Actueel
Uitspraken Vuurwerkramp Enschede: vrijspraak verdachte brandstichting,
veroordeling directeuren SE Fireworks tot onvoorwaardelijke
gevangenisstraf
Bron: Gerechtshof Arnhem
Datum actualiteit: 12-05-2003
Het hof heeft vandaag uitspraak gedaan in de strafzaken over de
vuurwerkramp op 13 mei 2000 in Enschede. Het gaat daarbij zowel om de
zaak tegen de verdachte van brandstichting als om de zaken tegen de
beide directeuren van SE Fireworks.
Vrijspraak verdachte brandstichting
Verdachte is door de rechtbank te Almelo op 22 augustus 2002 wegens
brandstichting bij SE Fireworks veroordeeld tot 15 jaar
gevangenisstraf. Verdachte heeft tegen de veroordeling hoger beroep in
gesteld.
De verdediging heeft in hoger beroep de niet-ontvankelijkheid van het
openbaar ministerie bepleit wegens onder meer de inzet van een
undercoveragent en de wijze waarop verdachtes rode sportbroekje in
beslag is genomen. Het hof heeft deze verweren verworpen.
Tijdens de behandeling van de uit de ramp voortvloeiende strafzaken is
opgevallen hoe zeer nog steeds bij de samenleving de behoefte bestaat
te weten hoe de ramp heeft kunnen plaatsvinden. Er is uitvoerig
technisch onderzoek gedaan naar de oorzaak van de ramp door het
Nederlands Forensisch Instituut en vele andere instellingen en
personen. Een definitieve verklaring kon echter niet worden gegeven.
Het lijkt dat de ramp door zijn verwoestend effect de sporen van zijn
eigen oorzaak heeft vernietigd. Daardoor ligt in de zaak tegen
verdachte van brandstichting de nadruk in hoge mate op het tactisch
opsporingsonderzoek.
Het hof heeft de indruk dat de aard en de grote maatschappelijke
impact van de ramp het opsporingsonderzoek zowel positief als negatief
hebben beïnvloed. De wens de oorzaak van de ramp te achterhalen lijkt
tot een zekere neiging tot legendevorming te hebben geleid. Kennelijk
in alle oprechtheid zijn in het onderzoek vele verklaringen afgelegd
die feitelijk niet juist kunnen zijn. De betrouwbaarheid van afgelegde
verklaringen moet daarom met grote behoedzaamheid worden beoordeeld.
Er is alom veel bereidheid geweest aan het onderzoek mee te werken en door de prioriteit die aan het onderzoek is gegeven is een grote onderzoekscapaciteit geïnvesteerd. Daarbij heeft men zich niet laten weerhouden door een geringe kans op succes. Er is monnikenwerk verricht. Anderzijds heeft het onderzoek ook een zekere mate van verbetenheid vertoond. Dit is de geloofwaardigheid van de onderzoeksresultaten niet steeds ten goede is gekomen. Twee rechercheurs van het Tolteam hebben daarop gewezen en de teamleiding bekritiseerd om wat naar hun mening een zekere tunnelvisie was. Men kan betwijfelen of hun gezichtspunten wel steeds juist waren en of de door hen gewezen weg wellicht niet slechts een andere tunnel was, maar dat zij het gevaar van een te eenzijdige benadering signaleerden, moet hun toch als een verdienste worden aangerekend.
In het onderzoek zijn verdachten en getuigen met grote indringendheid
en vasthoudendheid gehoord. Er zijn vele getuigen door de
rechter-commissaris onder ede gehoord. Als een verklaring werd
afgelegd die niet direct in overeenstemming was met andere op dat
ogenblik beschikbare onderzoeksbevindingen, is met niet steeds
zichtbare terughoudendheid tot aanhouding en vervolging wegens meineed
overgegaan. Dat heeft geleid tot een aantal vrijspraken en bij sommige
getuigen tot een ruim assortiment van tegenstrijdige verklaringen. Ook
dit noopt tot behoedzaamheid bij de beoordeling van de betrouwbaarheid
van afgelegde verklaringen.
