Ministerie van Buitenlandse Zaken

Ministerie vanBuitenlandse Zaken

Postbus 20061

2500 EB 's Gravenhage

Telefoon 070-3486486

Ministerie van Defensie

Postbus 20701

2500 ES 's Gravenhage

Telefoon 070-3188188

Aan:

de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Binnenhof 4

Den Haag

I.a.a.:

de Voorzitter van de Eerste Kamer der

Staten-Generaal

Binnenhof 22

2513 AA Den Haag

Ons nummer DVB/WW-195/03 Datum 15 mei 2003

Onderwerp: Wapenbeheersing: start van onderhandelingen te Genève over ontplofbare oorlogsresten.

Mede met het oog op de komende bijeenkomst van de Deskundigengroep van het Conventionele Wapens Verdrag (CWV), die te Genève zal worden gehouden van 16 tot en met 27 juni a.s., heb ik de eer u te informeren over de ontwikkelingen inzake de onderhandelingen over internationale afspraken inzake ontplofbare oorlogsresten en de rol van het Nederlandse voorzitterschap van deze onderhandelingen.

U werd eerder over deze onderwerpen geïnformeerd in mijn brieven van 17 november 2000 (uw kenmerk buza000632), 7 december 2001 (28000 V nr.37), en 15 maart 2002 (28000 V, nr.50).

Voor het eerst in zeven jaar wordt in Genève weer onderhandeld over een nieuw instrument op het gebied van conventionele wapenbeheersing. De Nederlandse voorzitter van deze onderhandelingen over internationale regelgeving voor ontplofbare oorlogsresten (Explosive Remnants of War, ERW) zal in mei 2003 een eerste tekstvoorstel onder alle verdragspartijen van het CWV verspreiden, dat de basis zal vormen voor de onderhandelingen in juni a.s. De regering hoopt dat de onderhandelingen zullen leiden tot een nieuw juridisch bindend protocol bij het CWV, dat zal bijdragen aan de vermindering van het humanitaire leed dat dagelijks in tientallen landen door ontplofbare oorlogsresten wordt veroorzaakt. Daartoe zou het protocol moeten bepalen dat zo spoedig mogelijk na de beëindiging van de vijandelijkheden de noodzakelijke activiteiten moeten worden ondernomen om te voorkomen dat er slachtoffers vallen door de achtergebleven ontplofbare oorlogsresten.

In deze brief wordt eerst de achtergrond van de onderhandelingen over ERW toegelicht. Vervolgens wordt de positie van de Nederlandse regering ten aanzien van ERW uiteengezet. Daarna komen het beleid van het Nederlandse ERW-voorzitterschap en de verwachtingen voor het komende jaar aan de orde.

Ook worden twee andere onderwerpen die in de deskundigengroep worden besproken toegelicht, namelijk het aanscherpen van de bepalingen inzake zowel anti-voertuig mijnen alsook inzake de naleving van het Conventionele Wapens Verdrag. Over deze beide onderwerpen worden echter nog geen onderhandelingen gevoerd.


1. Achtergrond van de onderhandelingen over ERW

De internationale aandacht, zowel onder overheden als onder NGO's, voor de problematiek van ontplofbare oorlogsresten is onveranderd groot. Onderzoeken hebben aangetoond dat vele "mijnen-slachtoffers" in werkelijkheid niet op een landmijn zijn gestapt, maar op niet-ontplofte munitie. Het kan bijvoorbeeld gaan om submunities van clusterwapens, of om vele soorten andere niet-ontplofte afgevuurde munitie. Deze oorlogsresten blijven vaak nog lang na afloop van een conflict gevaarlijk. Zij veroorzaken niet alleen veel humanitair leed, maar belemmeren ook de ontwikkeling van de getroffen landen, met name op economisch gebied.

