jeugdwerkloosheid zal er aandacht zijn voor probleemgroepen (zoals etnische minderheden), die een hoog werkloosheidspercentage kennen en een hoog risico lopen om werkloos te raken.

· Niet alleen de voortijdig schoolverlaters, ook jongeren mét een startkwalificatie die geen werk kunnen vinden hebben extra aandacht nodig. Het is van belang dat ze hun kennis en vaardigheden kunnen onderhouden, zodat het civiel effect van hun diploma behouden blijft, dan wel dat ze zich kunnen bij- of omscholen om hun kansen op een baan te vergroten.

· Het huidige pakket (arbeidsmarkt)instrumenten en de organisatiestructuur blijkt niet voldoende c.q. wordt niet voldoende adequaat ingezet om genoemde problemen aan te pakken. Dit rechtvaardigt een plan van aanpak. Dit is geen zaak van het kabinet alleen. Ook het bedrijfsleven, sociale partners en gemeenten hebben hier een verantwoordelijkheid. De bewindslieden van SZW en OCW hebben inmiddels besloten gezamenlijk een plan van aanpak te ontwikkelen. In deze brief worden de hoofdlijnen van een dergelijk plan geschetst. Een verdere uitwerking van het plan van aanpak kunt u voor 1 juli aanstaande tegemoet zien.

1 Het niveau van de startkwalificatie is gerelateerd aan de OESO-norm ISCED-3 als eindniveau voor het secundair beroepsonderwijs. Het niveau van de startkwalificatie is vastgelegd in de RMC-wet. Dit behelst een diploma op minimaal HAVO of MBO 2 niveau.



3

· In het plan van aanpak is betrokken het recente advies van de RWI over jeugdwerkloosheid (dd. 28 april jl.). In de verdere uitwerking van deze hoofdlijnennotitie zal het advies ook worden betrokken.

2. Doelstellingen
· Met het oog op het voorkomen van langdurige jeugdwerkloosheid zal de inzet met het "plan van aanpak jeugdwerkloosheid" er op zijn gericht een jeugdwerkloosheid na te streven die niet meer dan het dubbele van de totale werkloosheid bedraagt gedurende de periode 2003-2006. De wenselijkheid van een absolute bovengrens in de jeugdwerkloosheid als aanvullende doelstelling zal nader worden verkend.

· Ten aanzien van het voortijdig schoolverlaten (vsv) geldt als uitgangspunt de afspraak gemaakt tijdens de Europese top in Lissabon in 2000, waarbij het aantal ingezetenen tot 24 jaar zonder startkwalificatie in 2010 moet zijn gehalveerd ten opzichte van 2000. OCenW heeft de Lissabon doelstelling vertaald in 50% minder voortijdig schoolverlaters in de leeftijdsgroep tot 23 jaar in 2010 en 30% minder voortijdig schoolverlaters in 2006 (= tevens GOA doelstelling) ten opzichte van 1999, uitgaande van de doelgroep die op dat moment het onderwijs zonder startkwalificatie heeft verlaten.

· De inzet is dat iedere werkloze jongere binnen een half jaar (weer) aan het werk is op een (leer)werkplek en/of aan scholing deelneemt.

3. Aanpak op hoofdlijnen
· De aanpak geschiedt via twee lijnen. Preventief door het zoveel mogelijk voorkomen van voortijdig schoolverlaten en eventueel teruggeleiden naar school. Voor jongeren die toch zonder startkwalificatie de arbeidsmarkt betreden wordt curatief beleid ingezet, door te bemiddelen naar werk en te zorgen dat alsnog een startkwalificatie kan worden behaald. Voor jongeren met een startkwalificatie staat het voorkomen van langdurige werkloosheid centraal en het op peil houden van hun kwalificaties via het opdoen van werkervaring en (eenmaal werkend) via postinitiële scholing. Om deze aanpak te realiseren is het volgende op korte en lange termijn nodig:

Korte termijn
Versterken curatieve aanpak voortijdig schoolverlaten · Huidig beleid: De RMC-wet streeft naar een sluitende registratie van voortijdig schoolverlaters en voorziet in een sluitend netwerk van voorzieningen om hen optimaal te begeleiden richting onderwijs en werk. Hiervan maken scholen voor voortgezet onderwijs, gemeenten, ROC's, CWI, WIW-organisaties, instanties op het gebied van lokaal jeugdbeleid en Bureau Jeugdzorg deel uit. · Nieuw beleid: Versterken van de ketenbenadering. Om jongeren succesvol te kunnen begeleiden richting startkwalificatie is in sommige gevallen gespecialiseerde hulpverlening vanuit de (geestelijke) jeugdgezondheidszorg of vanuit andere instanties op het gebied van lokaal jeugdbeleid nodig. In andere gevallen zal afstemming moeten plaatsvinden met trajecten die zijn uitgezet vanuit justitie. Een verbeterde samenwerking op lokaal en regionaal niveau moet worden gestimuleerd door ontkokering, afstemming van doelstellingen in wettelijke kaders, etc. Dit leidt tot de gewenste vergroting van de begeleidingscapaciteit in de regio. Hiervoor zijn inmiddels in nauwe samenwerking met 7 gemeenten en 1 provincie pilots gestart.



