Ministerie van Defensie


---

Brieven aan de Kamer
---

aanbieding tussentijdse evaluaties van lopende operaties

21-05-2003

Hierbij bied ik u de tussentijdse evaluaties aan van de thans lopende militaire operaties, te weten SFOR, ISAF, de operatie Enduring Freedom en verschillende kleinschalige missies. Conform de uitkomsten van het debat over het rapport van de Tijdelijke Commissie Besluitvorming Uitzendingen (TCBU) komen in deze tussentijdse evaluaties alleen de militaire aspecten aan de orde.

De doelstelling van deze evaluaties is te onderzoeken welke aspecten van de uitzendingen verbeterd kunnen worden, om daaruit lering te trekken voor toekomstige uitzendingen. Binnenkort zal ik u, samen met de minister van Buitenlandse Zaken, de eindevaluatie Task Force Fox (Macedonië) aanbieden. Verder zal na beëindiging van het huidige Duits-Nederlandse leiderschap over ISAF hiervan een eindevaluatie worden gemaakt; deze aspecten zijn (grotendeels) buiten beschouwing gelaten in de voorliggende tussentijdse evaluatie van ISAF.

In het algemeen kan worden gesteld dat vooral de operaties ISAF en Enduring Freedom onderstrepen welke eisen worden gesteld aan een moderne, expeditionaire krijgsmacht. Militaire eenheden moeten ver buiten Europa kunnen optreden, vaak onder extreme klimatologische omstandigheden in gebieden waar elementaire logistieke voorzieningen ontbreken. Dat is een gegeven in de planning en uitvoering van een operatie en het stelt hoge eisen aan personeel en materieel.

In het geval van ISAF moest de gehele verplaatsing van Nederland naar Afghanistan binnen enkele weken worden uitgevoerd, en dan nog alleen door de lucht. Daarbij bleek dat vooral diplomatieke overvliegvergunningen en statusverdragen bepalende factoren zijn. Daarnaast bleek het aanbevelenswaardig om de Nederlandse militaire transportvliegtuigen, van het type C-130 Hercules uit te rusten voor nachtelijke landingen op vliegvelden waar bijvoorbeeld grondverlichting ontbreekt of is uitgeschakeld. De Koninklijke luchtmacht is inmiddels met een verwervings- en opleidingstraject begonnen.

Ook bij de verschillende bijdragen in het kader van de operatie Enduring Freedom is het belang gebleken van het expeditionaire karakter van de krijgsmacht. Zo werden voor het eerst een transportvliegtuig, een tankervliegtuig en een maritiem patrouillevliegtuig, die normaal gesproken vooral andere operaties ondersteunen, voor zelfstandige operaties op vliegbases in Centraal-Azië (Kirgizië) en het Midden-Oosten (Qatar en de VAE) gestationeerd. Net als bij ISAF bleek daarbij dat de benodigde statusverdragen, memorandums of understanding en diplomatieke overvliegvergunningen een niet te onderschatten deel van de voorbereiding vormen. Verder was het ontbreken van een centrale luchtverkeersleiding in het Afghaanse luchtruim hinderlijk, zij het niet onoverkomelijk voor de inzet van het Nederlandse tankervliegtuig (KDC-10) boven Afghanistan. De KDC-10 beschikt nog niet over een automatisch systeem dat botsingen voorkomt bij gebrek aan centrale verkeersleiding. De aanschaf en inbouw van een dergelijk systeem wordt door de Koninklijke luchtmacht vanaf medio dit jaar gerealiseerd. Daarnaast moeten de in Kirgizië gestationeerde Nederlandse F-16s voor groot onderhoud elke maand terugkeren naar Nederland, waarbij ze onderweg bijgetankt moeten worden door een KDC-10 tankervliegtuig.

Versterking van het expeditionaire vermogen van de krijgsmacht blijft dus een beleidsprioriteit. Uit de hierbij aangeboden evaluaties blijkt dat het daarbij ook kan gaan om kleine aanpassingen aan bestaand materieel en om procedurele maatregelen op planningsgebied.

DE MINISTER VAN DEFENSIE

Tussentijdse evaluatie 2002

Inhoudsopgave

Inleiding
---

Doelstelling
---

1. C-130 Detachement op Manas International Airport in Kirgizië
---

1.1 Algemeen
---

1.2 Nationale planning
---

1.3 Voorbereiding
---

1.4 Status of Forces Agreement (SOFA)
---

1.5 Verplaatsing
---

1.6 Internationale samenwerking
---

1.7 Bevinding en aanbeveling
---

1.8 Taakuitvoering en invulling opdracht
---

1.9 Militaire opdracht
---

1.10 Risico´s
---

1.11 Aansturing van de operatie, nationaal en internationaal
---

1.12 Personeel
---

1.13 Materieel en Logistiek
---

1.14 Juridische en justitiële aangelegenheden
---

1.15 Voorlichting
---

1.16 Bezoeken
---

1.17 Terugkeer naar Nederland
---

2 F-16 en KDC-10 Detachement op Manas International Airport in Kirgizië
---

2.1 Algemeen
---

2.2 Duur van de deelname
---

2.3 Nationale planning
---

2.4 Verkenningsmissie
---

2.5 Aanbeveling
---

2.6 Missiegerichte voorbereiding en opleiding van de eenheid
---

2.7 Aansturing van de operatie, nationaal en internationaal
---

2.8 Uitvoering van de operatie
---

2.9 Taakuitvoering en invulling opdracht
---

2.10 Personeel
---

2.11 Materieel en Logistiek
---

2.12 Juridische en justitiële aangelegenheden
---

2.13 Voorlichting
---

2.14 Bezoeken
---

2.15 Terugkeer en afwikkeling in Nederland
---

3 Nederlands Medisch Detachement Oman 2002
---

3.1 Algemeen
---

3.2 Planning
---

3.3 Missiegerichte voorbereiding en opleiding van de eenheid
---

3.4 SOFA en MOU
---

3.5 Uitvoering van de Operatie
---

3.6 Taakuitvoering en invulling opdracht
---

3.7 Personeel en logistiek
---

3.8 Juridische aangelegenheden
---

3.9 Aanbeveling
---

4 KDC-10 detachement missie naar Qatar van 3 april - 26 juni 2002
---

4.1 Algemeen
---

4.2 Planning
---

4.3 Verkenningsmissie
---

4.4 Bevinding en aanbevelingen
---

4.5 Juridisch
---

4.6 Bevinding en aanbeveling
---

4.7 Duur van de deelname
---

4.8 Missie gerichte voorbereiding en opleiding van de eenheid
---

4.9 Bevinding en aanbeveling
---

4.10 Uitvoering van de operatie
---

4.11 Taakuitvoering en wijze van invulling opdracht
---

4.12 Aansturing van de operatie
---

4.13 Personeelszorg
---

4.14 Materieel en logistiek
---

4.15 Justitieel en ondersteuning Koninklijke marechaussee
---

4.16 Geweldsinstructie
---

4.17 Bevinding en aanbeveling
---

4.18 Voorlichting
---

4.19 Terugkeer naar Nederland
---

5 Inzet van een Maritiem Patrouillevliegtuig-detachement van de Koninklijke marine in
---

de Verenigde Arabische Emiraten t.b.v Operatie Enduring Freedom
---

5.1 Algemeen
---

5.2 Planning
---

5.3 Verkenningsmissie
---

5.4 Bevindingen en aanbevelingen
---

5.5 Juridisch
---

5.6 Bevindingen en aanbevelingen
---

5.7 Duur van de deelname
---

5.8 Missie gerichte voorbereiding en opleiding van de eenheid
---

5.9 Bevindingen en aanbeveling
---

5.10 Uitvoering van de operatie
---

5.11 Taakuitvoering en wijze van invulling opdracht
---

5.12 Risicos
---

5.13 Bevinding
---

5.14 Aansturing van de operatie
---

5.15 Personeelszorg
---

5.16 Materieel en logistiek
---

5.17 Justitieel en ondersteuning KMAR
---

5.18 Rules of Engagement (ROE) MPA
---

6 Deelname van fregatten van de Koninklijke marine aan operatie Enduring Freedom
---

vanaf december 2001
---

6.1 Algemeen
---

6.2 Planning
---

6.3 Uitvoering van de operatie
---

6.4 Taakuitvoering en wijze van invulling opdracht
---

6.5 Risicos
---

6.6 Aansturing van de operatie
---

6.7 Personeelszorg
---

6.8 Materieel en logistiek
---

6.9 Rules of Engagement (ROE)
---

6.10 Juridisch
---

6.11 Voorlichting
---

6.12 Bevindingen en aanbevelingen
---

7 Financiën
---

Inleiding Terroristen kaapten op 11 september 2001 twee civiele lijnvliegtuigen en dwongen deze de beide torens van het World Trade Center (WTC) binnen te vliegen. De torens werden hierdoor volledig verwoest waarbij ruim 2000 mensen het leven verloren. Een derde gekaapt lijntoestel vloog tegelijkertijd het Pentagon binnen waardoor enkele honderden mensen gedood of ernstig gewond werden. Een vierde gekaapt lijntoestel was vermoedelijk op weg naar het Witte Huis en is vroegtijdig neergestort. Deze terroristische rampvluchten hadden een directe relatie met elkaar en werden na onderzoek door de Amerikaanse inlichtingendiensten toegeschreven aan het terroristische Al-Qaeda netwerk, onder leiding van Osama bin Laden. Dit moslimfundamentalistische terroristische netwerk, met vertakkingen over de gehele wereld, had zijn basis in Afghanistan, waar het werd beschermd door het Taliban-regime. De Verenigde Staten reageerde onmiddellijk met een internationale campagne, genaamd Operatie Enduring Freedom, tegen Al-Qaeda en Taliban. Amerikaanse en Britse strijdkrachten brachten, in nauwe samenwerking met de noordelijke Afghaanse Alliantie, de organisatie van Bin Laden in Afghanistan forse verliezen toe. Ook de Nederlandse Regering was bereid een militaire bijdrage te leveren. In militaire besprekingen is vervolgens afgetast welke wensen en mogelijkheden aan beide kanten bestonden. Op basis daarvan ontving Nederland begin november 2001 een concreet verzoek om militaire eenheden ter beschikking te stellen. Dit Amerikaans verzoek betrof een militaire bijdrage die kon oplopen tot ongeveer 1400 militairen, waarbij o.a. de onderstaande eenheden werden genoemd:

* maritieme patrouillevliegtuigen, * fregatten, * mijnenjagers, * onderzeeboot, * F-16 jachtvliegtuigen, * KDC-10 voor tanker- en transporttaken.