Tijdens de tweede Toetsingsconferentie van het CWV in december 2001 werd een Groep van Regeringsdeskundigen ingesteld met het doel verdere besprekingen te voeren over ontplofbare oorlogsresten. Nederland werd aangewezen als voorzitter van deze besprekingen. Na een jaar van intensieve consultaties en besprekingen, waaraan door diplomatieke, militaire en juridische experts uit vrijwel alle negentig verdragspartijen actief werd deelgenomen, kon tijdens de Bijeenkomst van Verdragspartijen in december 2002 consensus worden bereikt over een mandaat om te onderhandelen over een internationaal instrument inzake ontplofbare oorlogsresten.

Het mandaat draagt de Groep van Regeringsdeskundigen op te onderhandelen over een internationaal instrument over post-conflict maatregelen om humanitair leed dat door ontplofbare oorlogsresten wordt veroorzaakt te verminderen. Hoewel in het mandaat niet wordt gesproken over een "juridisch bindend" instrument hebben de meeste CWV-verdragspartijen aangegeven dat hun voorkeur uitgaat naar een nieuw protocol bij het CWV.

In het mandaat staat verder gespecificeerd dat de uit te onderhandelen post-conflict maatregelen gebaseerd dienen te zijn op een brede definitie die de meeste soorten explosieve munitie omvat, met uitzondering van mijnen. Voor anti-personeel en anti-voertuig mijnen zijn immers al bepalingen vastgelegd in het Geamendeerde Protocol II bij het CWV van 1996. In de onderhandelingen zal veel aandacht worden besteed aan vragen met betrekking tot de verantwoordelijkheid voor ruiming, het verstrekken van informatie die het ruimen van ERW vereenvoudigt, het waarschuwen en voorlichten van de bevolking, het verlenen van assistentie en de ruiming van bestaande ERW.

Naast aspecten van ERW die betrekking hebben op de situatie na beëindiging van een gewapend conflict is de Groep van Regeringsdeskundigen tevens gemandateerd om te onderzoeken of in de onderhandelingen maatregelen aan de orde zouden kunnen komen, die betrekking hebben op het verbeteren van de betrouwbaarheid van munitie, waardoor minder ontplofbare oorlogsresten zouden kunnen ontstaan. Hierbij valt te denken aan richtlijnen voor transport en opslag van munitie, de omstandigheden waaronder munitie wordt geproduceerd en kwaliteitscontrole. Nederland zal zich hiervoor blijven inzetten.


2. De Nederlandse positie ten aanzien van ERW


De regering is voornemens de internationale rol als voortrekker van internationale regelgeving over ERW, zoals Nederland die sinds 2000 speelt, voort te blijven zetten.

De regering is voorstander van de spoedige totstandkoming van internationale, bij voorkeur juridisch bindende, regelgeving om de humanitaire problemen van ontplofbare oorlogsresten zoveel mogelijk te kunnen beperken. Een aanvullend protocol bij het CWV lijkt daarvoor het meest geschikt.

De essentie hiervan dient te zijn dat zo spoedig mogelijk na de beëindiging van de vijandelijkheden alles in het werk wordt gezet om te voorkomen dat er slachtoffers vallen door de achtergebleven ontplofbare oorlogsresten. Het is daarom van belang dat wordt vastgesteld wie de verantwoordelijkheid draagt voor de ruiming en voor de andere activiteiten die noodzakelijk zijn om slachtoffers te voorkomen. De regering is van mening dat deze verantwoordelijkheid gezamenlijk gedragen dient te worden door zowel de veroorzaker van de ERW, alsook door de partij die controle uitoefent over het gebied waar de ERW zich bevinden. Deze benadering wordt ook in het Geamendeerde Protocol II over landmijnen bij het CWV gevolgd.

Om de ERW-problematiek succesvol te kunnen aanpakken is het essentieel dat alle verdragspartijen nauw met elkaar samenwerken. Het succes van het Ottawa Verdrag, dat heeft geleid tot een snelle daling in het aantal slachtoffers van anti-personeel mijnen, bewijst het belang van een dergelijke samenwerking.