4

Jongeren aan het werk
· Jongeren die van school komen en niet teruggeleid kunnen worden naar het onderwijs en jongeren die zonder werk zitten moeten zo snel mogelijk in contact met werk komen, zowel jongeren met als zonder startkwalificatie. Voor beide groepen is werkervaring noodzakelijk; diegenen zonder startkwalificatie hebben op de werkplek ook scholing nodig.

· Doel is een sluitende integrale aanpak voor de bevolkingsgroep tot 23 jaar. Dat wil zeggen voor zowel voortijdig schoolverlaters als werkloze jongeren (met en zonder startkwalificatie). Prioriteit moet liggen bij actieve bemiddeling van de jongeren. Indien bemiddeling naar regulier werk niet lukt moeten jongeren binnen zes maanden werkloosheid op een (leer)werkplek zitten, waarbij de WIW- dienstbetrekking als sluitstuk fungeert. Gezien de oplopende jeugdwerkloosheid is inmiddels een voorstel bij de Europese commissie ingediend om ESF in te kunnen zetten voor de sluitende aanpak van jongeren. Op het moment dat de Wet werk en bijstand van kracht is, krijgen gemeenten de beschikking over vrij besteedbare budgetten en de ruimte om maatwerk voor jongeren te kunnen leveren. Verwacht mag worden, gelet op de financieringssystematiek in de WWB, dat gemeenten jongeren snel zullen oppakken. De eigen verantwoordelijkheid en rol van de gemeenten zal in de komende maanden in overleg met de VNG verder worden uitgewerkt. Samenwerking tussen CWI, gemeenten en ROC's is hierbij van fundamenteel belang.

· Om dit te realiseren zijn meer banen en werkplekken nodig waar jongeren door het opbouwen van werkervaring werkend kunnen leren. Een intensieve vroegtijdige bemiddeling van werkloze jongere naar deze werkplekken -kwalificerend voor diegenen die dat nodig hebben - is kosteneffectief en voorkomt een te sterk beroep op dure WIW-plaatsen. Dit is conform het RWI-voorstel om het beroep op WIW- dienstbetrekkingen tot een minimum te beperken. In dit kader zijn goede afspraken tussen en met sociale partners en branche-organisaties over extra werkplekken nodig. Het kabinet roept, in navolging van het RWI-advies jeugdwerkloosheid, de sociale partners op om waar mogelijk via additionele initiatieven afspraken te maken over nieuwe (leer)werkplekken. Dit kan via convenanten, afspraken binnen sectoren, in CAO-verband en/of door O&O fondsen in te zetten voor leerwerkbanen. Aandachtspunt bij deze afspraken is de wijze waarop werkgevers hun werknemers zonder startkwalificatie kunnen stimuleren en faciliteren om scholing te volgen gericht op het behalen van een startkwalificatie of deelkwalificaties. Ook zijn op landelijk en branche-niveau afspraken over verzilvering en kwaliteitsborging van de EVC (Erkenning van Verworven Competenties) wenselijk, zodat de opgedane werkervaring leidt tot een hoger opleidingsniveau. Of en op welke wijze werken voor een uitkering voor werkloze jongeren als instrument kan worden ingezet, verdient nader onderzoek.

· Verlaging van de laagste CAO-lonen; De laagste CAO loonschalen voor jongeren liggen gemiddeld 13%-punt boven het wettelijk minimumjeugdloon (WMJL) met sectorale uitschieters tot 20 en 30 procentpunt. Door de hoge CAO-lonen voor jongeren kunnen werkgevers het wettelijk minimumjeugdloon niet meer toepassen. Hierdoor worden (vooral laagopgeleide) jongeren de markt uitgeprijsd bij een



5

tegenvallende economische ontwikkeling. Werkgevers en bonden zullen worden aangespoord voor nieuwe laagopgeleide jongeren CAO-loonschalen in te voeren die starten op WMJL-niveau. Dit stimuleert de reguliere werkgelegenheid voor deze jongeren.

· In deze opzet is vereist dat het CWI voldoende capaciteit beschikbaar heeft voor een intensieve bemiddeling van jongeren. Om voorts capaciteit vrij te spelen worden de volgende opties onderzocht: de mogelijkheid van een fasering in twee groepen (direct bemiddelbaar en niet direct bemiddelbaar), vermindering van administratieve verplichtingen, laten vervallen van een reïntegratie-advies voor niet-direct bemiddelbare jongeren en vereenvoudiging van de uitkeringsintake. In navolging van het RWI-advies roept het kabinet de gemeenten en de CWI op om onderlinge afspraken te maken over verbeterde samenwerking.