Doelstelling De Regering informeerde de Tweede Kamer op 9 november 2001 omtrent het bovenvermelde verzoek eenheden ter beschikking te stellen voor OEF. De Nederlandse regering besloot om aan dit Amerikaanse verzoek te voldoen, waarbij nog nadere afspraken over de precieze inzet van de militaire eenheden en middelen, het tijdschema, bevelvoering en operatiegebied moesten worden gemaakt. Later werden ten aanzien van specifieke eenheden gerichte verzoeken ontvangen. Ook werd in december een aanvullend verzoek ontvangen voor de inzet van een C-130 transportvliegtuig. Conform de uitkomsten van het debat over het rapport van de Tijdelijke Commissie Besluitvorming Uitzendingen (CBU) beschouwt deze tussentijdse evaluatie alleen de militaire aspecten van de Nederlandse militaire bijdrage aan OEF. In deze tussentijdse evaluatie wordt vooral nagegaan welke aspecten van de planning, de voorbereiding, de uitvoering en de afwikkeling van de missie vanuit het oogpunt van doelmatigheid en doelgerichtheid hebben voldaan, en welke vatbaar zijn voor verbetering, zodat in lopende en toekomstige operaties hieruit lering kan worden getrokken. Opzet van deze evaluatie Operatie Enduring Freedom was een operatie die is uitgevoerd in het kader van de verdediging; artikel 100 van de Nederlandse Grondwet was dus formeel niet van toepassing op de beschikbaarstelling van Nederlandse eenheden voor deze operatie. Ook het Toetsingskader was dus formeel niet van toepassing. Niettemin is vanzelfsprekend zoveel mogelijk gehandeld naar analogie met het Toetsingskader. Om die reden is er dus ook van de uitzendingen in het kader van operatie Enduring Freedom een tussentijdse, en in sommige gevallen, een eindevaluatie gemaakt. Hieronder zal per uitgezonden eenheid worden ingegaan op de militairoperationele aspecten van de uitzending. De inzet in het Caribische gebied in het kader van de backfill voor Amerikaanse eenheden die elders moesten worden ingezet, is hier buiten beschouwing gelaten. Vanwege het bijzondere karakter is de onderzeeboot niet geëvalueerd. De volgende uitzendingen zullen hieronder aan de orde komen:

1. C-130-detachement in Kirgizië; 2. F-16 en KDC-10-detachement in Kirgizië 3. Medisch team naar Oman 4. KDC-10-detachement in Qatar 5. Maritiem patrouillevliegtuig in VAE 6. Fregat in CENTCOM gebied.

Afgesloten wordt met het financieel overzicht.

1. C-130 Detachement op Manas International Airport in Kirgizië

1. Algemeen Op 28 November 2001 maakte Commandant Central Command (CENTCOM) in Tampa (USA), Generaal Tommy R. Franks, bekend dat Amerikaanse en Franse aanvalsvliegtuigen in december 2001 op Manas in Kirgizië gestationeerd zouden worden. Manas International Airport is gesitueerd op korte afstand van de hoofdstad van Kirgizië, Bishkek. Dit voormalige Russische vliegveld ligt 1000 kilometer verwijderd van Afghanistan. Het vliegveld wordt door de Amerikanen aangeduid als Ganci Airbase, ter nagedachtenis aan de New Yorkse brandweercommandant Peter J. Ganci Jr. die omkwam bij de aanslag op het World Trade Center. Van 10 april tot 1 oktober 2002 heeft Nederland op Amerikaans verzoek een C-130 Hercules transportvliegtuig ingezet ten behoeve van tactisch luchttransport vanaf Ganci Airbase in Manas. Dit gebeurde in een samenwerkingsverband met een Noors en Deens detachement onder de verzamelnaam European Participating Airforces C-130 (EPAF C-130). Het C-130 detachement verzorgde in totaal 75 operationele vluchten in het kader van de Operatie Enduring Freedom. Nationale planning Het aanvankelijke uitgangspunt van de planning was dat de C-130 per 26 maart (2002) gereed zou zijn. Uiteindelijk bleek dat niet haalbaar; het detachement was vanaf 10 april operationeel en inzetgereed. In het kader van de planning werd een aantal voorbereidende besprekingen gevoerd met een Noorse en Deense delegatie, en werd van 24 tot en met 27 januari 2002 een verkenning uitgevoerd in Manas, Kirgizië. Al het personeel heeft een missiegerichte opleiding kunnen volgen. 2. Voorbereiding De samenwerking met de Noorse, Deense en Nederlandse luchtmacht had als doel zo doelmatig mogelijk om te gaan met het materieel en personeel van de drie deelnemende landen. Tijdens diverse planningsconferenties werden afspraken gemaakt, die niet in alle gevallen schriftelijk werden vastgelegd. Sommige afspraken werden door de deelnemende landen afzonderlijk nadien veelvuldig bijgesteld of herroepen. Uiteindelijk had dit als gevolg dat de voorbereiding soms onoverzichtelijk was en het Memorandum of Understanding (MOU) pas in een laat stadium tot stand kwam. 3. Status of Forces Agreement (SOFA) Bij deelname van drie verschillende landen aan een dergelijke operatie is een eenduidige en gelijkluidende statusregeling voor het gestationeerde personeel met het gastland zeer wenselijk. Dergelijke afspraken worden overeengekomen in een Status of Forces Agreement die uiteindelijk door het Kirgizische parlement geaccordeerd moest worden. Vanwege de omvangrijke interne Kirgizische procedures voor de goedkeuring van de verdragen werd de behandeling van de SOFA door het Kirgizische parlement telkens met een week uitgesteld, waardoor een aantal planningsaspecten in de voorbereidingsfase, zoals vertrekdata en opbouwwerkzaamheden, werd vertraagd. Hierdoor werd een beroep gedaan op flexibel handelen, improvisatie en aanpassingsvermogen. 4. Verplaatsing Direct nadat de SOFA werd goedgekeurd door het Kirgizische parlement, kon de kwartiermakergroep vertrekken teneinde de door de verkenningsgroep gemaakte afspraken te waarborgen. In coördinatie tussen Defensie Verkeers- en Vervoersorganisatie (DVVO) met het operatiecentrum van de Koninklijke luchtmacht en de vliegbasis Eindhoven werd een tijdlijn ontwikkeld om het personeel en het materiaal in te vliegen. Dit is in goede orde verlopen. 5. Internationale samenwerking Om de opdrachten uit te voeren werkte elk land tot op zekere hoogte onafhankelijk, waarbij op specifieke gebieden, zoals bewaking en verbindingsveiligheid, wel trinationaal werd samengewerkt. Uiteindelijk bleken de landen elk in staat het eigen toestel te onderhouden en te ondersteunen, zodat de problemen op het gebied van samenwerking als gevolg van een ontbrekend MOU konden worden omzeild. Niettemin zou een overkoepelend MOU wenselijk zijn geweest. De samenwerking met de Amerikanen en de overige aanwezige coalitiepartners verliep zonder noemenswaardige problemen en kan als goed worden gekwalificeerd. De coördinatie met civiele Kirgizische autoriteiten lag over het algemeen in Amerikaanse en Franse handen. 6. Bevinding en aanbeveling

* Het is gebleken dat het laat tot stand komen van een MOU in relatie tot het afzonderlijk goedkeuren van een SOFA soms heeft geleid tot onduidelijkheden in verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de afzonderlijke EPAF-landen. Er moet meer nadruk worden gelegd op directe schriftelijke vastlegging van alle gemaakte afspraken en er moet in een zo vroeg mogelijk stadium een MOU worden opgesteld. Idealiter zou voor vertrek naar het missiegebied een MOU tot stand moeten zijn gebracht.

1. Taakuitvoering en invulling opdracht Militaire opdracht De militaire opdracht was het uitvoeren van tactisch luchttransport in het kader van de Operatie Enduring Freedom. Ook werd de C-130 ingezet voor het transport van Nederlands ISAF-personeel. De missies hebben voornamelijk bestaan uit het transporteren van passagiers en materiaal tussen de verschillende vliegvelden in en rondom Afghanistan (Karshi-Kanabad, Termez en Tashkent in Uzbekistan, Mazar-i-sharif, Bagram, Kabul en Kandahar in Afghanistan, Osh en Bishkek in Kirgizië). In totaal heeft het C-130-detachement (twee lichtingen) 75 missies gevlogen, ruim 600 ton vracht en 724 passagiers vervoerd. In totaal zijn twee detachementen, elk voor een periode van drie maanden, uitgezonden naar Ganci Airbase in Manas. 2. Risico´s De dreiging of vrees voor incidenten heeft niet geleid tot belemmering van de taakuitvoering. Tijdens het uitvoeren van de missies hebben zich enkele technische problemen voorgedaan, waaronder het uitvallen van een motor boven Afghanistan. Het vliegtuig is op drie motoren veilig teruggekeerd naar Manas. Boven Afghanistan bestond er dreiging van plotselinge inzet van draagbare luchtafweerraketten. Het was bekend dat deze wapensystemen in bezit zijn van Taliban- en Al Qaeda-aanhangers. De C-130 is uitgerust met zelfbeschermingsmiddelen om deze dreiging te kunnen pareren. Er is echter gedurende de uitzending geen inzet van deze raketten tegen de C-130 geconstateerd. Ook het vliegen boven de bergen in volstrekte duisternis was niet geheel zonder risico. 3. Aansturing van de operatie, nationaal en internationaal Op 12 april 2002 was het eerste C-130 Hercules detachement voltallig aanwezig en vond in Manas de commando-overdracht plaats: de operationele controle (OPCON) kwam in handen van US Central Command (CENTCOM) in Tampa, die dit mandateerde aan Command Joint Forces Air Component Commander (CJFACC) op Prince Sultan Airbase in Saoedi-Arabië. Het operationele commando (OPCOM) bleef in handen van de CDS. De luchtmachtdetachementen vielen organiek onder het commando van de Amerikaanse 376 Air Expeditionary Wing (AEW) op Manas/ Ganci Airbase en opereerden naast andere vrachtvliegtuigen, tankers (brandstof), transportvliegtuigen, jachtvliegtuigen en helikopters. 4. Personeel Het personeel van het detachement was afkomstig van meerdere onderdelen en krijgsmachtdelen. Het detachement was dusdanig samengesteld dat een aantal militairen dubbelfuncties kreeg toebedeeld. Deze economische inzet van personeel heeft niet geleid tot extra grote inspanningen of stagnatie door uitval van personeelsleden.

0. Medische verzorging Het Nederlandse personeel kon voor geneeskundige ondersteuning terecht bij een eigen militaire arts. Voor alle specialistische en spoedeisende geneeskundige hulp kon worden teruggevallen op een Zuid-Koreaans veldhospitaal op Ganci Airbase. Tijdens de gehele uitzendperiode hebben zich geen noemenswaardige problemen voorgedaan. 1. Leiderschap en discipline

Ten aanzien van de uitgaansregeling en algemene militaire gedragingen waren duidelijke orders opgesteld. Bij het niet voldoen aan de afspraken konden disciplinaire maatregelen worden getroffen. Er hebben zich geen incidenten voorgedaan die hebben geleid tot ernstige problemen of maatregelen.

