Hoge Raad der Nederlanden

Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AF8706 Zaaknr: 38607


Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage Datum uitspraak: 16-05-2003
Datum publicatie: 16-05-2003
Soort zaak: belasting -
Soort procedure: cassatie

Nr. 38.607

16 mei 2003
whk

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 10 juni 2002, nr. P01/0278, betreffende het door X B.V. te Z op aangifte voldane bedrag aan verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken.


1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof

Belanghebbende heeft over het tijdvak april 2000 op aangifte een bedrag van f a aan verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken voldaan. Belanghebbende heeft tegen dit bedrag bezwaar gemaakt en verzocht om teruggaaf van een bedrag van f b (EUR c), welk verzoek bij uitspraak van de Inspecteur is afgewezen.
Belanghebbende is tegen de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en teruggaaf verleend van verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken tot een bedrag van EUR c. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.


2. Geding in cassatie


De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.


3. Beoordeling van het middel



3.1.1. Belanghebbende produceert onder meer de alcoholvrije drank, aangeduid als A. Volgens een rapport van C van maart 2001 wordt ten behoeve van de bereiding van A magere melk voorbehandeld met membraantechnologie ter verwijdering van een kleine eiwitfractie die de stabiliteit van het product nadelig beïnvloedt. Na pasteurisatie wordt de melk aangeënt met yoghurtculturen. Vervolgens worden sapconcentraat, een pectine-oplossing, water en room toegevoegd. Aan de aldus verkregen "orange yoghurt compound" worden water en suiker toegevoegd. De specificatie op de verpakking van A vermeldt 10 % vruchtensap, 6 % magere yoghurt, voorts suiker en water. Het gehalte aan melkvetten bedraagt meer dan 0,02% mas.


3.1.2. De Inspecteur, van mening dat A niet voldoet aan de uitzondering van artikel 9, lid 3, letter a, van de Wet op de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken en enkele andere produkten, (hierna: de Wet), heeft ter zake van de in april 2000 verrichte uitslagen van deze drank geweigerd de door belanghebbende op aangifte voldane verbruiksbelasting ten bedrage van f b terug te geven.


3.2. Volgens artikel 1, lid 2, van de Wet wordt ter zake van de uitslag en de invoer van alcoholvrije dranken een belasting geheven onder de naam verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken. Artikel 6 van de Wet bepaalt dat onder alcoholvrije dranken onder meer limonade wordt verstaan. Als limonade wordt niet aangemerkt de uit melk of melkproducten bereide drank met een gehalte aan melkvetten van 0,02% mas of meer waarin zich melkeiwit en melksuiker bevinden, niet zijnde een uit wei of weiproducten vervaardigde drank (artikel 9, lid 3, aanhef en letter a, van de Wet).


3.3. Het Hof heeft, ervan uitgaande dat artikel 9, lid 3, letter a, van de Wet naast de voorwaarde inzake het melkvetgehalte de afzonderlijke eis stelt dat de drank moet zijn bereid uit melk of melkproducten, geoordeeld dat in casu aan die eis wordt voldaan. Uit de bevindingen van het in 3.1 genoemde rapport van C blijkt, aldus het Hof, dat de basisproducten voor A bestaan uit melk waaruit houdbare yoghurt is bereid, en vruchtensapconcentraat. Daaruit volgt naar 's Hofs oordeel dat A, zij het niet uitsluitend, uit melk of melkproducten is bereid. De enkele omstandigheid dat het eindproduct A, na toevoeging van water aan de compound, slechts voor 6% uit yoghurt bestaat is naar 's Hofs oordeel niet voldoende om te oordelen dat de drank niet uit melk of melkproducten wordt bereid, nu evenbedoelde wetsbepaling op dit punt geen kwantitatieve eisen stelt.


3.4. Tegen deze oordelen richt zich het middel met het betoog dat het Hof heeft miskend dat artikel 9, lid 3, letter a, van de Wet als eis stelt dat de drank moet zijn bereid uit melk of melkproducten en niet met melk of melkproducten, dat uit de wetsgeschiedenis kan worden opgemaakt dat deze terminologie is gekozen om dranken die in overwegende mate het karakter van zuivelproduct hebben buiten de heffing te laten en dat het begrip 'in overwegende mate' niet anders kan worden begrepen dan dat meer dan de helft, althans in ieder geval het hoofdbestanddeel van de drank dient te bestaan uit melk of een melkproduct.


3.5. Dit betoog faalt aangezien een dergelijke kwantitatieve eis niet in de tekst van de bepaling is opgenomen en uit de geschiedenis van de totstandkoming van de bepaling niet kan worden afgeleid dat met de in de bepaling gestelde voorwaarde dat het moet gaan om een 'uit melk of melkprodukten bereide drank' is beoogd een dergelijke eis te stellen.


4. Proceskosten


De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.


5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep ongegrond, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op EUR
644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Dit arrest is op 16 mei 2003 vastgesteld door de vice-president G.J. Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet, C.B. Bavinck en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en op die datum in het openbaar uitgesproken.

Van de Staat wordt ter zake van het door de Staatssecretaris van Financiën ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van EUR 348.