NVAB
Werkdocument van de werkgroep verwijsfunctie
De werkgroep verwijsfunctie bedrijfsarts heeft zich gebogen over de
voorwaarden in de samenwerking tussen huisarts en bedrijfsarts toegespitst
op de verwijsfunctie, die de bedrijfsarts krijgt toegewezen, die een
optimale begeleiding van de werkende patiënt mogelijk maken. Dit
werkdocument wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de besturen van NVAB, LHV
en NHG. Het kan dan dienen als uitgangspunt voor een advies aan de
beroepsgroepen.
De werkgroep is ingesteld door de beide besturen van de NVAB en LHV. Het
NHG werd gevraagd te participeren in de werkgroep. De werkgroep had de
volgende samenstelling:
Dr. P. van den Hombergh Beleidsadviseur LHV, huisarts, VoorzitterDe werkgroep had als taakopdracht een antwoord te formuleren op de vraag: Hoe kan de verwijsfunctie voor bedrijfsartsen vorm krijgen op zodanige wijze dat werknemers - indien noodzakelijk - op een onafhankelijke, snelle en doelmatige wijze verwezen worden voor diagnostiek en behandeling van arbeidsrelevante aandoeningen in goede onderlinge samenwerking en afstemming met de huisarts?
M. Bastiaanssen Bestuur NVAB, beleidsmedewerker KNMG Secretaris A. Bressers Secretaresse LHV Notuliste J. van Dam Bedrijfsarts, Arbo Unie, vestiging Haarlem Dr. J.W. Jacobs Huisarts te Haarlem
A.P. Nauta Bedrijfsarts en A&O psycholoog, Kenniscentrum AKB, R'dam
R. Helsloot Manager P&I NHG (samen met C. in 't Veld, huisarts, Hoofd P&I NHG)
De werkgroep stelde zich daarbij de volgende vragen: Welk doel heeft de staatssecretaris precies voor ogen, welk probleem kan opgelost worden bij de formele verwijsfunctie van de bedrijfsarts? Onder welke randvoorwaarden in de samenwerking tussen bedrijfsarts en huisarts kan de verwijsfunctie van de bedrijfsarts bijdragen aan een optimale begeleiding in het herstel van de patiënt en diens functioneren?
De werkgroep hecht belang aan de volgende uitgangspunten:
Een verwijzing door huisarts of bedrijfsarts moet deskundig zijn en
onafhankelijk tot stand komen. De bedrijfsarts richt zich op
arbeidsrelevante aandoeningen
De verwijsfunctie past in het gezamenlijk vaststellen en uitvoeren van
beleid gericht op behoud van, respectievelijk herstel van (optimaal)
functioneren van een werknemer met arbeidsrelevante klachten.
De werkgroep is van mening dat huisarts en bedrijfsarts gehouden zijn in
samenspraak beleid te maken ten behoeve van het herstel van de patiënt. Dit
veronderstelt laagdrempelige samenwerking als voorwaarde voor een goede
uitvoering van de verwijsfunctie.
Als de werkgroep spreekt over samenwerking dan doelt zij daarmee op de
begrippen en definities van samenwerking zoals vastgelegd in het convenant
LHV-NVAB van 1998 en de Leidraad LHV-NVAB (ontwikkeld door TNO, 2002);
hierin wordt ook het CTG-tarief voor informatieverstrekking door huisartsen
aan bedrijfsartsen genoemd.
De werkgroep ziet kansen voor verbetering van de gelijkwaardigheid en dus
voor de samenwerking. Een zorgvuldig implementatie traject kan de eventuele
weerstanden, en mogelijk negatieve invloed van de formele verwijsfunctie op
de samenwerking, voorkómen. Dit blijkt ook uit de resultaten van de
samenwerkingsprojecten LHV-NVAB: aanvankelijke weerstanden kunnen
stapsgewijs worden overwonnen bij een gefaseerde en zorgvuldige
implementatie.
Met de verwijsfunctie breidt de taak van de bedrijfsarts uit van adviseur
naar medebehandelaar. De bedrijfsarts respecteert de rol van de huisarts
als deskundige in de generalistische curatieve geneeskunde, als
dossierhouder en zijn/haar verantwoordelijkheid voor diagnostiek en
behandeling. De huisarts respecteert de rol van bedrijfsarts als medisch
specialist op het gebied van arbeid en gezondheid en zijn/haar
verantwoordelijkheid voor de begeleiding en reïntegratie. Voor onderlinge
afstemming, overleg en beleid wordt verwezen naar de Leidraad LHV-NVAB en
de in dit document genoemde aandachtspunten.