Materieel en Logistiek

Voor de ondersteuning tijdens de uitzendperiode was het detachement voor veel zaken aangewezen op de vliegbasis Eindhoven. Gezien de grote afstand en het ontbreken van een reguliere shuttlevlucht met Nederland was een snelle levering van materieel en reserveonderdelen niet altijd mogelijk. Voor het transport werd gebruik gemaakt van reeds geplande Noorse of Deense vluchten, commerciële vrachtvluchten, ook werd soms gewacht totdat de lading dusdanig groot was dat het doelmatiger was om een vliegtuig te charteren. Dit heeft geleid tot lange omlooptijden voor materieel en post. Het heeft echter geen afbreuk gedaan aan het moreel. Er is ook geen materieel verloren gegaan.

Tussen de EPAF-deelnemers is voor aanvang van de uitzendingen een taakverdeling gemaakt op een aantal terreinen. Op materieel/ logistiek gebied heeft Noorwegen voorzien in de verbindingen tussen Manas en Europa (netwerkdiensten), Denemarken in cargo handeling, transportmiddelen, berichtenverkeer en mobilofoons en Nederland in de noodstroomvoorzieningen. Op het gebied van vliegtuiggebonden materieel is in principe volledig zelfstandig geopereerd. Bij problemen in de aanvoer van reservedelen is daar waar mogelijk aan elkaar ondersteuning verleend zodat zo min mogelijk missies verloren zijn gegaan. 0. Verbindingen De detachementen konden vanaf het begin beschikken en gebruik maken van vaste telefoons, portofoons, faxapparatuur, computer en satellietcommunicatie (SATCOM). Tevens is gebruik gemaakt van e-mail communicatie, die door de Noren werd ondersteund. Voor het verzenden en het ontvangen van gerubriceerde faxen, is bovendien gebruik gemaakt van gecodeerde satellietverbinding. Het Defensie Crisis en Beheersingscentrum van de Defensiestaf had dagelijks telefonisch contact met het missiegebied. Gedurende de gehele periode hebben de verbindingen goed gefunctioneerd. 1. Onderhoud

Tijdens de uitzending heeft zowel preventief als correctief onderhoud plaatsgevonden aan de C-130 Hercules. In alle gevallen was de aanwezige Technische Dienst voldoende uitgerust om het vliegtuig operationeel te houden. Slechts in één geval moest de C-130, in verband met een klacht aan het hydraulisch systeem, terug naar Nederland om gerepareerd te worden.

Juridische en justitiële aangelegenheden

Het detachement had twee medewerkers van de Koninklijke marechaussee in het personeelsbestand opgenomen. Binnen het detachement verrichtten zij hun reguliere taken op een professionele manier. Zij assisteerden de detachement commandanten met justitiële adviezen. Op justitieel gebied was slechts één verkeersongeval (blikschade) te rapporteren.

De juridische status van het personeel is in de Status of Forces Agreement (SOFA) tussen Nederland en Kirgizië omschreven. Er hebben zich geen juridische problemen voorgedaan.

Voorlichting

Binnen het detachement was niet voorzien in een permanente voorlichtingsofficier. Tijdens de eerste rotatie is veel aandacht geschonken aan de internet website van het 334 squadron, hetgeen een goede aanvulling was voor de berichtgeving van het detachement naar het thuisfront.

Bezoeken

Bij belangrijke bezoeken reisde een voorlichtingsofficier vanuit Nederland mee. De aan de detachementen gebrachte bezoeken hebben geheel voldaan aan de verwachtingen.

Terugkeer naar Nederland

Op 28 september 2002 keerde het detachement terug op de vliegbasis Eindhoven. Op het vliegveld Eindhoven hebben de leden van het detachement door deskundig personeel een debriefings gesprek gehad alvorens naar huis terug te keren. De verdere afwikkeling gebeurde volgens door de Bevelhebber der luchtstrijdkrachten vastgestelde richtlijnen.

1. 2. F-16 en KDC-10 Detachement op Manas International Airport in Kirgizië

0. Algemeen In dit hoofdstuk wordt de stationering in 2002 van zes F-16s en één KDC-10 in Manas geëvalueerd. De F-16s zijn nog toegezegd tot 1 oktober 2003; de KDC-10 is per 1 april teruggekeerd naar Nederland en ondersteunt alleen nog de transitvluchten van F-16s die voor groot onderhoud terugkeren naar Nederland. Op 1 oktober 2002 was het Nederlands- Noors en Deens F-16 detachement op Manas International Airport gereed om operationele missies uit te voeren boven Afghanistan. Dit internationale verband nam de taak over van een gecombineerde Franse en Amerikaanse eenheid. Duur van de deelname De duur voor deelname was in principe voorzien voor een periode van zes maanden van 1 oktober 2002 tot 1 april 2003. Op 14 februari 2003 heeft het kabinet op Amerikaans verzoek besloten de inzet van F-16s in Enduring Freedom vanaf 1 april 2003 met een half jaar te verlengen. 1. Nationale planning De besluitvorming door het parlement in december 2001 resulteerde in een opdracht aan de Koninklijke luchtmacht om zich voor te bereiden op een uitzending met een F-16 detachement (175 personen inclusief de Koninklijke marechaussee en een KDC-10 tankervliegtuig) naar Kirgizië. Deze missie zou, evenals de C-130-missie, worden uitgevoerd door een Noors-DeensNederlands verband onder de verzamelnaam European Participating Airforces F-16 (EPAF F-16). De missie was initieel gepland voor twee lichtingen F-16s voor elk drie maanden (Volkel en Leeuwarden), een KDC-10 detachement inbegrepen. De KDC-10 werd ingezet voor air-to-air refuelling-taken en de logistieke instandhouding van het detachement. Ten behoeve van dit laatste vloog de KDC-10 wekelijks als shuttle voor personeel van de coalitie en tegelijkertijd als tanker voor F-16´s die periodiek onderhoud in Nederland, Denemarken of Noorwegen moesten ondergaan. Vanaf 1 oktober 2002 was het detachement operationeel en inzetgereed. Verkenningsmissie Op 20 juni 2002 is door een NederlandsDeensNoorse delegatie een verkenning uitgevoerd in Manas. Met Frankrijk, dat sinds begin 2002 vanaf Manas opereerde, werd onderhandeld over de overname van infrastructurele voorzieningen. De commandant van het Nederlandse object grondverdedigingspeloton, die verantwoordelijk was voor het beveiligingsplan, was niet meegenomen in de verkenningsmissie. Hierdoor had betrokkene vooraf onvoldoende om een sluitend beveiligingsplan samen te stellen. Aanbeveling

* Om al bij aanvang van de operatie een zo goed mogelijk beveiligingsplan te hebben moet de commandant van de grondverdedigingseenheid worden meegenomen bij een verkenning.