Een aantal aanwijzingen die tegen verdachte hebben bestaan, zijn in
nader onderzoek onbevestigd gebleven of zelfs weerlegd. De eerste
verklaring waardoor verdachte in beeld is gekomen was van een getuige
die uit verdachtes opmerkingen de indruk had gekregen dat deze iets
met de ramp te maken had. Die verklaring is in geen enkel detail van
elders bevestigd. Een gsm waarmee rond de tijd van de ramp vanuit het
rampgebied naar het alarmnummer van de politie was gebeld, had slechts
enkele maanden tevoren nog aan verdachte toebehoord. Bij nader
onderzoek bleek die gsm echter op de rampdag niet meer in verdachtes
bezit geweest te zijn. Een getuige verklaarde dat verdachte in de
oudejaarsnacht voor de ramp in Enschede uitlatingen had gedaan waarin
achteraf een aankondiging van brandstichting gehoord zou kunnen
worden. Bij onderzoek bleek echter dat verdachte toen helemaal niet in
Enschede was. Verdachte vertoonde een vage gelijkenis met een door een
getuige vlak voor de ramp in het rampgebied gesignaleerde man die zich
verdachte gedroeg. Maar toen die getuige met verdachte werd
geconfronteerd, kon zij zonder aarzeling vertellen dat hij niet de man
was die zij gezien had.
Een aantal aanwijzingen tegen verdachte bleef in stand. Op een
sportbroek van verdachte is een grote hoeveelheid vuurwerkresten
aangetroffen die er sterk op wijzen dat verdachte op korte afstand is
geweest van ongecontroleerd verbrandend of ontploffend vuurwerk. Er is
over deze sportbroek veel te doen geweest. Volgens de eerder genoemde
kritische rechercheurs is er ongepaste gekheid mee uitgehaald. Dit
wordt door anderen met klem bestreden. Belangrijk voor deze zaak acht
het hof dat niet: zelfs als er met de broek grappen zijn uitgehaald,
zijn de sporen op de broek daardoor toch niet veroorzaakt. De
vuurwerkresten wijzen er op dat verdachte tijdens de explosies of de
daaraan voorafgaande brand op of zeer nabij het rampterrein geweest
moet zijn. Op zichzelf is dat niet belastend. Er waren rond die tijd
helaas heel veel mensen in het rampgebied. Verdachte echter maakte
zich verdacht door zijn aanwezigheid ter plaatse te ontkennen. Hij gaf
ook een alibi op: hij zou ten tijde van de ramp bij de recreatieplas
"Het Rutbeek" zijn geweest tal van getuigen zouden hem daar gezien
moeten hebben. Dat alibi was niet tegen nader onderzoek bestand.
Sommige opgegeven getuigen verklaren op 13 mei 2000 niet op het
Rutbeek te zijn geweest. Getuigen die daar wel zijn geweest, hebben
verdachte er ook wel ontmoet, maar pas op een zodanig tijdstip dat het
verdachte als brandstichter niet uitsluit. Het feit dat verdachte de
brand kan hebben gesticht, is geen aanwijzing dat hij de brand ook
heeft gesticht. Door zijn ontkenning in het rampgebied te zijn geweest
heeft hij echter verdenking op zich geladen.
Volgens twee getuigen die hem op 13 mei 2000 op het Rutbeek gezien
hebben, zou verdachte hun op die dag om een alibi hebben gevraagd.
Daarbij zou hij ook hebben verteld een brandje te hebben gesticht.
Echter juist deze twee getuigen is het vuur zeer na aan de schenen
gelegd. Beiden zijn door de rechter-commissaris onder ede gehoord.