Bij verwijzing door de bedrijfsarts zal het gaan om verwijzen naar medisch-
specialistische zorg, paramedische zorg en geestelijke gezondheidszorg
(bron: CVZ-rapport). Wat betreft het onderscheid tussen eerste en
vervolgverwijzingen (zoals gemaakt door het CVZ) is de werkgroep van mening
dat in geval van afstemming van beleid tussen bedrijfsarts en huisarts,
zoals de werkgroep hierboven bepleit, dit onderscheid niet meer van belang
is om te maken.
De bedrijfsarts is tengevolge van de opleiding tot basisarts en de WGBO
bevoegd om te verwijzen en te behandelen net als alle andere artsen
Bedrijfsartsen verwijzen conform het standpunt van de NVAB, dat wil zeggen
binnen de bevoegdheden die zij hebben en de bekwaamheden die zij
onderhouden. Bedrijfsartsen zijn gehouden aan de KNMG gedragsregels en aan
privacy wetgeving. Werkend in een commerciële omgeving, verwijzen
bedrijfsartsen uitsluitend op basis van medisch inhoudelijke argumenten.
De werkgroep hanteert de WHO-definitie voor gezondheid.
Verdere overwegingen van de werkgroep
De werkgroep constateerde dat het succes van de formele verwijsfunctie
afhangt van de verdere verbetering van de samenwerking huisarts -
bedrijfsarts. Het verder implementeren van de resultaten van de 6 LHV-NVAB-
Projecten kan belangrijk bijdragen aan het succes van de formele
verwijsfunctie voor de bedrijfsarts.
De verwachte omvang van de verwijspraktijk is nog onduidelijk. In bijlage
1. zijn hierover de cijfers uit het CVZ-rapport opgenomen. Met het
ontbreken van goede cijfers zijn uitspraken over aantal verwijzingen,
wachttijden etc. niet mogelijk.
Het effect op wachttijden en de verwachte toename in de efficiëncy in de
begeleiding van werknemers met arbeidsrelevante aandoeningen, is volgens de
werkgroep niet goed voorspelbaar (betrouwbare cijfers ontbreken over omvang
verwijspraktijk). Als deze twee parameters gebruikt gaan worden in de
evaluatie dient zorgvuldig gekeken te worden naar de evaluatiecriteria. In
bijlage 2 vindt u de door CVZ voorgestelde evaluatiecriteria. Deze zullen
door de beroepsverenigingen nog kritisch beoordeeld en aangevuld moeten
worden.
Van de volgende aandachtspunten verwacht de werkgroep een verbetering in de
samenwerking:
1. Verbeterde beeldvorming over en weer en gelijkwaardige posities van
huis- en bedrijfsartsen, waardoor de kwaliteit van het overleg en de
samenwerking zal verbeteren. Het kan de behoefte aan overleg over en
weer stimuleren.
2. Meer kennis van elkaars werk, referentiekader, richtlijnen,
standaarden. (Medisch Contact 2002; 57, nr 43:1568- 72.)
3. Meer besef van het verschil in focus (voor de huisarts zijn
arbeidsrelevante aandoeningen maar een deel van t werk en staan
niet centraal)en meer besef van het belang van de rol van arbeid
bij ziekte (leidend tot het meer uitvragen en laten meewegen van
de factor arbeid door de huisarts).
4. Betere informatie van patiënten over de rol van huisarts en
bedrijfsarts, hun taken en de verdeling van hun werkgebied.
5. Beter begrip en kennis van ieders werkwijze en verschil in benadering:
de benadering van de bedrijfsarts (tijdscontingent begeleiden gericht
op functioneringsherstel) en van de huisarts (diagnostiek en
behandeling)
6. Meer aandacht in de beide beroepsopleidingen alsook bij nascholing
voor elkaars werkwijze en referentiekader en voor vormen van
samenwerking.