· Daarnaast zal er meer aandacht moeten zijn voor de vergroting van de mogelijkheden van duale trajecten voor inburgeraars tot 23 jaar. Deze trajecten bieden etnische minderheden die de Nederlandse taal onvoldoende beheersen de mogelijkheid om taallessen NT2 te combineren met één of meerdere trajectonderdelen gericht op arbeid(stoeleiding).

(Middel)lange termijn:
Versterken preventieve aanpak voortijdig schoolverlaten · Huidig beleid: Om te voorkomen dat jongeren voortijdig uitvallen zonder startkwalificatie is het beleid erop gericht om de beroepskolom te versterken. Binnen de beroepskolom ligt de nadruk op doorlopende, flexibele leerwegen en wordt het onderwijs in toenemende mate georganiseerd rond de loopbaan van de leerling. Flexibiliseren van leerwegen (vmbo en mbo) is nodig om enerzijds maatwerk te kunnen bieden voor leerlingen die in het systeem zitten, anderzijds om te voldoen aan de vraag van die nieuwe instromers die zich (o.a. in het kader van leven lang leren) verder willen ontwikkelen.

· Nieuw beleid: Aanvullend op de ontwikkelingen die in gang zijn gezet is het van belang nieuwe didactische aanpakken te ontwikkelen om een groep leerlingen (zonder startkwalificatie) die uitgevallen is en op dit moment niet teruggeleid kan worden naar het onderwijs, te kunnen kwalificeren. Voor deze jongeren zou verdere dualisering van het VMBO via de leerwerktrajecten en het ontwikkelen van zogenaamde `kwalificerende werkroutes' voor uitvallers in het mbo uitkomst kunnen bieden. Leerlingen behalen in deze werkroutes een groot gedeelte van de deelkwalificaties in het werk door EVC-trajecten, waarin verworven competenties formeel worden erkend. De leerling wordt door de instelling op een passende opleiding ingeschreven. Voor het tot stand komen van dit soort routes is een goede afspraak tussen deelnemer, bedrijf en onderwijsinstelling noodzakelijk (in de vorm van een contract en vastgelegd in de onderwijs- en examenregeling). De rol van de onderwijsinstelling zou hierbij vooral gericht zijn op het vaststellen van de competenties die een leerling reeds heeft verworven en de competenties die hij of zij zich nog eigen moet maken. Het is vervolgens aan de deelnemer en het bedrijf om een passend programma op te zetten en uit te werken. Kritische succesfactor bij de kwalificerende werkroute is beschikbaarheid van voldoende, erkende leerwerkplekken voor deze groep leerlingen.



6

· Een succesvolle uitvoering van het plan van aanpak jeugdwerkloosheid vergt van alle betrokken partijen extra inspanningen. In bijgevoegde tabel zijn deze extra inspanningen beknopt weergegeven. De medewerking van jongeren in dit geheel is cruciaal. Zij moeten aangesproken worden op hun eigen verantwoordelijkheid.

4. Uitgangspunten en randvoorwaarden
· Jong voor oud is geen optie om de jeugdwerkloosheid aan te pakken. Vanwege de ontgroening en vergrijzing is er, anders dan in het begin van de jaren tachtig, een structureel lage groei van het arbeidsaanbod. Aanbodversterkend beleid -waarvan stimulering van ouderen om langer door te werken onderdeel uitmaakt- moet derhalve de komende jaren worden voortgezet.

· Primaire verantwoordelijkheid van OCenW is dat minder leerlingen uitstromen zonder startkwalificatie. Primaire verantwoordelijkheid van SZW is dat meer jeugdige werklozen (met en zonder startkwalificatie) sneller aan het werk komen. Bij de uitwerking van het plan van aanpak zullen deze twee doelstellingen vertaald worden in concrete acties. Uitgangspunt is dat als OCenW en SZW en andere betrokken departementen beter en efficiënter samenwerken aan een sluitende aanpak, betere resultaten kunnen worden geboekt.

· De monitoring van de VSV-doelstelling is tot nog toe uitsluitend gebaseerd geweest op de RMC-registratie: aantal voortijdig schoolverlaters en aantal met succes herplaatste voortijdig schoolverlaters. Aanvullend is het van belang ook te kijken naar indicatoren zoals die in kaart worden gebracht voor de beroepskolom (zoals bijvoorbeeld slaagkans van leerlingen in het VMBO en het MBO, doorstroomkans van leerlingen van het VMBO naar het MBO).