Beiden zijn vervolgens wegens meineed aangehouden en ingesloten,
vervolgd en uiteindelijk vrijgesproken. Verder hebben zij in de loop
van het onderzoek zeer verschillende verklaringen afgelegd. Ook ter
terechtzitting in hoger beroep bevestigen zij het alibi van verdachte
niet. Maar slechts één van hen handhaaft dat verdachte hem op die
middag om een alibi heeft gevraagd. Hij benadrukt dat zijn geheugen
niet al te best is. Hij herinnert zich het verhaal over het gestichte
brandje niet en ook niet of het woord "alibi" gevallen is. Uit deze
verklaringen blijkt niet hoe laat precies verdachte die bewuste dag op
het Rutbeek aankwam en wat hij toen exact heeft gezegd.
Verdachte heeft ook tegenover medegedetineerden uitlatingen gedaan die
wijzen op betrokkenheid bij het ontstaan van de ramp wees of dit
suggereerden. Twee van hen hebben ter terechtzitting in hoger beroep
verklaard dat verdachte niet met zoveel woorden heeft gezegd dat hij
de brand heeft gesticht (dit in tegenstelling tot de verklaring van
één van hen eerder bij politie en rechter-commissaris). Verdachte zou
slechts wat geheimzinnige opmerkingen hebben gemaakt en daaruit hadden
deze getuigen, die wisten waarvoor verdachte vast zat, afgeleid dat
hij wel schuldig zou zijn.
Tegen de undercoveragent A1046 in het huis van bewaring zou verdachte
het stichten van de brand met zoveel woorden hebben erkend. Echter
deze getuige heeft met zekerheid van verdachte begrepen dat hij ook
toegaf op 13 mei 2000 in het bezit van de "ramp-gsm" te zijn geweest.
Inmiddels staat nagenoeg vast dat verdachte toen niet meer over die
"ramp-gsm" beschikte. Bovendien heeft verdachte tegenover A1046
"details" verteld die verder nergens worden bevestigd en die daarom
niet als herkenbare daderwetenschap gezien kunnen worden.
Alles wat min of meer serieus in de richting van verdachtes schuld
wijst, komt uit zijn eigen mond. Maar verdachte heeft geen duidelijke
bekentenis afgelegd tegenover politie of justitie. Tegen getuigen
heeft verdachte vormeloze, vage en onsamenhangende uitlatingen gedaan,
die soms met grote onzekerheid en na lang tijdsverloop in verklaringen
zijn vastgelegd. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat verdachte
iemand is wiens reacties vaak wonderlijk zijn en niet in
overeenstemming met de manier waarop mensen doorgaans met elkaar
communiceren. Hij drukt zich niet altijd uit op een voor de toehoorder
direct inzichtelijke manier. Getuigen beschrijven hem als "een
mafketel", iemand "die niet helemaal spoort", iemand met een rijke
fantasie en met veel sterke verhalen waar niet al te veel geloof aan
moet worden gehecht, hetzij over vrouwen, hetzij over door hem
gepleegde ernstige delicten (wat niet strookt met zijn
strafrechtelijke verleden). De beschrijving van het Pieter Baancentrum
is in hoge mate hiermee in overeenstemming.
De vage, inconsistente en voor een belangrijk deel met grote
onzekerheid overgeleverde uitlatingen van deze verdachte missen
voldoende overtuigende kracht. Het hof heeft niet door wettige
bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het hem
telastegelegde heeft begaan zodat hij daarvan moet worden
vrijgesproken.
De directeuren van SE Fireworks
De directeuren van SE Fireworks zijn door de rechtbank te Almelo op 2
april 2002 onder meer vrijgesproken van (kort weergegeven) dood door
schuld, het belangrijkste feit op de telastelegging. Voor de overige
feiten zijn de verdachten elk veroordeeld tot een gevangenisstraf van
6 maanden, waarbij het gedeelte dat zij nog niet in voorarrest hadden
uitgezeten, voorwaardelijk is opgelegd. De officier van justitie en de
verdachten hebben tegen de vonnissen hoger beroep in gesteld.