Nederland pleit voor overeenstemming tussen de verdragspartijen over de verstrekking van informatie over gebieden waar de munities zijn ingezet die tot ERW kunnen leiden, alsmede over de soort munitie die is gebruikt. Het tijdstip waarop dergelijke informatie ter beschikking wordt gesteld, moet onder andere afhankelijk worden gesteld van militair-operationele overwegingen. Dit pleit voor een werkbaar registratiesysteem voor het verschaffen van informatie, waarbij rekening wordt gehouden met technische en juridische uitvoerbaarheid en classificatie. Technische assistentie door uitwisseling van informatie over ruimingstechnieken en het beschikbaar stellen van ruimingsapparatuur is van belang voor veilige en efficiënte ruiming. Bij deze samenwerking moet rekening worden gehouden met internationaal geldende regels en een verantwoord exportbeleid ten aanzien van strategische goederen.

Het informeren van de bevolking over de risico's van ERW, alsmede het verstrekken van hulp aan slachtoffers is essentieel bij het verminderen van humanitair leed dat wordt veroorzaakt door ERW. Landen moeten worden aangemoedigd bij te dragen aan de bestrijding van de effecten van ERW, bijvoorbeeld door het geven van technische of financiële hulp.

De verdragspartijen zouden ook jaarlijks dienen te rapporteren over de nationale uitvoering van de belangrijkste elementen van het verdrag en deze rapporten zouden jaarlijks tijdens een bijeenkomst van verdragspartijen besproken dienen te worden. Deze bijeenkomst zou bij voorkeur in dezelfde periode bijeen moeten komen als de jaarlijkse bijeenkomst van verdragspartijen bij het Geamendeerde Protocol II van het CWV.

De regering is voorstander van opname in een ERW protocol van technische eisen aan clusterwapens, zodat het ontstaan van ontplofbare oorlogsresten als gevolg van inzet van die wapens wordt beperkt. Helaas was dit voor een aanzienlijk aantal verdragspartijen niet acceptabel en maakt dit aspect ook geen deel uit van het onderhandelingsmandaat. Het zijn vooral de hoge kosten die gemoeid zijn met het verbeteren van de kwaliteit van clusterwapens die landen er van weerhielden hiermee akkoord te kunnen gaan. Wel kon in het mandaat overeenstemming worden gevonden over het bespreken (dus niet onderhandelen) van mogelijke preventieve maatregelen die betrekking kunnen hebben op verbetering van de technische specificaties van munitie, teneinde het humanitair risico dat die munitie eindigt als ontplofbare oorlogsresten tot een minimum te beperken. Ook zal de Deskundigengroep aandacht besteden aan implementatie van reeds bestaande uitgangspunten van internationaal humanitair recht.


3. Het beleid van het Nederlandse ERW-voorzitterschap en de verwachtingen voor het komende jaar.
Van 10 tot en met 14 maart jl. werd op basis van het onderhandelingsmandaat voor het eerst officieel door de Deskundigengroep gesproken over de inhoud van een mogelijk ERW instrument. Momenteel werkt het Nederlandse voorzitterschap alle posities van de verdragspartijen uit in een eerste ontwerptekst voor het ERW-instrument. De eerste onderhandelingen zullen op basis van deze tekst plaatsvinden in Genève van 16 tot en met 27 juni a.s. De laatste onderhandelingsronde van dit jaar heeft plaats in december. Het is nog niet te zeggen of in december overeenstemming over een tekst kan worden gevonden. Mocht dat niet zo zijn, dan kan in 2004 verder worden gewerkt aan de totstandkoming hiervan.