Meer kennis van de sociale kaart en verwijsmogelijkheden
Meer bekendheid met/toepassen van samenwerkingsprotocollen (zoals de
leidraad)
Voorkómen van het tegen elkaar uitspelen van huisarts en bedrijfsarts door
de patiënt
Goede afstemming over het vervolgbeleid na verwijzing
11. In onderling overleg worden de rollen van huisarts en
bedrijfsarts voor het vervolgbeleid vastgesteld
Zodanige contractering tussen werkgevers en Arbo-diensten met daaruit
voortvloeiend
Respecteren van professionele autonomie,
14. Opheffen van verschillen in periode tussen eerste verzuimdag en
bezoek aan de arbodienst voor patiënten, c.q. tijden waarbinnen
actie moet worden ondernomen
De werkgroep stelt de volgende gedragscode voor om de samenwerking te
ondersteunen en het succes van de formele verwijsfunctie te realiseren:
Algemeen
2. Huisarts en bedrijfsarts streven naar het opbouwen en bestendigen
van vertrouwen in elkaar in de samenwerking.
3. De huisarts vraagt naar werk dat patiënt doet, en betrekt de factor
arbeid in anamnese en onderzoek en neemt notitie van de door de
bedrijfsarts en anderen geleverde zorg. De huisarts maakt hiervan
notitie in het patiëntdossier.
4. De bedrijfsarts neemt notitie van de klachten/ziekte van de patiënt
en de door de huisarts en anderen geleverde zorg. De bedrijfsarts
legt deze gegevens vast in het patiëntdossier.
5. Voor een verwijzing dient alle relevante informatie voor die
verwijzing te worden gecommuniceerd naar degene, waarnaar verwezen
wordt. Ontbrekende informatie voor de verwijzing wordt opgevraagd.
6. De huisarts is dossierhouder.Informatie naar de bedrijfsarts vindt
plaats conform de LHV/NVAB Leidraad (zie ook 2.1.).
7. De bedrijfsarts heeft een eigen dossier voor de arbeidsrelevante
aandoeningen. Informatie naar de huisarts vindt plaats conform de
LHV/NVAB Leidraad (zie ook 2.1.).
8. De bedrijfsarts verwijst zelf waar nodig patiënten en richt zich in
principe op arbeidsrelevante aandoeningen. Hij/zij verwijst waar
nodig bij niet arbeidsrelevante co-morbiditeit naar de huisarts.
9. De huisarts verwijst bij arbeidsrelevante klachten, waarbij een
vraagstelling aan de bedrijfsarts geïndiceerd is, naar de
bedrijfsarts.
10. Verwijzing van arbeidsrelevante klachten vormen een gebied van
overleg, communicatie en wederzijdse afstemming tussen huisarts en
bedrijfsarts.
11. Bij onvoldoende kennis over achtergronden van de patiënt overlegt de
bedrijfsarts of vraagt de huisarts een advies voor verwijzing.
12. Bij onvoldoende kennis over achtergronden van de patiënt bij
arbeidsrelevante aandoeningen overlegt huisarts met de bedrijfsarts
over een advies voor verwijzing.
13. Beiden werken waar mogelijk volgens algemeen aanvaarde en liefst
evidence based richtlijnen.
14. Zorg is gericht op optimale patiëntenzorg, dat wil zeggen gericht op
zowel functieherstel als op diagnose en behandeling.
15. Beiden hebben een verantwoordelijkheid met betrekking tot het
voorkomen van congestie in de 2e lijn, waarbij vooral de
mogelijkheid tot consultatie voorafgaand aan verwijzing wordt benut.
Communicatie
2. Men werkt altijd (niet alleen bij verwijzing, maar ook voor
informatie-uitwisseling) met de (TNO)leidraad en de daarin
aangegeven indicaties (zowel inhoudelijk als wat betreft tijdpad).
Met de patiënt wordt de wijze van de uitwisseling van de informatie
afgestemd. De patiënt is "drager" van de informatie en heeft kennis
van de informatie.
3. Elke verwijzing van zowel de huisarts als de bedrijfsarts betreft
een goede complete brief met voor de verwijzing relevante informatie
en een vraagstelling. Dit vervangt bij voorkeur de verwijskaart.
4. De huisarts dient te weten wie de bedrijfsarts is van de patiënt en
kan deze bereiken (bijvoorbeeld via het communicatieformulier uit de
leidraad of een visitekaartje)
5. De bedrijfsarts dient te weten wie de huisarts is van de patiënt en
kan deze bereiken (bijvoorbeeld via het communicatieformulier uit de
leidraad en/of gebruik van telefoonnummer voor intercollegiaal
overleg)
6. Huisarts en bedrijfsarts houden elkaar op de hoogte van het vervolg
van de behandeling.
