Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AF8483 Zaaknr: 37906
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 9-05-2003
Datum publicatie: 12-05-2003
Soort zaak: belasting -
Soort procedure: cassatie
Nr. 37.906
9 mei 2003
wv
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van
het Gerechtshof te Leeuwarden van 14 december 2001, nr. 52/00,
betreffende na te melden aanslagen in de inkomstenbelasting/premie
volksverzekeringen en na te melden aanslag in de vermogensbelasting,
alsmede de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente.
1. Aanslagen, beschikkingen, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende zijn voor de jaren 1993, 1994, 1995 en 1997
aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd
naar een belastbaar inkomen van respectievelijk f 80.857, f 80.355, f
86.496 en f 75.146. Daarbij is telkens, behalve voor het jaar 1995,
bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht. Voorts is aan
belanghebbende voor het jaar 1998 een aanslag in de vermogensbelasting
opgelegd naar een vermogen van f 658.000.
Na door belanghebbende tegen die aanslagen en beschikkingen gemaakt
bezwaar is belanghebbende voor de jaren 1993, 1994 en 1995 in beroep
gekomen bij het Hof tegen het uitblijven van uitspraken op zijn
bezwaarschriften, en voor de jaren 1997 en 1998 tegen de door de
Inspecteur op zijn bezwaarschriften gedane uitspraken.
Het Hof heeft, na voeging van de vijf zaken op de voet van artikel
8:14 van de Algemene wet bestuursrecht, de beroepen ongegrond
verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie
ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en
maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend,
en zich daarin met betrekking tot klacht 2 gerefereerd aan het oordeel
van de Hoge Raad.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Staatssecretaris heeft een conclusie van dupliek ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
Klacht 2 slaagt. Uit 's Hofs uitspraak blijkt dat belanghebbende bij
brief van 29 augustus 2001 heeft verzocht om wraking van de raadsheer
mr. Fransen, die de zaak toen behandelde, onder aanvoering van een
omstandigheid waardoor kennelijk in de ogen van belanghebbende de
rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, dat mr. Fransen
niet in de wraking heeft berust, doch dat het verzoek evenmin, zoals
artikel 8:18 van de Algemene wet bestuursrecht voorschrijft, is
behandeld door een meervoudige kamer waarin de rechter wiens wraking
is verzocht, geen zitting heeft, en dat mr. Fransen de behandeling van
de zaak heeft voortgezet. Aldus heeft het Hof voormelde bepaling
geschonden, zodat zijn uitspraak niet in stand kan blijven. Verwijzing
moet volgen voor een behandeling van de zaak in volle omvang. De
overige klachten behoeven geen behandeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de
proceskosten. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan
belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een
vergoeding dient te worden toegekend.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere
behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
en
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake
van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden
griffierecht ten bedrage van f 160 (EUR 72,60).
Dit arrest is gewezen door de raadsheer L. Monné als voorzitter, en de
raadsheren P.J. van Amersfoort en C.J.J. van Maanen, in
tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en
in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2003.