Partij van de Arbeid

Den Haag, 15 mei 2003

Vragen van de leden Wolfsen en Straub (PvdA) aan de ministers van Justitie en BZK over de verstoringen van de dodenherdenkingen


1. Hebben de ministers kennis genomen van het nieuws dat zowel in Amsterdam, Musselkanaal als Den Helder de dodenherdenkingen bewust lijken te zijn verstoord*.






2. Is het correct dat op dit wangedrag door burgers, politie en bestuur op wisselende wijze wordt gereageerd, namelijk bijvoorbeeld door het doen van aangifte van of aanhoudingen voor belediging of discriminatie of geluidsoverlast? Zo ja, acht de minister deze wisselende wijze van reactie passend en gewenst?






3. Zijn de ministers met ons van mening dat het eigenlijke wangedrag - zo dit inderdaad heeft plaatsgevonden - in ieder geval ook betreft: het opzettelijk storen van een herdenking? Zo nee, waarom niet?

4. Zijn de ministers bereid het opzettelijk verhinderen en storen van herdenkingen of andere plechtigheden, zoals bijvoorbeeld een dodenherdenking of de onthulling van een (slavernij-)monument, onder de werking van het strafrecht te brengen, bv. door het aanpassen van de artikelen 143 t/m 146 WvStr waarin - kort samengevat - nu nog 'slechts' het verhinderen en storen van vergaderingen, betogingen, godsdienstige of levensbeschouwelijke plechtigheden en lijkplechtigheden strafbaar is gesteld? Zo nee, waarom niet?

* Zie het Parool van 8 mei 2003, ANP-berichten van 5 mei 2003 en het Noordhollands Dagblad van 6 mei 2003

---
Tweede Kamer der Staten-Generaal
www.tweede-kamer.nl