Tot nu toe zijn de Nederlandse inspanningen succesvol geweest, met name door het bereiken van consensus onder alle verdragspartijen over het beginnen van officiële onderhandelingen. Voor wat betreft de kansen op de succesvolle totstandkoming van een ERW protocol bij het CWV (of mogelijk een ander ERW instrument) moet bedacht worden dat in het kader van het CWV besluiten met consensus worden genomen en dat de belangen en de achtergronden van de negentig verdragspartijen aanzienlijk uiteen kunnen lopen. Tegelijkertijd kan een zeker optimisme over de kansen op succes onder de grote meerderheid van de verdragspartijen worden vastgesteld. Een aantal hoofdonderwerpen waar nog gezocht moet worden naar consensus tussen de verdragspartijen zijn:


- de status van het instrument: juridisch bindend (een protocol bij het CWV) of bijvoorbeeld een politieke verklaring;

- de kwestie van de verantwoordelijkheid voor de ruiming van "nieuwe" ontplofbare oorlogsresten, die zullen ontstaan na de inwerkingtreding van het ERW protocol bij het CWV (of een ander instrument voor ERW);

- het ruimen van de vele "bestaande" ontplofbare oorlogsresten, die al bestaan voordat het instrument in werking treedt;

- de definities, met name de vraag op welke typen ontplofbare oorlogsresten het instrument van toepassing dient te zijn en of het instrument ook van toepassing zou moeten zijn op achtergebleven (ongebruikte) munitie;

- de bepalingen ten aanzien van samenwerking tussen verdragspartijen

4. Anti Voertuig Mijnen (AVM)

De Bijeenkomst van Verdragspartijen van het CWV in december 2002 heeft de Deskundigengroep tevens gemandateerd na te gaan of overeenstemming kan worden bereikt over een onderhandelingsmandaat inzake anti-voertuig mijnen. Consultaties hierover zullen in de loop van het jaar plaatsvinden gedurende de bijeenkomsten van de Groep van Regeringsdeskundigen. De regering hoopt dat hierover aanstaande december inderdaad een positief besluit kan worden genomen, waarbij wel dient te worden opgemerkt dat de resultaten met betrekking tot anti-voertuig mijnen absoluut onafhankelijk moeten staan ten opzichte van de resultaten op het gebied van ontplofbare oorlogsresten. Dit zijn twee geheel verschillende onderwerpen. De regering wil voorkomen dat de vooruitgang in de onderhandelingen over ERW uiteindelijk niet zou kunnen resulteren in een akkoord over een instrument, indien er geen overeenstemming kan worden bereikt over AVM. De kansen op overeenstemming over een onderhandelingsmandaat voor AVM zijn overigens niet groot. Een aantal landen is uitgesproken tegenstander van dergelijke onderhandelingen. Zij menen dat aanscherping van de technische bepalingen inzake AVM tot gevolg zullen hebben dat het arme landen onmogelijk wordt gemaakt dergelijke mijnen te produceren of aan te schaffen, terwijl de rijke landen daar wel toe in staat zouden kunnen zijn. Voorts wijzen deze landen op de reeds bestaande bepalingen over AVM in Geamendeerd Protocol II van het Conventionele Wapens Verdrag.


5. Bevordering van de naleving van het CWV

De versterking van de bepalingen met betrekking tot de naleving van het CWV is een moeizaam proces. Een aantal invloedrijke verdragspartijen voelt hier weinig voor. De komende maanden is er mogelijk enige toenadering tussen de Niet-Gebonden Landen en de EU, waarbij wellicht overeenstemming kan worden gevonden op basis van een door Zuid-Afrika voorgestelde benadering. Daarbij zouden de relevante paragrafen over naleving in het Geamendeerde Protocol II kunnen worden toegevoegd aan het CWV, zodat deze zouden gelden voor alle protocollen van het CWV.

DE MINISTER VAN DE MINISTER VAN

BUITENLANDSE ZAKEN, DEFENSIE

Mr. J.G. de Hoop Scheffer Mr. H.G.J. Kamp

===