1. Missiegerichte voorbereiding en opleiding van de eenheid Op de vliegbasis Volkel is een projectgroep geformeerd die werd belast met het toezien op het uitvoeren van alle voorbereidende taken. Elke militair heeft de missiegerichte opleiding doorlopen alvorens op uitzending te gaan. Aansturing van de operatie, nationaal en internationaal Op 1 oktober 2002 vond in Manas de commando-overdracht plaats van de eerste drie Nederlandse F-16´s. De operationele controle (OPCON) kwam in handen van US Central Command (CENTCOM) in Tampa, die dit mandateerde aan Command Joint Forces Air Component Commander (CJFACC) op Prince Sultan Airbase in Saoedi-Arabië. Op 10 oktober werd eenzelfde procedure gevolgd voor nogmaals drie F-16´s, waarmee het detachement op volle sterkte was. Het operationele commando bleef in Nederland bij de CDS. Het (EPAF) F-16 detachement viel, net als het C-130 detachement, organiek onder het commando van het Amerikaanse 376 Air Expeditionary Wing (AEW)/ Ganci Airbase. De Nederlandse detachementscommandant was van eind september 2002 tot januari 2003 tevens commandant van het EPAF-detachement. Hierna is het bevel van het EPAF-detachement overgedragen aan een Noorse commandant. De commandant was verantwoordelijk voor de operationele aansturing en was tevens de detachementcommandant van het Nederlandse deel van EPAF. De Denen en de Noren hadden eveneens een detachementcommandant voor hun eigen contingent. De detachementcommandanten waren verantwoordelijk voor de nationale zaken en discipline. Ieder deelnemend land had volgens internationaal gebruik een Senior National Representative afgevaardigd, die voor Nederland fungeerde als de ogen en oren van de CDS, de nationale belangen behartigde en in voorkomend geval optrad als beklagmeerdere. De aansturing van de operatie heeft nationaal en internationaal goed gefunctioneerd. Uitvoering van de operatie Verplaatsing/ontplooiing De opbouw voor de ontplooiing van het EPAF F-16 detachement werd uitgevoerd door de Theatre Enabling Forces (TEF), een Noorse eenheid. Deze eenheid heeft in belangrijke mate de vereiste infrastructurele werkzaamheden uitgevoerd, zoals het plaatsen van kantoorcontainers, het opzetten van mobiele hangars, het aanleggen van verbindingen en stroomvoorzieningen. Al het EPAF-personeel met bijbehorend materiaal is op tijd in Manas ingevlogen. Internationale samenwerking Evenals bij het C-130 detachement was het F-16 EPAF-detachement een geïntegreerde Noors, Deens en Nederlandse eenheid. In de praktijk werkte iedere nationaliteit afzonderlijk. Op specifieke gebieden, zoals bewaking en verbindingsveiligheid, werd wel samengewerkt. De totstandkoming van de MOU is ook bij deze uitzending traag verlopen. De totstandkoming van een MOU hangt mede af van de bereidwilligheid van de partners. Door de flexibele opstelling van de militairen ter plaatse is dit aspect van geringe invloed geweest op de uitvoering van de operationele taak. De samenwerking met de Amerikanen en de overige aanwezige verliep zonder noemenswaardige problemen. De coördinatie met civiele Kirgizische organisaties en autoriteiten werd over het algemeen door de Amerikanen gedaan. Taakuitvoering en invulling opdracht Militaire opdracht De opdracht was het verlenen van tactische luchtsteun aan de grondoperaties van de coalitiepartners in Afghanistan. In totaal heeft het eerste Nederlandse F-16 EPAF detachement 222 sorties gevlogen boven het Afghaanse grondgebied. Uitvoering F-16´s operaties De sorties werden gevlogen met twee gevechtsvliegtuigen tegelijkertijd. Er werd dag en nacht gevlogen, zodat de F-16´s de aanwezige grondtroepen te allen tijde konden bijstaan bij hun operaties. De missieduur van een sortie bedroeg gemiddeld zeven vlieguren. De afstand van Manas naar Afghanistan bedroeg ongeveer 1000 kilometer en werd door een F-16 binnen 1,5 uur afgelegd. Boven Afghanistan aangekomen werd eerst in de lucht bijgetankt (AAR), om vervolgens drie uur binnen een opgedragen vak rond te vliegen in afwachting van een mogelijke operationele opdracht. Hierna werd wederom bijgetankt en teruggevlogen naar Manas. Gedurende de evaluatieperiode hebben de Nederlandse F-16´s geen wapens ingezet. Doorgaans was de verschijning of het geluid van jachtvliegtuigen voldoende om mogelijke crisissituaties in te dammen. 0. Rules of Engagement (ROE) en doelbepaling In de aanloopfase van de uitzending van het EPAF detachement zijn (Nederlandse) Rules of Engagement (ROE) ontwikkeld. Als basis fungeerden Amerikaanse en NAVO ROE, met waar nodig Nederlandse restricties en/of aanvullingen. De op ministerieel niveau goedgekeurde Nederlandse ROE zijn bekend gesteld bij alle betrokken partijen in de operatie Enduring Freedom. Voorts zijn voor de operatie zogenaamde targeting guidelines uitgevaardigd. Hierin staan de Nederlandse bepalingen en restricties. Deze zijn gebaseerd op Nederlandse wetgeving en op door Nederland geratificeerde internationale wetgeving. Het toezicht op handhaving van de Nederlandse richtlijnen is uitgevoerd door de (NL) Liaison Officier in het Air Support Operation Centre te Bagram (Afghanistan). KDC-10 Naast de inzet voor air to air refuelling (AAR) bij de missies boven het Afghaanse grondgebied, was de KDC-10 ook beschikbaar voor wekelijkse shuttle- en ferryvluchten naar Nederland. In verband met de wekelijkse shuttlevlucht naar Nederland werden twee KDC-10 bemanningen op Manas geplaatst. Door de noodzakelijke shuttle- en ferryvluchten werd de KDC-10 regelmatig aan de pool met Amerikaanse tankervliegtuigen onttrokken. Ondanks deze extra beslaglegging heeft de KDC-10 gedurende de evaluatieperiode 42 AAR sorties gevlogen en 1,5 miljoen pond brandstof afgegeven. Overvliegvergunningen Het heeft vrij lang geduurd voordat alle overvliegvergunningen waren afgegeven voor de F-16´s en de KDC-10. In een enkel geval moest door slecht weer of motorstoring worden uitgeweken naar een ander vliegveld. De bemiddeling van een Ambassade of Buitenlandse Zaken was hierbij essentieel. Hierbij bleek de bereikbaarheid van het vereiste Ambassade personeel niet altijd gegarandeerd, waardoor de bemanning van het desbetreffende toestel gedurende kortere of langere tijd geen duidelijkheid kreeg over uiteindelijke toestemming om te landen of verblijf. Dit resulteerde in grote onzekerheid bij het vliegend personeel en de staf in Manas. Object grondverdediging peloton (OGRV) De beveiliging van de opstelplaats van de F-16´s en het gebied rondom de start- en landingsbaan van de F-16´s werd uitgevoerd door een Object grondverdedigingpeloton. Dit peloton, bestaande uit ongeveer 35 militairen, had de opdracht alle niet geautoriseerde toegang van personeel en materieel tot het genoemde gebied en in de periferie uit te sluiten. De Amerikaanse beveiliging was Manas vooral gericht op het eigen personeel, waardoor de bewaking en beveiliging van de opstelplaats met alle materiaal een eigen verantwoordelijkheid was. De opgelegde taak werd met grote inzet en vakkundigheid uitgevoerd, hoewel hun gebied van verantwoordelijk groter was dan waar zij organiek op was toegesneden. Risico´s De veiligheidsrisico´s waren hoofdzakelijk gerelateerd aan het vliegen boven Afghanistan, zoals de mogelijke dreiging van luchtafweergeschut, grond-luchtraketten en het vliegen boven de zeer hoge en Afghaanse bergen, waar extreme kou heerste. Dit laatste was vooral een risico omdat een piloot slechts een beperkt overlevingspakket bij zich heeft na het gebruik van zijn schietstoel. De search and rescue-helikopters kunnen niet garanderen op iedere plaats te kunnen komen in verband met de soms extreme hoogtes van de bergketen. Met uitzondering van één voorzorgslanding op het vliegveld van de coalitie in Bagram (Afghanistan) hebben zich tijdens het uitvoeren van de missies geen noemenswaardige technische problemen voorgedaan. Door de uitgestrektheid van het civiele deel van Manas en de beperkte afrastering, moest er altijd rekening worden gehouden met lokale dreiging/invloeden van buitenaf. Door zichtbare aanwezigheid van het beveiligingspeloton en door middel van geïntensiveerde patrouillegang werd hierop ingespeeld. In de evaluatieperiode hebben zich geen incidenten voorgedaan. 1. CIMIC Gezien de locatie en de aard van deze missie zijn er geen CIMIC-projecten uitgevoerd door het detachement. Via Buitenlandse Zaken waren financiën beschikbaar gesteld voor zogenaamde Hearts and Minds-projecten om de acceptatie door de bevolking te bevorderen. Op kleine schaal is een aantal projecten verzorgd door de plaatsvervangend Senior National Representative en de geestelijk verzorger, zoals het uitdelen van kleding in een vrouwengevangenis, het bezoeken van kankerpatiëntjes in het lokale ziekenhuis van Bishkekkek door Sinterklaas, een kleding- en speelgoedactie voor kansarme kinderen in Bishkekkek. Mede hierdoor verwierf het EPAF detachement veel goodwill. De lokale media (televisie en kranten) hebben hier uitgebreid verslag van gedaan, waardoor het EPAF detachement een graag geziene gast was bij de lokale bevolking.

Bevinding en aanbeveling

* Een tijdige en goede afstemming van overvliegvergunningen door bemiddeling van ambassades is essentieel voor het uitvoeren van de opdracht. Hiertoe moeten duidelijke afspraken met de Nederlandse ambassade over de benodigde overvliegvergunningen en bereikbaarheid worden gemaakt om tijdig en adequaat te kunnen handelen.

1. Personeel Het Nederlandse personeel was afkomstig uit meerdere onderdelen en krijgsmachtdelen. Gelet op de ervaring die de Koninklijke luchtmacht heeft met eerdere uitzendingen kan worden gesproken van overzichtelijk en routinematig uitvoeren van alle zorgaspecten voor het personeel. Medische verzorging Voor alle geneeskundige verzorgingsaspecten kon worden teruggevallen op de eigen Nederlandse militaire arts en het Zuid-Koreaanse veldhospitaal op Ganci Airbase. De Koreanen beheerden en bemanden met ongeveer 40 militairen dit mobiele hospitaal. Zij hadden veel voorzieningen ingebracht zoals specialisten op het gebied van gynaecologie, fysiotherapie, acupunctuur en een volledige operatiekamer. Binnen het Nederlandse detachement was een Sociaal Medisch Team gevormd, dat bestond uit de arts, personeelsofficier, dominee en psycholoog, die de detachement commandant en Nederlandse SNR gevraagd en ongevraagd advies konden geven met betrekking tot individuen en het gehele detachement. Arbo en milieu Tijdens de opbouwfase van de werk en legeringlocaties werd witte asbest in vaste vorm in de bovenste grintlaag aangetroffen. Vanuit Nederland zijn direct deskundigen naar Manas gestuurd om bodemmonsters te nemen en de situatie ter plaatse in ogenschouw te nemen. Het bleken vezels van een oude dakbedekking te zijn, die slechts op enkele plaatsen werden aangetroffen. Op deze plaatsen werden bodemmonsters genomen en na onderzoek in Nederland bleek dat er geen gevaar was voor de gezondheid van de aanwezige militairen. De vindplaatsen zijn niettemin gereinigd. De Tweede Kamer is per brief op 18 september 2002 door de Minister van Defensie hierover geïnformeerd. Leiderschap en discipline Net als bij het C-130 detachement werd er een uitgaansregeling en orders opgesteld, op grond waarvan bij overtreding disciplinaire maatregelen werden getroffen. Bij het F-16 detachement hebben zich geen incidenten voorgedaan die hebben geleid tot problemen. 2. Materieel en Logistiek Voor de ondersteuning tijdens de uitzendperiode was het detachement voor veel zaken aangewezen op de vliegbasis Eindhoven. Door de wekelijkse shuttlevlucht van de KDC-10 tussen Manas en Eindhoven was een snelle levering van materieel en reserveonderdelen gegarandeerd. Op het gebied van vliegtuiggebonden materieel werd per land in principe volledig zelfstandig geopereerd. Het reserveonderdelenpakket van het Nederlandse F-16-detachement bleek bij aanvang te gering van omvang te zijn. In een aantal gevallen werd onderling steun verleend teneinde de vliegtuigen operationeel inzetbaar te houden. Gedurende de missie is het Nederlandse reserveonderdelenpakket voor de F-16 bijgesteld. In de bevoorradingslijn werd gebruik gemaakt van een goed functionerend computerprogramma, zodat voorraadbeheer te allen tijde inzichtelijk was. De temperatuur gedurende de wintermaanden was zodanig laag dat het door Defensie verstrekte kledingpakket te weinig bescherming bood tegen de heersende koude. Het personeel schafte op eigen kosten zgn. fleece jacks en warme bergschoenen aan om de lage buitentemperatuur (-30° en lager) te kunnen trotseren. Vooral voor het (beveiliging) personeel op en rondom de opstelplaats was dit noodzakelijk. Het betrof hier artikelen die niet organiek door Kledingbedrijf Persoonlijke Uitrusting (KPU) van Defensie gevoerd worden. Omdat de aanschaf achteraf rechtmatig werd geacht, heeft uiteindelijk restitutie van de gemaakte kosten plaatsgevonden.

Bevinding en aanbeveling

* Het verstrekte kledingpakket voldeed, gezien de extreem lage buitentemperatuur, niet geheel aan de heersende omstandigheden. Afhankelijk van het missiegebied en jaargetijde zijn specifieke kleding (o.a. fleece-jacks) en schoeisel noodzakelijk. Het Kledingbedrijf Persoonlijke Uitrusting (KPU) van Defensie dient hierop voorbereid en ingericht te zijn, zodat in niet-organieke kleding voor extreme omstandigheden kan worden voorzien.