7. Huisarts en bedrijfsarts nemen kennis van elkaars sociale kaart en
verwijsmogelijkheden en worden daarbij ondersteund door organisaties
die hen daarbij kunnen ondersteunen (Medwerk, kenniscentra
arbeidsrelevante aandoeningen).
8. De bedrijfsarts informeert de huisarts bij verwijzing. Bij uitspelen
door de patiënt of bij niet begrepen behandelingen, diagnostiek of
behandelplannen overleggen beiden telefonisch. Initiatief ligt bij
de probleemeigenaar.
9. Bij tegengestelde meningen wordt een oplossing gezocht in de
richting die de patiënt wenst.
Gezamenlijke verantwoordelijkheden
2. Beiden hebben een verantwoordelijkheid om medicalisatie en/of
somatisering te voorkomen
3. Beiden hebben een verantwoordelijkheid om binnen een of enkele dagen
toegang te hebben tot hun spreekuur. Beiden streven naar gelijke
toegankelijkheid voor patiënt op het spreekuur c.q. werknemer op het
arbeidsgezondheidskundig spreekuur.
4. Beiden hebben de verantwoordelijkheid om de werknemer te begeleiden
naar functioneel herstel conform de WHO-definitie
5. Bij de begeleiding naar herstel van de functie wordt gelet op de
effectiviteit en efficiëncy van interventie
6. Beiden hebben een taak in de juiste voorlichting van de patiënt.
7. Bij irritatie of een conflict zijn beiden verplicht tot het opnemen
van contact.
Opleiding en nascholing
2. De opleidingen van beide beroepsgroepen besteden aandacht aan de
samenwerking huisarts - bedrijfsarts en passen hun eindtermen aan
met betrekking tot de verwijsfunctie
3. De aanbieders van nascholing van beide beroepsgroepen verplichten
zich tot het organiseren van gezamenlijke nascholing om inhoud te
geven aan de samenwerking, afstemming en kennisname van elkaars
referentiekader en werkwijze.
4. De huisarts en bedrijfsarts verdiepen zich in elkaars richtlijnen en
standaarden.
Context
2. NHG en LHV/ DHV stimuleren WDH tot gezamenlijke nascholing en
overleg met de NSPOH, SGBO (Nijmeegse bedrijfsartsopleiding) NVAB-
kringen en andere onafhankelijke aanbieders van gezamenlijke
nascholing voor huis- en bedrijfsartsen. De NVAB stimuleert de
aanbieders van nascholing voor bedrijfsartsen en de NVAB-kringen tot
gezamenlijke nascholing en overleg met WDH.
3. De aanbieders van nascholing van bedrijfsartsen en
huisartsenopleidingsinstituten nemen het initiatief om met elkaar en
regionale vertegenwoordigers gezamenlijke nascholing te organiseren.
4. Medwerk is een landelijk dekkende organisatie van professionals die
zich met arbeidsrelevante aandoeningen bezighouden, zoals:
huisartsen, medisch specialisten, verpleegkundig consulenten,
bedrijfsartsen, GGZ-deskundigen, paramedici en overige relevante
beroepsbeoefenaren. Zij spelen een belangrijke rol in de
ondersteuning van de beoogde samenwerking.
5. Voor de facilitering speelt informatietechnologie (ICT) een
belangrijke rol. Te denken valt aan: de leidraad in ieder HIS en
ieder arbo-informatiesysteem, een sociale kaart op internet, etc.
6. De Arbo-diensten faciliteren de verwijsmogelijkheid van hun
medewerkende bedrijfsartsen, dat wil zeggen: verwijsmogelijkheden op
basis van medisch inhoudelijke criteria/ richtlijnen en
professionele autonomie.
7. De bedrijfsarts beroept zich bij zijn of haar Arbo-dienst op het
professioneel statuut en het verenigingsstandpunt over
basiscontracten, zodat de contracten tussen arbodiensten en
werkgevers een aanpak conform bovengenoemde richtlijnen mogelijk
maken.
8. De patiënt staat centraal bij de verwijzing. Zowel de implementatie
als de evaluatie van de verwijsfunctie gebeuren in nauw overleg en
samenspraak met de NPCF.