De verdediging heeft in hoger beroep om een aantal redenen de
niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bepleit. Het hof
heeft deze verweren op één na verworpen. Bij het afluisteren van de
telefoon van verdachte is een aantal telefoongesprekken met
geheimhouders in verslagen uitgewerkt en aan het dossier toegevoegd in
plaats van vernietigd. Dit is een vormverzuim dat echter niet tot
niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie of tot enige andere
consequentie leidt.
Het hof acht de telaste gelegde feiten alle bewezen. De feiten 1, 2,
3, 5, 6 en 7 hebben betrekking op overtredingen van de
milieuwetgeving. Het zijn opzettelijke overtredingen met uitzondering
van de overtreding van het vergunningsvoorschrift dat beperkingen
stelt aan hoeveelheid en zwaarte van opgeslagen vuurwerk. Het hof is
van oordeel dat ook dat voorschrift overtreden is, dat daarvan SE
Fireworks en de directeuren ook wel een verwijt gemaakt kan worden
maar dat opzet niet is aangetoond.
Als feit 4 is de verdachten schuld aan de ramp verweten. Het hof is
van oordeel dat de verschillende bewezen verklaarde overtredingen van
de milieuwetgeving hebben veroorzaakt dat, toen een brand op het
bedrijfsterrein was ontstaan, deze zich zo kon ontwikkelen en
uitbreiden dat ontploffingen en branden ontstonden met de dood van de
in de telastelegging genoemde personen als gevolg. Over het verloop
van de brand is veel onzekerheid blijven bestaan en er kan dan ook
niet gezegd worden dat alle in de telastelegging genoemde gedragingen
elk voor zich de ramp veroorzaakt hebben. Voor in elk geval een van
die gedragingen geldt dat echter wel: dat de aanwezigheid van
massa-explosief vuurwerk tot de omvang van de ramp geleid heeft,
beschouwt het hof als vaststaand. Er is geen redelijke grond om
rekening te houden met andere factoren die in voldoende mate tot de
ramp kunnen hebben bijgedragen.
De vraag of de verdachten daaraan schuld dragen, beantwoordt het hof
bevestigend. Het moge waar zijn dat juist de overtreding die bij
uitstek tot de omvang van de ramp heeft bijgedragen, niet opzettelijk
begaan is, de verdachten droegen daaraan wel schuld. Het hof is van
oordeel dat dit verwijt zwaar moet wegen. Dat er te zwaar en
massa-explosief vuurwerk opgeslagen was, wisten de verdachten
weliswaar niet, maar slechts omdat zij er niet bij hebben stilgestaan
en dat hadden zij uiteraard wel moeten doen. Zij waren dagelijks
professioneel met vuurwerk bezig en zij beschikten over de
deskundigheid om de daaraan verbonden gevaren adequaat in te schatten.
Zij hadden als ondernemers ook de verantwoordelijkheid en de
verplichting over die deskundigheid te beschikken en die aan te
wenden, niet slechts voor de voortgang van hun bedrijf, maar ook voor
de bescherming van allen die daardoor bedreigd konden worden.
Van de zijde van de verdediging is aangevoerd dat voor 13 mei 2000
niemand in Nederland zich bewust is geweest van de gevaren en dat is,
op zijn minst in hoofdlijnen, juist. Maar de onachtzaamheid en
onzorgvuldigheid van anderen pleiten SE Fireworks niet vrij. Dat geldt
bijvoorbeeld voor andere ondernemers die mogelijk soortgelijke fouten
hebben gemaakt maar in wier bedrijven, in zekere zin toevallig, geen
ongelukken zijn gebeurd. Het geldt ook voor overheden en
overheidsdienaren die weliswaar in voldoende mate, maar niet op
voldoende zorgvuldige wijze toezicht op de naleving van de
vergunningsvoorschriften hebben gehouden. Wel moet bedacht worden dat
de wetenschap dat er controle op hun onderneming werd uitgeoefend,
maar ernstige waarschuwingen uitbleven, bij SE Fireworks en haar
directeuren de gedachte kon doen postvatten dat het met de veiligheid
in de onderneming goed gesteld was. Zij hadden zich niet in slaap
mogen laten sussen, maar dat zij dat toch deden is niet oninvoelbaar.