Verbindingen De verbindingen tussen Manas en Nederland waren georganiseerd analoog aan het C-130 detachement. Gedurende de gehele periode hebben de verbindingen goed gefunctioneerd. Onderhoud Tijdens de uitzending heeft zowel preventief als correctief onderhoud aan de F-16´s plaatsgevonden. In alle gevallen was de aanwezige technische dienst voldoende uitgerust om het vliegtuig operationeel inzetbaar te houden. Voor de langdurige fase-inspecties moesten de F-16´s bij toerbeurt met de KDC-10 (ferry) naar Nederland, Denemarken of Noorwegen terug vliegen. Voeding

In de voorbereidingsfase werd overeengekomen dat het Nederlandse detachement zorg zou dragen voor de voeding van het totale EPAF detachement. Over het algemeen werden de meeste ingrediënten vanuit Nederland ingevlogen en werd op de lokale markt veel verse voeding ingekocht. De verzorging en de kwaliteit van de Nederlandse maaltijden waren goed.

1. Juridische en justitiële aangelegenheden Criminaliteit en corruptie is in Kirgizië wijdverbreid. Het personeel werd regelmatig gewezen op de risicos en de wijze van handelen. Bijna alle militairen werden op straat geconfronteerd met aanhouding door de lokale politie met slechts als oogmerk het ontvangen van een klein geldbedrag. In principe werd door de Nederlandse militair hier niet op in gegaan. Het EPAF-verband is geen juridische entiteit, hetgeen betekent dat overeenkomsten voor de uitvoering van de taak van EPAF door ieder land afzonderlijk moesten worden gesloten. Hierbij moet worden gedacht aan overeenkomsten met de Amerikanen, Kirgizische autoriteiten, lokale ondernemers en werknemers. Verder dienden de drie landen onderling een MOU en mogelijk Technical Agreements overeen te komen. Ter ondersteuning van het Nederlandse detachement was in eerste instantie tijdelijk een militair jurist opgenomen binnen het detachement. Deze jurist werd bij de uitvoering van zijn taak vanuit Kirgizische zijde al direct geconfronteerd met zeer complexe omstandigheden. Niet alleen de heersende corruptie, maar ook het onbekende en complexe Kirgizische/ Russische recht en het veelal ondoorzichtige hiërarchische stelsel van bureaucratie bij de Kirgizische overheid en lokale bedrijfsleven, maakten het afsluiten van de benodigde overeenkomsten vaak zeer moeilijk. Daarnaast bleek de aanwezigheid van een jurist noodzakelijk voor de contacten met de lokale politie en mogelijke afhandeling van schade veroorzaakt door militairen. Het F-16-detachement had drie medewerkers van de Koninklijke marechaussee in het personeelsbestand opgenomen. Binnen het detachement verrichtten zij hun nationale politietaken taken op een professionele manier. Zij adviseerden de detachementcommandant gevraagd en ongevraagd. De juridische status van het personeel was in de Status of Forces Agreement (SOFA) tussen Nederland en Kirgizië omschreven en afdoende geregeld, waardoor de rechtsbescherming was verzekerd. Voorlichting Het detachement was voorzien van een permanente voorlichtingsofficier, die samen met een Deense en Noorse collega de belangen van het EPAF-detachement behartigde. De contacten van en naar het thuisfront en de nationale en internationale pers verliepen goed. Bezoeken Er is een beperkt aantal bezoeken geweest aan het detachement, waaronder een bezoek van de Minister van Defensie op 22 oktober 2002. Werkbezoeken werden over het algemeen als aangename afwisseling en prettig ervaren. 2. Terugkeer en afwikkeling in Nederland

Op 6 januari 2003 is het eerste F-16/KDC-10 detachement teruggekeerd op vliegbasis Eindhoven. Net zoals bij het C-130-detachement is de verdere afwikkeling en nazorg doorlopen volgens door de Bevelhebber der luchtstrijdkrachten vastgestelde richtlijnen.

1. 2. Nederlands Medisch Detachement Oman 2002

0. Algemeen In het kader van de Brits-Nederlandse samenwerking op medisch gebied en op verzoek van het Verenigd Koninkrijk (VK) op 14 maart 2002 besloot Nederland drie chirurgische teams beurtelings voor één maand uit te zenden ter ondersteuning van een Brits veldhospitaal in Thumrait, Oman. De teams waren samengesteld uit reguliere militairen en uit gemilitariseerd personeel afkomstig uit relatieziekenhuizen. 1. Planning Nationale planning De bijdrage betrof de uitzending van een klein detachement van vijf medische specialisten en een militaire commandant naar een Britse basis in Thumrait in Oman. De coördinatie berustte bij de Koninklijke landmacht. Het Militair Geneeskundig en Facilitair Bedrijf (MGFB) was verantwoordelijk voor het op de juiste wijze en tijdstip aanleveren van medisch specialistisch personeel. Het personeel was in een eerder stadium aangewezen voor ondersteuning van Britse eenheden op Cyprus in het kader van de VK-NL samenwerking op het gebied van geneeskundige verzorging als gevolg van de afspraken gemaakt ten behoeve van de EU Headline Goal. Deze ondersteuning werd ingetrokken en het personeel werd aangewezen voor de operatie in Oman. Het personeel is op de status van de operatie gewezen met de aantekening dat de ondersteunende activiteiten in Oman een Peace-keeping karakter droegen. Voorts kon bezwaar worden aangetekend tegen uitzending in het kader van deze missie. Eén deelnemer heeft bezwaar aangetekend en is dan ook niet uitgezonden. De termijn van uitzending bedroeg drie maanden, van 1 mei tot en met 31 augustus 2002, waarbij drie medische teams elkaar zouden aflossen. De operatie werd geleid door het Permanent Joint Headquarters (PJHQ) te Londen in het Verenigd Koninkrijk. 0. Verkenningsmissie In de periode augustus tot en met november 2001 was reeds in het kader van de oefening Saif Sareea-II in Oman met het VK samengewerkt. Derhalve was voldoende kennis aanwezig en werd het sturen van een verkenningsmissie achterwege gelaten. 2. Missiegerichte voorbereiding en opleiding van de eenheid Kort nadat ondersteuning aan het Verenigd Koninkrijk was toegezegd, zijn de voorbereidingen aangevangen. Dit resulteerde in het verstrekken van kledingpakketten, het aanvragen en verstrekken van visa, immuniseren, het organiseren van een informatiedag, het aanvragen van communicatiemiddelen, vliegtickets etc. Op het Infanterie Schietkamp de Harskamp werden de deelnemers nader geïnformeerd over de uitzendlocatie, cultuur, gebruiken, normen en waarden en omgaan met de lokale bevolking. Gelet op de beschikbare voorbereidingstijd is geen thuisfrontdag georganiseerd, hetgeen niet als een gemis werd ervaren. De medische voorbereiding betrof tandheelkundige sanering en immunisatie. Alle voorbereidingen voor malariapreventie werden door het personeel zelf genomen. Ook de kleding en uitrusting werden geïmpregneerd met permethrine. 3. SOFA en MOU

Het bleek niet mogelijk om met Oman een SOFA af te sluiten. Tijdens de daaropvolgende besprekingen bleek het ook niet mogelijk een eigen, bilateraal MOU met Oman af te sluiten. Hierop is in samenwerking met het Verenigd Koninkrijk bezien of het mogelijk zou zijn om het personeel onder de werking te brengen van het MOU tussen het VK en Oman. Er werden echter juridische risico´s onderkend, omdat een MOU slechts politiek bindend is en niet in rechte kan worden ingeroepen, alsook omdat hiermee zelfs niet een directe politieke afspraak tussen Nederland en Oman tot stand zou komen. Nederland werd daardoor afhankelijk van de betrekkingen en de afspraken tussen het VK en Oman, onder andere wat betreft de jurisdictie. Het MOU tussen Nederland en de VK inzake de samenwerking van geneeskundige eenheden was uiteraard evenmin juridisch bindend en had geen verplichtende werking ten opzichte van Oman, dat immers geen partij was bij deze MOU. De Tweede Kamer is over deze kwestie uitgebreid geïnformeerd. Naar analogie van de stationeringen in Qatar en de VAE is door de Defensiestaf een aantal richtlijnen opgesteld en opgelegd aan het personeel om de risicos te minimaliseren:

* Het Nederlandse medisch personeel zou geen Omani behandelen. * Het personeel moest gedurende de uitzending op de Britse kampement blijven. * Bij noodzakelijke activiteiten buiten het kamp, zou het hierbij te gebruiken voertuig door lokaal personeel moeten worden bestuurd. * Transport in Oman van en naar de luchthaven bij Muscat werd door het Verenigd Koninkrijk verzorgd.

Voorts werd het personeel geïnstrueerd over de lokale gebruiken en gewoonten. De verstrekte richtlijnen waren afdoende om de risicos te minimaliseren.

1. Uitvoering van de Operatie Verplaatsing en ontplooiing Hoewel voor al het uit te zenden personeel een visum werd aangevraagd met een ruime verblijfsduur, werden enkele visa niet tijdig verstrekt. Dit leidde er toe dat het betrokken personeel op een toeristenvisum naar Oman werd gezonden. De Nederlandse commandant heeft voor hen als tijdelijke oplossing bij de Omaanse douaneautoriteiten toeristenvisa aangekocht voor een verblijf van twee weken. Het heeft de commandant veel moeite gekost om uiteindelijk de juiste visa voor al het personeel te verkrijgen. De ontplooiing verliep zonder problemen omdat het Nederlandse detachement werd opgenomen in het bestand van Britse medisch-specialisten en als zodanig werd gelegerd binnen het Britse kampement. 0. Bevindingen en aanbevelingen

* Het was niet mogelijk een SOFA of MOU met Oman af te sluiten. Het uitgangspunt is om de rechtsbescherming van het uitgezonden personeel te garanderen. Hiertoe dient bij voorkeur een SOFA met het gastland te worden afgesloten. Indien dit niet mogelijk is, dienen tenminste rechtstreekse afspraken te worden gemaakt met het gastland. * Bij aanvang van de uitzending waren niet alle visa geregeld. Dit betreft echter een incidentele kwestie. In dit geval heeft dit geen blijvende problemen opgeleverd. Teneinde aan de inreisverplichtingen te kunnen voldoen, dienen alle visa voor vertrek naar het missiegebied te zijn verzorgd. Steun door Buitenlandse Zaken is hierbij gewenst.

Internationale samenwerking De samenwerking met de Britse collegae is over het algemeen uitstekend verlopen. Medisch inhoudelijk bleek dat de Nederlandse chirurg op het gebied van algemene chirurgie en traumatologie breed is geschoold. Dit is snel onderkend door de Britse staf en hierdoor vulden de Britse en Nederlandse specialisten elkaar goed aan. 1. Aanbeveling

* Het is van belang om de geneeskundige samenwerking in het kader van de internationale samenwerkingsverbanden met het VK voort te zetten om de operationele en de medische expertise te versterken.

