Ministerie van Buitenlandse Zaken


http://www.minbuza.nl

MIN BZ: Advies AIV: Europese Defensiesamenwerking

ADVIESRAAD INTERNATIONALE VRAAGSTUKKEN
Persbericht
(herhaling met gecorrigeerd telefoonnummer)
Datum: 15 mei 2003

EMBARGO TOT zondag 18 MEI 2003, 23.00 UUR

Adviesraad Internationale Vraagstukken:
Europese defensiesamenwerking - mogelijkheden en beperkingen

Zolang de Europese landen - waaronder ook Nederland - op het gebied van defensie onverminderd vasthouden aan hun soevereine beslissingsbevoegdheid, zal defensiesamenwerking niet resulteren in een wezenlijk doeltreffender Europese defensie en blijft het in hoofdzaak bij de huidige versnippering. Dit schrijft de AIV in een heden gepubliceerd advies Europese defensiesamenwerking - mogelijkheden en beperkingen. In een periode waarin veel intenties worden uitgesproken voor Europese samenwerking op defensieterrein heeft de AIV zich op verzoek van de regering verdiept in de praktische mogelijkheden en beperkingen op dat gebied.

Verdergaande samenwerking tussen de Europese landen wordt als nastrevenswaardig gezien, omdat er op den duur belangrijke voordelen mee te behalen zijn.
Samenwerking - met name taakverdeling - zou in het militair achteropgeraakte Europa kunnen leiden tot meer defensie voor hetzelfde (of zelfs minder) geld. Bij dalende budgetten lijkt dit een interessante weg om te volgen. Men mag evenwel niet uit het oog verliezen dat samenwerking in eerste instantie investeringen vergt (de kost gaat voor de baat uit), en bovendien een lange adem en sterk onderling vertrouwen. Succesvolle samenwerking vereist dat de partners ook in moeilijke omstandigheden op elkaar kunnen rekenen, niet in de laatste plaats op het gebied van inzetbereidheid. Dit kan eigenlijk alleen als ze voor het samenwerkings-verband bereid zijn delen van hun soevereine beslissings-bevoegdheid met elkaar (of in geval van multilaterale samenwerking met een bovennationale instantie) te delen
- zeker bij de verdergaande vormen van samenwerking zoals taakverdeling. Vooralsnog is dit een aantal stappen te ver. Hierin schuilt het voornaamste dilemma van de zoektocht naar verdere mogelijkheden voor militaire samenwerking tussen de Europese landen.

De intensiteit waarmee dit dilemma zich voordoet is niet bij alle vormen van militaire samenwerking hetzelfde. Het is het meest aanwezig bij collectieve aanschaf en inzet van militaire middelen, taakverdeling binnen een multilateraal of bilateraal kader, en ook bij operationele samenwerking in multilaterale of bilateraal verband, daarentegen minder in geval van 'pooling' en materieelsamenwerking. Juist van de meer ingrijpende vormen van samenwerking valt de meeste winst te verwachten. Op de korte termijn zijn de meeste mogelijkheden voor verdere samenwerking echter te vinden op het gebied van pooling en materieelsamenwerking, waarbij het soevereiniteitsvraagstuk minder speelt. Voor multilaterale operationele samenwerking en taakverdeling ontbreken vooralsnog de noodzakelijke kaders. Binnen de NAVO en de EU wordt daaraan wel gewerkt. Bijvoorbeeld in het kader van de verschillende capaciteiteninitiatieven (ECAP en PCC), die weliswaar niet in meer defensiematerieel hebben geresulteerd, maar wel in een consensus over de tekorten, die dan als richtsnoer kunnen dienen voor de nationale defensieplanners. Tegen deze achtergrond beveelt de AIV als volgende stap aan dat de invulling door de lidstaten van de in EU en NAVO-kader gestelde prioriteiten aan een multilaterale toets wordt onderworpen. Dat betekent dat de EU en de NAVO daarover een oordeel moeten geven dat in nationale planning wordt meegenomen.

Bij de zoektocht naar mogelijkheden voor defensie-samenwerking zijn verder twee kwesties van groot belang.
De eerste is een heldere afbakening van de nationale kerntaken. Deze komen niet in aanmerking voor uitruil of samenwerking en vormen dus een 'ondergrens'. De tweede is het 'ambitieniveau voor de krijgsmacht' dat Nederland minimaal in stand wil houden en waarvoor het dan ook de financiële middelen moet reserveren. Naar de mening van de AIV vragen deze twee kwesties thans dringend om de formulering van strategische uitgangspunten voor de Nederlandse doelstellingen met betrekking tot de taken en functies van onze krijgsmacht op buitenlands zowel als binnenlands terrein, voorzien van hun financiële consequenties. Een dergelijk kader zou niet alleen een basis bieden bij het maken van keuzes en het stellen van prioriteiten. Het zou ook de hoognodige continuïteit verschaffen ten aanzien van doelstellingen, ambitieniveau en dus begrotingspolitiek; een continuïteit die onontbeerlijk is om een betrouwbare en aantrekkelijke partner te zijn bij het aangaan van militaire samenwerkingsverbanden. Dat is nodig, als de regering - zoals blijkt uit de adviesaanvraag - serieus overweegt om verdere stappen te zetten op de ingeslagen weg van intensievere militaire samenwerking tussen de Europese partners.
Het advies werd voorbereid door een werkgroep onder voorzitterschap van Lt.gen. b.d. G.J.Folmer en prof.dr.B.A.G.M. Tromp.

Op 12 juni 2003 wijdt de Atlantische Commissie een bijeenkomst aan het onderwerp van dit advies.

///