Het hof is echter van oordeel dat dit weliswaar in de straftoemeting
in aanmerking genomen moet worden, maar dat niettemin van
aanmerkelijke schuld bij SE Fireworks en de directeuren vennoten
sprake is. Dat vloeit voort uit hun eigen en zelfstandige
verantwoordelijkheid voor de onderneming die zij dreven en waarvan zij
beter dan wie ook de bijzondere en gevaarlijke aard hadden moeten
onderkennen.
Bij de beslissing over de strafoplegging moet rekening worden gehouden
enerzijds met de ernst van de gemaakte fouten doch anderzijds ook met
de ernst van de gevolgen.
Er zijn, voor een belangrijk deel opzettelijk,
veiligheidsvoorschriften overtreden. Van de inhoud van de
vergunningsvoorschriften waren de directeuren van SE Fireworks zich
nauwelijks werkelijk bewust en, hoezeer dat ook verwijtbaar is, met
het ontbreken van boos opzet zal toch in de strafoplegging rekening
gehouden moeten worden. De overtreding die tot de omvang van de ramp
het meest heeft bijgedragen, namelijk dat er op het terrein van SE
Fireworks te veel en te zwaar vuurwerk was opgeslagen, was weliswaar
hoogst verwijtbaar, maar de opzettelijkheid ervan is niet aangetoond.
Bovendien hebben vele andere, slechts ten dele bekende, factoren tot
de ramp bijgedragen. Een deel van die factoren is toevallig geweest,
andere factoren zijn aan bekende of onbekende andere personen en/of
instanties toe te schrijven. Die anderen zijn ongestraft gebleven,
maar daarom zijn zij nog niet minder medeschuldig. Dit alles zijn
omstandigheden die een zekere matiging van de straf rechtvaardigen.
Aan de andere kant is in het Nederlandse strafrecht algemeen aanvaard
dat ook de ernst van de gevolgen invloed moet hebben op de hoogte van
de straf. Die gevolgen zijn catastrofaal geweest. De ramp heeft, zoals
telastegelegd, 20 mensenlevens geëist, er zijn ongeveer 950 gewonden
gevallen, er is een volledige stadswijk van de aardbodem weggevaagd.
Het hof vindt dat deze gevolgen in een substantiële vrijheidsstraf tot
uitdrukking moeten komen. De verdachten en de leden van hun gezin
hebben al grote persoonlijke en maatschappelijke gevolgen van de ramp
ondervonden. Het hiernaast opleggen een dergelijke straf is wrang bij
het ontbreken van boos opzet of kwade wil. Die wrangheid kan echter
maar beperkt gewicht in de schaal leggen tegen de achtergrond van de
onmetelijke ellende die vele anderen, geheel onschuldig aan de ramp,
daarvan hebben moeten ondervinden. Het hof acht, al het voorgaande in
aanmerking genomen, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur
van één jaar een passende straf.
Meer informatie op Rechtspraak.nl:
De volledige teksten van de arresten van het gerechthof worden zo
spoedig mogelijk na de uitspraak gepubliceerd op Rechtspraak.nl onder
de LJN-nummers AF8393, AF8394 en AF8395.
Eerdere uitspraken van het hof in deze strafzaken zijn gepubliceerd
onder LJN-nummers AF0072, AF0073, AF1034 AF4081, AF4113 en AF4115.
De uitspraken van de rechtbank Almelo in deze strafzaken zijn al
gepubliceerd onder de LJN-nummers AE6814, AE0934 en AE0935.
De uitspraak van de beklagkamer van dit gerechtshof in het beklag ex
artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering betreffende het niet
vervolgen van de Staat der Nederlanden, de Gemeente Enschede en
ambtenaren van deze overheden, is al gepubliceerd onder het LJN-nummer
AE7956.