1. Taakuitvoering en invulling opdracht

0. Militaire opdracht De militaire opdracht was het Brits militaire optreden in het kader van Enduring Freedom gedurende drie maanden te ondersteunen met een medisch-specialistisch team in het veldhospitaal in Thumrait, Oman. 1. Risico´s De werkzaamheden op het kamp brachten geen directe veiligheidsrisicos met zich mee. Het Britse kamp was opgenomen binnen het hekwerk van het Omaanse kamp, waarbij de fysieke bewaking geschiedde door de Omani´s zelf. Nadat door een terroristische organisatie een vermeende dreiging was geuit jegens de Britse basis hebben de Britten de bewaking zelf in de hand genomen. Hoewel de dreiging in het gebied laag was, moest men te allen tijde rekening houden met criminele activiteiten. 2. Aansturing van de operatie, nationaal en internationaal Het Nederlandse Medische detachement opereerde onder Operational Control van de Britten. OPSBLS heeft als leidend krijgsmachtdeel de uitvoering van de operatie op zich genomen. Het Defensie Crisis en Beheersingscentrum (DCBC) is wel betrokken geweest bij de initiële planning en voorbereiding van deze missie, maar het gehele planningsproces is niet volledig doorlopen. Dit heeft geleid tot onduidelijkheid in de aansturing, beperkte informatievoorziening en opwerking van het detachement en betrokkenheid tijdens de uitvoering. Zo beschikte het Nederlandse detachement niet over de operationele aanwijzingen van de CDS. 3. Bevinding en aanbeveling

* Het komt niet vaak voor dat een medisch detachement zelfstandig wordt uitgezonden. Dit heeft ertoe geleid dat de geldende procedures voor de uitzending van militairen niet volledig zijn nageleefd. Het spreekt vanzelf dat het DCBC een actieve rol dient te spelen bij de planning, voorbereiding van de uitzending van medische detachementen, ook als zij zelfstandig worden uitgezonden.

1. Personeel en logistiek

0. Welfare en verzorging De Britten hadden de mogelijkheid gecreëerd om door middel van telefoonkaarten het personeel naar huis te laten bellen. Ook het Nederlandse detachement werd voorzien van welfaretelefoonkaarten. Dit was, in combinatie met de uitgebreide internetfaciliteiten, voldoende om met het Nederlandse thuisfront in contact te blijven. Er waren ruime ontspanningsmogelijkheden en sportfaciliteiten aanwezig. Het gemilitariseerde medische personeel maakt deel uit van een pool van civiel medisch personeel, afkomstig van 15 relatieziekenhuizen. Alvorens dit personeel wordt aangesteld ondergaat het een normale fysieke keuring om vast te stellen of men uitzendbaar is. Een psychologisch onderzoek blijft echter achterwege op advies van Hoofd Militaire Psychologische en Sociologische Dienst. 1. Logistieke aangelegenheden Als gevolg van de hoge buitentemperatuur en het fijne stuifzand werd de bedrijfszekerheid van de elektronische apparaten aangetast. Het verstrekte zomer kledingpakket voldeed voor de heersende klimatologische omstandigheden. De Britse operatiekameruitrusting was oud, maar wel berekend voor de taakuitvoering. De verlichting en het instrumentarium was over het algemeen minder modern en luxe uitgevoerd dan Nederland als standaard hanteert. Het Nederlandse personeel was in staat, eventueel na een korte training, met dit materieel te werken. De drinkwatervoorziening werd verzorgd door middel van flessen water om kwaliteit te kunnen garanderen. Het sanitair en douchegelegenheden waren in ruime mate aanwezig. Leiderschap en discipline

De Nederlandse commandant heeft zijn werkzaamheden op een professionele en kundige wijze voor het aanwezige Nederlandse personeel verricht. Door de kleine omvang van het detachement en de informele wijze van leiding geven bij het Britse detachement hebben zich op het gebied van discipline geen problemen voorgedaan.

Juridische aangelegenheden

De Nederlandse commandant had de rang van kapitein en was uit hoofde van zijn functie de tot straffen bevoegde meerdere van het personeel in het detachement, waaronder hoger gegradueerden dan hijzelf. De voor uitzending geldende norm is dat de hoogste in rang wordt aangewezen als de tot straffen bevoegde meerdere. Gezien de rang en relatief gebrek aan ervaring van de Nederlandse commandant in Oman had dit een probleem kunnen vormen. Er hebben zich tijdens de missie op dit vlak geen problemen voorgedaan.

Aanbeveling

* Het verdient aanbeveling om nog meer dan voorheen aandacht te besteden aan de aanwijzing van de tot straffen bevoegde meerdere. Er dient te worden vastgehouden aan de voor uitzending geldende norm.

1. 2. KDC-10 detachement missie naar Qatar van 3 april - 26 juni 2002

0. Algemeen De VS verzochten om stationering van een KDC-10 op het vliegveld Al Udeid in Qatar voor het uitvoeren van air to air refueling in de regio rond het Arabisch schiereiland onder verantwoordelijkheid van US Central Command. 1. Planning De nationale planning van de operatie vond plaats onder verantwoordelijkheid van de CDS. Namens de CDS had het DCBC reeds in oktober 2001 het joint Planningsteam Enduring Freedom geformeerd. De nationale planning voor de uitzending van het KDC-10-detachement vond vanaf eind november plaats vanuit het PTEF. Voor de stationering van de KDC-10 op de vliegbasis Al-Udeid in Qatar diende tussen het gastland en Nederland een zogeheten Status of Forces Agreement (SOFA) te worden afgesloten. De onderhandelingen met Qatar verliepen echter moeizaam, met als gevolg dat het planningsproces werd opgerekt tot maart 2002. Pas nadat op 11 maart 2002 de SOFA tussen Nederland en Qatar was ondertekend, kon de CDS de Koninklijke luchtmacht formeel de opdracht geven een KDC-10-detachement ter beschikking te stellen. Deze lange periode van onzekerheid omtrent de uitzending (december 2001 - maart 2002) heeft ertoe geleid dat er frequent wisselingen plaatsvonden in de samenstelling van het uit te zenden / te formeren detachement. 2. Verkenningsmissie Nadat op 11 maart 2002 de SOFA was ondertekend diende, in overeenstemming met het gestelde daarover in de SOFA, nog een periode van 14 dagen in acht te worden genomen (benodigd om de Qataarse instanties de personalia van de uit te zenden militairen te kunnen verstrekken) voordat de Nederlandse militairen konden vertrekken. Tegelijkertijd bestond de wens de missie zo snel mogelijk te laten beginnen. Hierdoor was geen tijd beschikbaar om voorafgaande aan de uitzending een verkenningsmissie uit te zenden. Als gevolg hiervan fungeerde de kwartiermakereenheid die op 26 maart vertrok, feitelijk als verkenningseenheid. De kwartiermakereenheid heeft naast een verkenning en inventarisatie, praktische voorbereidingen getroffen om het KDC-10-detachement te integreren in de Amerikaanse organisatie. Hiertoe werden afspraken gemaakt met de Host Unit, initieel de USAF 336 Air Expeditionary Wing (AEW), later omgedoopt tot 379 AEW. Deze afspraken werden vastgelegd in een implementing instruction tussen de commandant AEW en de commandant van het KDC-10 detachement. De samenwerking op operationeel, logistiek, medisch, juridisch, financieel en beveiligingsgebied werd tot in detail uitgewerkt in deze implementing instruction. Aanvankelijk was in de kwartiermakereenheid geen jurist aanwezig zodat de conceptovereenkomst ter beoordeling naar Nederland moest worden gezonden. Later is alsnog een jurist toegevoegd, waardoor ter plekke juridische ondersteuning kon worden geleverd tijdens de besprekingen met de Amerikanen. 3. Bevinding en aanbevelingen

* Er was geen tijd beschikbaar voor het uitvoeren van een verkenningsmissie. Hierdoor diende de kwartiermakereenheid werkzaamheden uit te voeren die normaal gesproken door een verkenningseenheid worden uitgevoerd. Deze werkzaamheden waren bij aanvang van de operatie nog niet voltooid. Voorafgaand aan de ontplooiing van een eenheid dient een zorgvuldige, allesomvattende verkenning te worden uitgevoerd, zodat een volledig beeld ontstaat van alle operationele, logistieke en lokale omstandigheden. Bovendien strekt het tot aanbeveling een jurist deel uit te laten maken van de kwartiermakereenheid.

1. Juridisch Bij de onderhandelingen met Qatar over de SOFA was het Nederlandse uitgangspunt dat volledige nationale jurisdictie over het eigen personeel zou worden behouden. Dit uitgangspunt bleek tijdens de onderhandelingen met Qatar niet haalbaar te zijn. Nederland ondervond, evenals andere coalitielanden, dat Qatar sterk vasthield aan zijn eigen soevereiniteit en jurisdictie wenste over Nederlandse militairen. Het proces van totstandkoming van de SOFA nam uiteindelijk ruim vier maanden in beslag. Op 11 maart 2002 ondertekenden Nederland en Qatar een SOFA waarbij in artikel 12, lid 2 ten aanzien van jurisdictie het volgende was vastgelegd: De Qatarese rechtbanken behouden jurisdictie over alle civiele zaken en strafzaken, dat wil zeggen ernstige misdrijven, zware en minder zware delicten, in Qatar begaan door leden van de strijdkrachten van het Koninkrijk der Nederlanden, voor zover deze handelingen strafbaar zijn volgens het Qatarees recht. Ondanks het gegeven dat deze SOFA potentiële juridische risicos met zich meebracht voor de uitgezonden Nederlandse militairen besloot Nederland, vanwege het belang van de stationering van de KDC-10 in Qatar, hiermee in te stemmen. Om de juridische risicos te minimaliseren legde de CDS een aantal beperkende maatregelen op aan het personeel van het KDC-10 detachement. Zo diende het personeel in principe op de basis te verblijven en diende contact met de lokale bevolking tot een minimum beperkt te blijven. Hierover is de Tweede Kamer der Staten-Generaal op 27 februari 2002 geïnformeerd. In de praktijk bleek dit overigens niet altijd uitvoerbaar te zijn omdat de vliegbasis Al-Udeid een Qataarse vliegbasis is waar zowel Qataarse militairen als burgers werken. Bovendien waren de platforms waar de vliegtuigen zich bevonden geen restricted areas waardoor het mogelijk was voor Qatari om de platforms te betreden. Naar aanleiding van het bezoek van de Plaatsvervangend Chef Defensiestaf op 2 juni 2002 en de mening van Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging ter plaatse dat deze restricties niet realistisch waren (gezien de moderne opvattingen en leefwijze binnen de Qataarse samenleving), werd begin juni 2002 besloten de beperkende maatregelen enigszins aan te passen. Hierdoor kon het personeel in het vervolg (onder bepaalde voorwaarden) deel nemen aan gecontroleerde excursies in de regio. 2. Bevinding en aanbeveling

* Omdat het niet mogelijk bleek een SOFA op te stellen waarin Nederland jurisdictie behield over zijn eigen militairen in Qatar, zouden Nederlandse militairen mogelijk onderworpen kunnen worden aan de jurisdictie van een vreemde natie met een afwijkend juridisch systeem. Ondanks beperkende maatregelen voor het uitgezonden personeel bracht dit potentieel juridische risicos met zich mee voor de uitgezonden militairen. Bij de besluitvorming over deelname aan toekomstige operaties dient, naast de operationele risicos die verbonden zijn aan de deelname aan een operatie, blijvend aandacht te worden besteed aan de juridische risicos voor het militair personeel. Dit is reeds aan de Tweede Kamer gemeld. In Qatar hebben zich overigens geen problemen voorgedaan.

