Nationale Bank van België


Nationale Bank van België

Perscommuniqué
Brussel, 16 mei 2003

Het economische belang van de Belgische zeehavens - boekjaar 2001

De Nationale Bank van België publiceert elk jaar rapporten over het economische belang van de verschillende zeehavens (Antwerpen, Gent, Brugge-Zeebrugge en Oostende). Voor elke haven wordt de bijdrage tot de nationale economie berekend vanuit het oogpunt van de toegevoegde waarde, de werkgelegenheid, de investeringen en de bijdrage tot de overheidsinkomsten. Basis voor de berekening van deze grootheden zijn de bij de Balanscentrale neergelegde jaarrekeningen van de in de verschillende havens gevestigde bedrijven.

Na het absolute recordjaar 2000 daalde de globale toegevoegde waarde van de vier Vlaamse zeehavens in 2001 met 4,7 pct. tot een totaal van 9.882 miljoen euro. De vergelijkbare toegevoegde waarde voor de nationale economie groeide met 4,1 pct. Brugge-Zeebrugge en Oostende konden met respectievelijk +2,1 en +1,0 pct. een positief groei- cijfer voorleggen. Antwerpen en Gent zagen hun toegevoegde waarde met respectievelijk 2,4 en 12,8 pct. afnemen.

De haven van Antwerpen bleef met een bedrag van 6.543 miljoen euro en een aandeel van 66 pct. in het totaal veruit de grootste. Gent bekleedde een tweede plaats met 2.362 miljoen euro, gevolgd door Zeebrugge (841 miljoen euro) en Oostende (136 miljoen euro).

Opmerkelijk was dat de openbare sector er in de vier havens op vooruit ging, terwijl dit voor wat betreft de particuliere sector enkel in Zeebrugge het geval was. In laatstgenoemde sector was het de industrie die verantwoordelijk was voor de daling: op Zeebrugge na nam haar toegevoegde waarde overal af. Globaal genomen beliep deze daling 6,9 pct., met een uitschieter van -14,7 pct. in Gent. Daartegenover stond een zeer lichte groei in de diensten (+0,1 pct.), die zich overal manifesteerde op Antwerpen na (-0,5 pct.).

De vier zeehavens realiseerden over de periode 1995-2001 gezamenlijk een jaarlijkse gemiddelde groei van hun toegevoegde waarde van 1,5 pct. Zeebrugge stak daar met een gemiddelde van 2,6 pct. bovenuit, terwijl Oostende, ondanks de redelijk goede prestatie in 2001, zijn toegevoegde waarde over de beschouwde periode met gemiddeld 4,1 pct. per jaar zag dalen.

De zeehavens als geheel konden in 2001 de directe loontrekkende werkgelegenheid op peil houden: uitgedrukt in voltijdse equivalenten ging het om bijna 98.000 arbeidsplaatsen. In de haven van Gent groeide de tewerkstelling met 0,6 pct. en in Antwerpen bleef ze zo goed als ongewijzigd (+0,1 pct.), maar zowel Brugge-Zeebrugge (-1,3 pct.) als Oostende (-6,5 pct.) lieten een afname noteren.

Tussen 1995 en 2001 was Gent de enige zeehaven waar netto arbeidsplaatsen werden gecreëerd: de jaarlijkse gemiddelde groei bedroeg er 1,9 pct. In Antwerpen en Zeebrugge ging de werkgelegenheid er gemiddeld met 0,5 en 0,6 pct. op achteruit en in Oostende zelfs met 9,7 pct.

In 2001 werd in de zeehavens voor 2.087 miljoen euro geïnvesteerd in nieuwe materiële vaste activa. Na de achteruitgang in 2000 betekende dit een groei met 1,6 pct., vergeleken met een toename van 0,8 pct. op nationaal vlak. De toename kwam evenwel uitsluitend voor rekening van Antwerpen en Gent. In eerstgenoemde haven groeiden de investeringen zelfs met 9,3 pct., tot een bedrag van 1.376 miljoen euro. Zowel in Brugge-Zeebrugge (-31,4 pct) als in Oostende (-51,1 pct) viel het geïnvesteerde bedrag fors terug

Voor meer informatie omtrent deze studies kunt u steeds terecht bij de vestigingen van de Nationale Bank van België in Antwerpen en Gent.

NBB - Perscommuniqué