· Een goede monitoring van prestaties. Hierbij zou het moeten gaan om o.a. de aantallen benodigde additionele werkplekken, sluitende registratie aantal voortijdig schoolverlaters, aantal plaatsingen op duale trajecten en reïntegratietrajecten en het aantal teruggeleidingen naar school.

· Voor realisatie van genoemde doelstellingen zijn voldoende (leer)werkplekken nodig; gestreefd wordt naar 40.000 extra in de komende 4 jaar. Bij de uitwerking van het plan van aanpak zullen OCenW en SZW allereerst gezamenlijk de haalbaarheid van de ambitie onderzoeken.

· Er moeten voldoende incentives worden ingebouwd om jongeren ­ zowel met als zonder uitkering ­ te prikkelen (bijvoorbeeld via een bonus) dan wel te dwingen (bijvoorbeeld door het beperken of stopzetten van de uitkering) mee te werken geboden mogelijkheden op te pakken. Ook dit aspect zal bij de uitwerking verder onderzocht moeten worden.

· Financiële uitgangspunten bij de extra inspanningen van gemeenten en CWI gericht op vermindering van de jeugdwerkloosheid zijn: 1. Budgetneutraliteit voor de Rijksbegroting; 2. Waar mogelijk bij voorgenomen activiteiten onderzoeken of ook ESF-gelden ingezet kunnen worden;



7

3. Samenwerking met sociale partners met inzet middelen van O&O-fondsen.

5. Implementatie
· Op basis van de hier beschreven hoofdlijn is het streven om nog voor 1 juli 2003 een uitgewerkt plan van aanpak aan te bieden. Hiertoe zullen de departementen van SZW en OCenW de hier beschreven hoofdlijn bespreken met andere departementen (VWS, BZK, EZ, Financiën en Justitie) en overige betrokken partijen. De hier geschetste ideeën zullen nader worden uitgewerkt, en er zal aandacht worden besteed aan de implementatie van de verschillende acties. Om het geheel in goede banen te leiden wordt voor de implementatie van een deel van de acties aan een Taskforce gedacht. De Taskforce kan een rol vervullen bij onder meer: 1. Verbetering van de lokale samenwerking en gemeentelijke regie; 2. Jongeren wijzen op hun mogelijkheden en aanspreken op hun eigen verantwoordelijkheid.




---

Overzicht primaire verantwoordelijkheden betrokken organisaties Huidige en wenselijke aktiviteiten betrokken organisatie

Actor Huidig beleid Gewenste acties Rijks- · Operatie Jong: opsporing · Versterking integraliteit beleid; overheid knelpunten in beleid en · Betere aansturing/financiering jeugdbeleid; regelgeving die een integrale · Eenduidige doelstellingen t.a.v. leren en werken aanpak van het jeugdbeleid · Uitgifte handreiking voor gemeentelijke regie per belemmeren 1-1-2004; · Deregulering (ontbureaucratisering) o.a. richting · Gemeentelijke en regionale CWI; pilots. · Verkenning kwalificerende leerroute. Gemeente · Volledig sluitende aanpak na · Volledig sluitende aanpak binnen 6 maanden half jaar inactiviteit werkloosheid; · Verzilveren EVC; · Verbetering lokale samenwerking en versterking afstemming tussen overheidsdiensten en andere organisaties (bureau jeugdzorg, onderwijsinstellingen, CWI, WIW-organisatie, RMC); · Inzet WIW-banen uitsluitend als last resource (tot inwerkingtreding WWB). CWI · Schoolverlaterscampagne 2001; · Nieuwe schoolverlaterscampagne; · Sluitende aanpak gedurende · I.s.m. gemeenten sluitende aanpak binnen 6 eerste 6 maanden inactiviteit; maanden; · Accent op uitkeringsintake. · Afschaffen reïntegratie-advies CWI voor niet- direct bemiddelbaren; · Inrichting digitaal jongerenloket; · Accent op bemiddeling i.p.v. uitkeringsintake; Scholen · Preventief beleid gericht op · Versterking preventief vsv-beleid; voorkomen voortijdige · Versterking EVC-functie; schooluitval. · Verbetering lokale samenwerking en versterking afstemming tussen onderwijsinstelling en andere organisaties (gemeente, bureau jeugdzorg, CWI, WIW-organisatie); Werk- · MKB leer-werkconvenant; · Afspraken over (leer)werkplekken aanvullend op gevers · Reguliere banen, duale trajecten, MKB convenant (10.000 extra (leer)werkplekken), scholing etc. bv via inzet O&O fondsen; · Werkgelegenheidsafspraken in CAO's; · Verzilveren EVC; · Doorscholing werknemers tot startkwalificatieniveau; · Verlaging laagste CAO-jeugdlonen; · Instapbanen op WMJL-niveau; · Inzet O&O-fondsen voor duale trajecten.