1. Duur van de deelname Aanvankelijk werd uitgegaan van een missieduur van twaalf maanden. Aangezien later duidelijk werd dat de KDC-10 ook de F-16s zou moeten ondersteunen in Manas (Kirgizië) werd de uitzending naar Qatar eerder beëindigd. De uitzending van het detachement vond plaats in de periode 3 april tot 26 juni 2002. 2. Missie gerichte voorbereiding en opleiding van de eenheid Het 334 squadron voorzag zelf in het opwerkingsprogramma voor de uitzending. Hierbij werd aandacht geschonken aan de klimatologische en medische aspecten. Tevens werd het personeel voorgelicht over de Qataarse cultuur, de SOFA en de beperkende maatregelen die hen als gevolg hiervan werden opgelegd. De inhoud van het opwerkprogramma werd aangepast aan de bijzondere omstandigheden in het missiegebied, o.a. door aanvulling met dessertsurvival training. Doordat enkele personeelsleden kort voor de uitzending werden vervangen, kon het opwerkprogramma niet door iedereen volledig worden gevolgd. In het voorbereidingstraject van de uitzending bleven de twee KDC-10 vliegtuigen de normale vliegopdrachten uitvoeren. Zo werd vliegbasis Eindhoven tijdens de voorbereiding van deze uitzending belast met het luchttransport van Nederlandse en Duitse militairen naar Afghanistan in het kader van de ISAF-operatie. Dit was een gecompliceerde operatie waarbij meerdere typen vliegtuigen werden ingezet. Tegelijkertijd werd de Koninklijke luchtmacht belast met de voorbereidingen voor de uitzending van een C-130-detachement naar Manas in Kirgizië. Nadat zowel het C-130- als het KDC-10-detachement waren vertrokken, bleef onvoldoende personeel beschikbaar op de vliegbasis om de taken van het uitgezonden personeel over te nemen. Doordat verschillende operaties gelijktijdig plaatsvonden, werd een zware wissel getrokken op het personeel van de vliegbasis Eindhoven. Dit heeft nadelige gevolgen gehad voor de bedrijfsvoering van de vliegbasis Eindhoven. De ondersteuning van de uitgezonden eenheden kon hierdoor niet optimaal worden uitgevoerd. 3. Bevinding en aanbeveling

* Vliegbasis Eindhoven is qua personele bezetting en organisatievorm onvoldoende toegerust voor het ondersteunen van meerdere operaties van transport- en/of tankvliegtuigen die niet vanaf deze vliegbasis opereren. De vliegbasis Eindhoven dient qua personele bezetting en organisatievorm beter geschikt te worden gemaakt voor de ondersteuning van operaties van transport- en/of tankvliegtuigen die niet opereren vanaf de vliegbasis Eindhoven.

1. Uitvoering van de operatie

0. Verplaatsing/ontplooiing Op 3 april 2002 vertrok het KDC-10-detachement vanaf de vliegbasis Eindhoven met het voor de missie bestemde vliegtuig. De verplaatsing verliep voorspoedig, zodat reeds op 6 april de eerste opdracht kon worden uitgevoerd. Toch heeft het mede als gevolg van het ontbreken van een goede verkenning enige tijd geduurd voordat alle benodigde regelingen (met name op logistiek vlak) en afspraken op de vliegbasis Al Udeid konden worden voltooid. 1. Internationale samenwerking

De samenwerking met de Amerikaanse strijdkrachten was in een aantal documenten vastgelegd. De samenwerking verliep over het algemeen uitstekend. Zo kon gebruik worden gemaakt van alle aanwezige vliegoperationele faciliteiten en ondersteuning. Op die vlakken waar geen afspraken over ondersteuning waren gemaakt, werd ook geen ondersteuning verleend door de Amerikaanse strijdkrachten. In dergelijke gevallen diende via nationale lijnen de ondersteuning te worden gerealiseerd.

Het bleek niet mogelijk een Nederlandse liaisonofficier te plaatsen op het hoofdkwartier van de Combined Forces Air Component Commander (CFACC) in Saoedi-Arabië. Dit had echter geen nadelige effecten op de operatie. In voorkomende gevallen kon de operatiecel van het KDC-10-detachement rechtstreeks communiceren over operationele aangelegenheden met de tankerverantwoordelijke bij het CFACC. Deze manier van opereren voldeed goed. Wel werd een liaisonofficier (tevens aangesteld als Senior National Representative voor deze missie) geplaatst bij het Regional Air Movement Control Center (RAMCC) op de Al Udeid Air Base in Qatar.

De samenwerking met andere naties in de regio, bijvoorbeeld bij overvluchten, was moeizaam en kenmerkte zich door een bureaucratische opstelling van de autoriteiten. Zo ontstond een probleem met de Omaanse autoriteiten. De voorgeschreven route van het vliegtuig ging voor een klein deel zeer dicht langs of net door het Omaanse luchtruim. De andere coalitiepartners hadden hiervoor overvliegvergunningen. Oman was niet bereid voor Nederland een overvliegvergunning te verstrekken, zodat de route van de KDC-10 verlegd moest worden om het Omaanse luchtruim te mijden.

Taakuitvoering en wijze van invulling opdracht 0. Militaire opdracht Het KDC-10-detachement had de opdracht om in coalitieverband van air to air refuelling- operaties uit te voeren ter ondersteuning van operaties in het kader van Enduring Freedom gericht tegen Al Qaeda en Taliban in Afghanistan. Het toestel zelf vloog ook boven Afghanistan en, met toestemming van Pakistan, boven dit land. Aanvankelijk bestond de indruk dat het detachement wat betreft de uitvoering van de operaties deel uitmaakte van de USAF AEW en zo werd de eerste dagen gevlogen met Amerikaanse callsigns. Na een week maakte de Amerikaanse ambassade bezwaar tegen het gegeven dat een Nederlands vliegtuig gebruik maakte van een Amerikaans callsign. Hierop werden de vluchten gedurende een week gestaakt. Pas nadat via diplomatieke kanalen een Nederlands callsign was verkregen konden de operaties worden hervat. Van 28 april tot 6 mei 2002 kon het vliegtuig geen operationele opdrachten uitvoeren vanwege een technisch probleem met het boom-systeem. Daarna werd het vliegtuig vrijwel dagelijks ingezet, met dien verstande dat wegens onderhoud aan de initieel ontplooide KDC-10, de opdrachten van 5 tot 16 juni werden uitgevoerd door de andere KDC-10. Hoewel de KDC-10 geschikt is voor het bijtanken van een aanzienlijk aantal type vliegtuigen, zijn voornamelijk E-3 en E-8 vliegtuigen bijgetankt. Hierdoor werd met relatief korte vliegduur een grote hoeveelheid brandstof afgegeven. Dankzij de grote inzet van het personeel, dat zijn taak onder extreme omstandigheden zoals zeer hoge temperaturen en zand- en stofstormen verrichtte, werd met het vliegtuig een maximaal aantal missies uitgevoerd. 1. Risicos Het operatiegebied bevond zich op ongeveer tweeëneenhalf uur vliegen vanaf de thuisbasis. In het operatiegebied was sprake van enige luchtdreiging, afkomstig van groepen meer of minder georganiseerde strijders die in het bezit waren van Man Portable Air Defence Systems (Manpads). De KDC-10 is niet voorzien van waarschuwings- of zelfbeschermingapparatuur tegen dergelijke wapensystemen. Aangezien de KDC-10 op grote hoogte boven Afghanistan vloog, was het risico dat uitging van deze wapensystemen bijzonder laag. Tijdens het uitvoeren van de missies werd gevlogen onder visuele condities (Visual Flight Rules) in een niet-gecontroleerd luchtruim, dat wil zeggen dat er geen centrale verkeersleiding was. Dit leidde tot een risico van botsingen, aangezien de KDC-10 niet is voorzien van een Traffic Collision Avoidance System (TCAS). Eerder was de behoefte aan een dergelijk systeem reeds door de Koninklijke luchtmacht onderkend en is hiervoor een modificatieprogramma gestart. Helaas kon dit programma niet worden versneld. De hieraan verbonden risicos werden aanvaardbaar geacht. 2. Bevinding

* De operatie heeft de behoefte aan een Traffic Collision Avoidance System aangetoond. De inbouw van dit systeem in de KDC-10 wordt in 2003 gerealiseerd

1. Aansturing van de operatie

0. Nationaal Na aankomst van het detachement in het operatiegebied werd de eenheid onder bevel gesteld van de CDS. De CDS delegeerde het Operational Control aan de Coalition Forces Air Component Commander (CFACC), gevestigd op de Prince Sultan Air Base in Saoedi-Arabië. Het op dezelfde locatie gevestigde Combined Air Operations Center (CAOC) droeg door middel van Air Task Orders, Air Coordination en Special Instructions zorg voor de missie-indeling en de operationele planning van de militaire vluchten in het operatiegebied. De operationele communicatie naar het CAOC over de inzet van de KDC-10 vond plaats via de operatiecel van het KDC-10-detachement. Deze operationele organisatievorm was wat opzet betreft gelijk was aan de organisatie die eerder is toegepast in Bosnië/Kosovo. 1. Bevinding

* De toegepaste commandostructuur was tijdens de uitzendperiode van het KDC-10 detachement helder en eenduidig.