9. Klachten gaan via de vigerende klachtenregelingen van de
beroepsgroepen.
Dit document is een voorlopig werkdocument voor de spelregels die de
verwijsfunctie een succes moeten maken. Ten slotte stelt de werkgroep voor
om op basis van dit werkdocument een advies te ontwikkelen voor de
beroepsgroepen.
Dit advies wordt voorgelegd aan beide beroepsgroepen. Het advies dient
enerzijds een optimale verwijzing en anderzijds een optimale communicatie
hierover. Het advies is geschikt om direct geïmplementeerd te worden. De
basis ervan is gelegen in de LHV-NVAB Leidraad (ontwikkeld door TNO), de
NHG Richtlijn Informatie-uitwisseling tussen huisarts en specialist bij
verwijzing, alsmede het NHG-nascholingscahier over de samenwerking tussen
huisarts en specialist. De werkgroep stelt voor dat de besturen van LHV,
NVAB en NHG (na goedkeuring van dit werkdocument) de opdracht geven voor
verder ontwikkeling en implementatie van het "advies inzake verwijzen". De
werkgroep stelt zich dit voor in de vorm van landelijke afspraken.
Over het advies vindt afstemming plaats met de visie van de patiënten door
het aan de NPCF voor te leggen.
Het advies kan uitgedragen worden naar de beroepsgroepen (De Huisarts,
TBV).
Gezien de actualiteit van het onderwerp en de vele vragen uit het veld
stelt de werkgroep voor om (na goedkeuring van dit werkdocument door de
besturen) een gezamenlijke brief naar de Tweede Kamer/staatssecretaris op
te stellen en een persbericht met het advies als uitgangspunt.
Evaluatie van de formele verwijsfunctie zal door CVZ gebeuren. De
evaluatiecriteria die zij noemen staan vermeld in bijlage 2. Deze criteria
zullen door de beroepsgroepen nog beoordeeld en zo nodig gewijzigd,
aangevuld kunnen worden.
Bijlage 1. Cijfers over de verwijsfunctie van huisarts en bedrijfsarts (uit CVZ-rapport) Verwijsgedrag huisarts |Verwijsgedrag |Fysiotherapie /oefentherapie | | |De meest voorkomende reden om te verwijzen | | |naar de fysiotherapie /oefentherapie is in | | |verband met: | | |Rugklachten | | |Nekklachten | | |Schouderklachten | | |De geschatte verwijsfrequentie ligt in de | | |leeftijdsgroep 16-64 jaar op 65 per 1.000 | | |patiënten per jaar. | | |GGZ | | |De meest voorkomende diagnoses waarvoor | | |naar de GGZ wordt doorverwezen dan wel | | |doorgestuurd zijn: | | |Depressie / down, depressief gevoel | | |Angstig, nerveus, gespannen gevoel | | |De geschatte verwijsfrequentie ligt in de | | |leeftijdsgroep 15-64 jaar op 10 per 1.000 | | |patiënten per jaar. | | |Medisch specialisten | | |Verwijzing naar: |% van alle | | | |verwijzingen | |1 |Chirurgie |13.6 % | |2 |Dermatologie |11.3 % | |3 |Gynaecologie |11.0 % | |4 |Orthopedie |10.9 % | |5 |KNO |9.2 % | | |Verwijzing wegens: |% van alle | | | |verwijzingen | |1 |Bewegingsapparaat |20.6 % | |2 |Huidaandoeningen |13.5 % | |3 |Maag/darm |8.6 % | |4 |Geslachtsorganen |7.2 % | | |(vrouw) | | |5 |Oogaandoeningen |7.1 % | | |Doel van de |% van alle | | |verwijzing |verwijzingen | |1 |Behandeling |44% | |2 |Diagnostiek en |37% | | |behandeling | | |3 |Diagnostiek |17% | |4 |Ter geruststelling |2.5% | | |van de patiënt | | Doorstuurgedrag (verwijzen door bedrijfsarts) |Doorstuurgedrag|Hier zijn geen harde cijfers te noemen, | | |niet alle bronnen kunnen kwantificeren hoe| | |vaak werknemers worden doorgestuurd naar | | |"private zorg". | | |Enkele inschattingen door geïnterviewde | | |personen: | | |125-130 per jaar, op de omvang van een | | |bedrijfsartsenpraktijk van 2.500 | | |werknemers (5-9% van alle werknemers) | | |AKZO: 3% van alle werknemers | | |Binnen de cliëntèle van de RIAGG (niet | |Snelle groei |AWBZ gedeelte) blijkt een kwart | | |doorgestuurd te zijn door de bedrijfsarts | | | | | |De markt voor deze zorg groeit snel . De| | |patiënten zijn voor een belangrijk deel | | |mensen met psychische klachten, maar er | | |zijn ook initiatieven die zich specifiek | | |bezig houden met rugklachten en | | |revalidatie. De commerciële geestelijke | | |gezondheidszorg is een groeimarkt waar | | |momenteel minder dan vijftien procent van | | |de potentiële cliënten wordt behandeld. | | |Op basis hiervan kan de huidige omzet voor| | |alleen de kortdurende hulpverlening voor | | |mensen met arbeidsgerelateerde psychische | | |klachten worden geschat op circa 39 | | |miljoen euro. | | |De totale markt van tweedelijns arbozorg | | |wordt geschat op 205 miljoen euro. | |Intern |Bij verwijzen of doorsturen gaat het | |doorsturen |gewoonlijk om het verwijzen of doorsturen | | |naar een externe specialist of instantie. | | |In het geval van arbodiensten kunnen | | |bedrijfsartsen echter ook "intern" | | |doorsturen naar disciplines die binnen de | | |arbodienst beschikbaar zijn. Denk hierbij | | |aan mediation bij conflicten op het werk, | | |bedrijfsmaatschappelijk werk of de | | |bedrijfspsycholoog. | Bijlage 2. Evaluatie-criteria volgens CVZ Monitoren landelijk experiment | |In dit hoofdstuk worden de randvoorwaarden | | |en effectmaten voor het experiment | | |beschreven. De beschreven gegevens zijn | | |toegesneden op de geleidelijke invoering | | |van de verwijsfunctie en niet op het | | |uitvoeren van regionale experimenten. Door | | |het voorstel voor een landelijk experiment | | |is de nadruk meer komen te liggen op het | | |volgen van de ontwikkelingen (kwantiteit en| | |kwaliteit van de verwijzingen) en op het | | |doen aan risicoreductie.het expliciteren | | |van de mogelijkheden tot bijsturen. | 1 De te bepalen effectmaten |Effectmaten |Met een verwijsfunctie voor de bedrijfsarts| | |wordt door het ministerie van VWS een | | |aantal effecten beoogd, die in het | | |standpunt van de overheid worden samengevat| | |als ".. Een sneller, effectiever en | | |doelmatiger begeleiden en behandelen, zodat| | |onnodig ziekteverzuim kan worden | | |voorkomen". Bij de evaluatie zijn dus in | | |ieder geval de beoogde effecten van | | |belang: | |Wachttijden |Bekorting van de wachttijden (bij | | |verwijzing door bedrijfsarts | | |respectievelijk huisarts en de som van die | | |beiden) | |Verzuimduur |Beperking van de verzuimduur | |Verzuimvolume |Beperking van het verzuimvolume | | |Daarnaast is in literatuur en interviews | | |sprake van een aantal mogelijke | | |(neven)effecten die mogelijk van belang | | |kunnen zijn: | |Aantal |De ontwikkeling van het totaal aantal | |verwijzingen |verwijzingen (via huisarts, via | | |bedrijfsarts en de som van beiden) | | |Medische consumptie | | |Eventuele selectieve verwijzing van | | |specifieke groepen werknemers en de | | |kwaliteit van de verwijzingen | |Werkdruk |Effecten op de werkdruk van huisarts, | | |bedrijfsartsen en mogelijk de specialist. | |Keuze voor |Keuzen van verzekerden voor verwijzing via | |verzekerden |bedrijfsarts of huisarts. | 2 Randvoorwaarden voor het invoeren verwijsfunctie |Randvoorwaarden |In geval van een verwijsfunctie voor de | | |bedrijfsarts dient de bedrijfsarts de | | |huisarts te informeren en dienen er | | |afspraken te worden gemaakt over de | | |informatievoorziening in het | | |vervolgtraject van de verwijzing. Waarbij| | |de mening van de verzekerde | | |doorslaggevend is. | |Standaardisatie |Voor de hele informatie-uitwisseling | | |tussen de bedrijfsarts en huisarts is | | |behoefte aan meer standaardisatie. | 3 Vragen die het experiment moet beantwoorden |Procesmatige |Rond het verwijsgedrag zijn een aantal | |aspecten |procesmatige aspecten van belang: | | |Wegens (verdenking op) welke soorten | | |aandoeningen wordt door bedrijfsartsen | | |verwezen | | |Naar welke specialismen, paramedische en | | |andere zorg wordt door bedrijfsartsen | | |verwezen | |Verschil in |Is er verschil in kwaliteit van | |kwaliteit |verwijzingen van de huisarts en de | | |bedrijfsarts in de ogen van de partij | | |waarna verwezen wordt | |Verschuiving |In hoeverre wordt de huidige doorstuurlijn | |van de kosten |(directe lijn 4) verlegd naar de diagonale | | |lijn 6 (dus vindt er een verschuiving | | |plaats van niet ZFW- en AWBZ verzekerde | | |zorg naar wel ZFW- en AWBZ-verzekerde | | |zorg) | |Communicatie |Hoe verloopt de communicatie tussen | | |bedrijfsarts en huisarts | | |Blijft de huisarts op de hoogte van zowel | | |de verwijzing als het vervolgtraject | |Werknemers |Hoe ervaren verzekerde werknemers de nieuwe| | |rol van de bedrijfsarts | |Mogelijke |Ontstaan er conflicten omdat de verzekerde | |conflicten |de verwijzing van de bedrijfsarts niet op | | |wil volgen (toetsing onafhankelijke positie| | |bedrijfsarts) | 4 Beschikbare informatiebestanden | |Er zal moeten worden bepaald hoe de | | |benodigde informatie om de effectmaten | | |te bepalen verzameld moet worden. De | | |voorbereidingstijd tot de invoering is | | |onder andere hiervoor bedoeld. | |Bestaande |Er zal naar moeten worden gestreefd om | |informatiebronnen|zoveel mogelijk informatie af te tappen| | |uit al bestaande informatiebronnen dan | | |wel: | |Ontwikkeling |Informatie aftappen uit eventuele | |informatiebronnen|systemen die voor het goede verloop van| | |het experiment zelf al ingevoerd zouden| | |moeten worden | | |Voor de beschikbaarheid van relevante | | |gegevens in databases van geïnterviewde| | |arbodiensten, zorgverzekeraars en | | |reïntegratiebedrijven wordt verwezen | | |naar bijlage 2 behorende bij de | | |rapportage van AStri (bijlage 2). Het | | |zal nog enige voorbereidingstijd vergen| | |om exact te bepalen welke gegevens waar| | |beschikbaar zijn, de overlap en op | | |welke wijze ze elkaar aanvullen. | |Referentiegegeven|Er zal moeten worden bepaald welke | |s |referentiegegevens nodig zijn voor het | | |experiment. | | |Het uitvoeren van een nulmeting waarbij| | |de stand van zaken voorafgaand aan het | | |experiment wordt bepaald, waarna wordt | | |bekeken welke veranderingen optreden in| | |de loop van het experiment. De | | |nulmeting kan ook bestaan uit het | | |analyseren van de huidige werknemers | | |die de bedrijfsarts zou willen | | |verwijzen. Vanuit een werkgever of | | |zorgverzekeraar kunnen de | | |ontwikkelingen in de kwantiteit en aard| | |van verwijzing gevolgd worden. | | |Voor de kwaliteit van de verwijzingen | | |zou apart onderzoek opgezet kunnen | | |worden. | |Perspectief |De evaluatie zal ook betrekking moet | |werknemer |hebben op het perspectief van de | | |patiënt /werknemer. Hoe ervaart deze | | |het hele proces? Informatie hierover | | |zal door middel van een deelonderzoek | | |verkregen kunnen worden. | | |De evaluatie zal vóór de experimentele | | |invoering moeten worden voorbereid, in | | |afstemming met de partijen en | | |organisaties die onderwerp zijn van de | | |evaluatie. |---
Arbeidsrelevante aandoeningen: Aandoeningen van psychische of somatische aard die al of niet veroorzaakt worden door het werk, maar in alle gevallen het functioneren op het werk nadelig beïnvloeden. Winst en gezondheidszorg, advies uitgebracht door de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg, 2002.