1. Personeelszorg

0. Algemeen Tijdens de stationering van de KDC-10 op Al Udeid Air Base zijn twee lichtingen uitgezonden. Elk detachement verbleef zes weken in het operatiegebied. Het personeel werd gehuisvest in vier tenten in het tentenkamp op de vliegbasis. Het tentenkamp was op meer dan één kilometer afstand gelegen van de startbaan waardoor geen directe hinder werd ondervonden van het luchtverkeer. De tenten waren voorzien van voldoende koeling en de legering werd door het personeel als acceptabel ondervonden. Er kon gebruik worden gemaakt van de Amerikaanse recreatiefaciliteiten, zoals de bioscoop en de sportaccommodatie. Tevens kon gebruik worden gemaakt van twee computers met internetaansluiting waarmee in een grote behoefte werd voorzien. Het Amerikaanse welfare programma, waarbij onder begeleiding dagtochten konden worden gemaakt naar toeristische plaatsen, stond open voor de Nederlandse militairen. Echter, als gevolg van de initieel opgelegde beperkende maatregelen kon pas vanaf de tiende week gebruik worden gemaakt van deze excursies. Het uitgezonden personeel was grotendeels afkomstig van de vliegbasis Eindhoven. De voorzieningen voor het thuisfront waren op eigen verzoek beperkt tot een thuisfrontavond. Gezien de korte duur van de uitzending werd dit als voldoende ervaren. 1. Medische verzorging Het detachement was voor de medische verzorging aangewezen op de Amerikaanse voorzieningen op de vliegbasis. Voorts kon men voor meer gespecialiseerde hulp terugvallen op een Amerikaanse kliniek en een civiel ziekenhuis in het nabij gelegen Doha. Voorafgaande aan de uitzending zijn geen medische maatregelen genomen. De uitgezonden militairen waren volledig gevaccineerd. Er was een calamiteitenplan ontwikkeld voor medische evacuaties. 2. Leiderschap en discipline

De handhaving van gedragscodes en militaire discipline heeft niet geleid tot incidenten van enige betekenis. Het personeel heeft zich goed aangepast aan de extreme klimatologische omstandigheden en de beperkte bewegingsvrijheid. De beperkende maatregelen zoals deze door de CDS waren opgelegd werden goed opgevolgd.

Materieel en logistiek 0. Onderhoud/instandhouding Het detachement werd voorzien van aanvullende gevechtsuitrusting, zoals kogelwerende vesten en atropine-injectoren. Deze middelen zijn niet nodig gebleken omdat het operatiegebied op ongeveer tweeëneenhalf uur vliegen van de vliegbasis was gelegen en daarnaast was de dreiging in Qatar laag. Het vliegtuig heeft zich, zeker gezien de extreme hitte en zand- en stofstormen, goed gehouden. Problemen hebben zich voorgedaan met de boom en het hydraulisch systeem. Op grond van de Implementing Agreement was het detachement zelf verantwoordelijk voor personeel, materieel en reservedelen voor het vliegtuigonderhoud. Het onderhoud aan de boom van het vliegtuig werd uitgevoerd door Amerikaanse civiele technici, in dienst van Boeing. Hierover was reeds bij het inbouwen van deze boom een contract afgesloten met Boeing. Alle materieel/logistieke ondersteuning werd geleverd door vliegbasis Eindhoven. Voor het vervoer van goederen werd gebruik gemaakt van Amerikaanse militaire aanvoerlijnen, civiele vervoerders en het eigen rotatievliegtuig. 1. Verbindingen

De kwaliteit van de landlijnen in Qatar was slecht, waardoor het niet mogelijk was om via deze lijn beveiligde verbinding met Nederland te onderhouden. Lokaal werden mobiele telefoons aangeschaft en deze functioneerden goed. Het detachement was ook uitgerust met een beveiligde satellietverbinding waarmee data en situatierapporten naar Nederland konden worden gezonden.

Justitieel en ondersteuning Koninklijke marechaussee

Het personeel van het detachement had conform de bepalingen van de SOFA een visum nodig om toegelaten te worden in Qatar. Voorafgaande aan de uitzending werden deze visa via diplomatieke kanalen verkregen. Als gevolg van enkele personeelswisselingen, net voorafgaand aan de uitzending, kon niet al het personeel van te voren reeds een visum krijgen. Dit personeel kreeg bij aankomst in Qatar een toeristenvisum, dat slechts een beperkte geldigheid had. Hierdoor ontstonden verschillen in geldigheidsduur van de verstrekte visa hetgeen ertoe leidde dat regelmatig personeel van het detachement naar Doha moest reizen om de visa te verlengen.

Bij het detachement waren twee leden van de Kmar ingedeeld die beiden drie maanden zijn uitgezonden. Eén functionaris heeft werkzaamheden verricht bij de Amerikaanse Security Police van de vliegbasis, terwijl de andere functionaris zich voornamelijk heeft gericht op het verlengen van de visa, verwerken van processen verbaal en het uitvoeren van coördinerende werkzaamheden ten behoeve van transport.

Geweldsinstructie

Ondanks de aanname dat vanuit een permissive environment zou worden geopereerd, werden handvuurwapens en munitie meegenomen naar het operatiegebied. Aangezien het dragen van persoonlijke bewapening niet was toegestaan op de vliegbasis werden de wapens en munitie na aankomst opgeslagen in een Amerikaanse wapenopslagplaats. Echter, ook indien de situatie in het operatiegebied aanleiding had gegeven tot het dragen en mogelijk gebruik van vuurwapens, dan had het detachement bovendien niet kunnen beschikken over een toegesneden geweldsinstructie.

Bevinding en aanbeveling

* Het detachement werd uitgezonden met vuurwapens en munitie zonder in het bezit te zijn van voor deze operatie geldende geweldsinstructie. Het spreekt vanzelf dat indien eenheden worden uitgezonden met vuurwapens en munitie, dient daarbij tevens een geweldsinstructie te worden verstrekt.

1. Voorlichting In het eerste detachement was een voorlichter opgenomen die belast was met informatievoorziening naar Nederland. Door de Amerikaanse autoriteiten op Al Udeid werden geen persbezoeken toegestaan op de vliegbasis. 2. Terugkeer naar Nederland

De terugkeer naar Nederland is zonder problemen verlopen. Door de Koninklijke luchtmacht wordt gewerkt aan een generiek terugkeerplan, waarin alle aspecten rond de terugverplaatsing van een eenheid worden beschreven. De ervaringen van uitgezonden eenheden worden hierin verwerkt.

1. Inzet van een Maritiem Patrouillevliegtuig-detachement van de Koninklijke marine in de Verenigde Arabische Emiraten t.b.v Operatie Enduring Freedom

0. Algemeen Ook maritieme patrouillevliegtuigen (MPA) maakten deel uit van het concrete verzoek van de VS in het kader van operatie Enduring Freedom. Twee van deze vliegtuigen zouden ingezet worden in het verantwoordelijkheidsgebied van US Central Command (USCENTCOM). De exacte locatie en het tijdstip van de stationering van de MPAs was op dat moment nog niet bekend. Uiteindelijk is sinds 1 juli 2002 een vluchteenheid ingezet in de Area of Responsibility van het USCENTCOM ten behoeve van de strijd tegen het internationale terrorisme vanaf het militaire vliegveld Al Minhad in de Verenigde Arabische Emiraten (VAE). 1. Planning De nationale planning van de operatie vond plaats onder verantwoordelijkheid van CDS. Namens de CDS had het Defensie Crisisbeheersingscentrum (DCBC), reeds in oktober 2001 het joint Planningsteam Enduring Freedom (PTEF) geformeerd. De nationale planning voor de uitzending van de MPAs vond vanaf eind november plaats vanuit het PTEF. Hoewel de VS Nederland aanvankelijk verzocht hadden twee MPAs ter beschikking te stellen voor inzet in het gebied van Centcom, werd op grond van nader bilateraal overleg besloten dat één MPA zou volstaan. Tijdens de voorbereidingen voor uitzending was in eerste instantie niet bekend vanaf welke basis het detachement zou gaan opereren. De mogelijke vliegvelden boden faciliteiten variërend van geheel compleet toegerust tot uitsluitend een start- en landingsbaan (bare base). Aangezien de Koninklijke marine weinig ervaring had met het opereren vanaf een ´bare base´, was de voorbereiding uitdagend. Als voorbereiding op deze uitdaging is aan de hand van de planningsrichtlijnen van de CDS tussen de Koninklijke marine en de Koninklijke luchtmacht overleg gevoerd, aangezien de Koninklijke luchtmacht hiermee de laatste jaren inmiddels veel ervaring heeft opgedaan. Op grond van de verkregen informatie werd een planningsdocument opgesteld waarin al het noodzakelijke werd opgenomen om met een MPA vanaf een ´bare base´ te kunnen laten opereren. In maart 2002 werd duidelijk dat de operatie definitief vanaf een ´bare base´ zou gaan plaatsvinden. Deze keuze was ingegeven door de korte afstand ten opzichte van het operatiegebied, de aanwezige faciliteiten, het gegeven dat Canada met hetzelfde type vliegtuigen al vanaf deze locatie opereerde en de bestaande maritieme samenwerking tussen Nederland en de VAE. 2. Verkenningsmissie Teneinde een beeld te vormen van de situatie ter plaatse werd in april een voorverkenning uitgevoerd. Het team bestond uit specialisten op het gebied van logistiek, techniek en operatiën. De verkenning maakte duidelijk dat er eerst kwartier gemaakt moest worden alvorens over te kunnen gaan tot ontplooiing van het detachement. Hiertoe werd een kwartiermakereenheid uitgezonden. De eenheid slaagde erin binnen drie weken de voorbereidingen voor inzet van het MPA af te ronden. 3. Bevindingen en aanbevelingen

* Er is tussen de krijgsmachtdelen tijdig informatie uitgewisseld en goed gebruik gemaakt van de eerdere uitzendervaringen. Het verdient aanbeveling de uitwisseling van relevante uitzendervaringen tussen de krijgsmachtdelen voort te zetten en waar nodig te intensiveren. * Voorafgaand aan de ontplooiing van een eenheid is een zorgvuldige, allesomvattende verkenning uitgevoerd, die een volledig beeld gaf van alle operationele, logistieke en lokale omstandigheden. De tijdspanne tussen de verkenning en de ontplooiing heeft, mede door de inzet van de kwartiermakereenheid de mogelijkheid geschapen de verplaatsing en ontplooiing op een doelmatige en doeltreffende wijze uit te voeren. Het verdient blijvend aandacht de tijdspanne tussen verkenning en ontplooiing zodanig te plannen, dat verplaatsing en ontplooiing op een doelmatige en doeltreffende wijze kunnen plaatsvinden (vide evaluatie KDC-10 Qatar).

1. Juridisch Voor de stationering van het MPA op het militaire vliegveld Al Minhad in de VAE dienden tussen het gastland en Nederland afspraken te worden gemaakt. De VAE waren niet bereid een Status of Forces Agreement (SOFA) af te sluiten, een Memorandum of Understanding (MOU) bleek het hoogst haalbare. Wederom bleek dat, evenals andere staten in de Golfregio, ook de VAE bij de onderhandelingen over statusverdragen strikt vasthielden aan hun soevereiniteit. Hierdoor kon Nederland, evenals Canada, geen jurisdictie over het eigen personeel bedingen. Teneinde de juridische risico's ook in deze omstandigheden te reduceren werden, analoog aan de Canadese oplossing en de eerdere stationering van de Nederlandse KDC-10 in Qatar, aanvullende gedragsregels opgesteld voor het personeel van het MPA-detachement. Met deze aanvullende gedragsregels werden de juridische risico's aanvaardbaar geacht. De Tweede Kamer is hierover geïnformeerd. Pas op 27 juni 2002 werd het MOU tussen Nederland en de VAE ondertekend. Uit het bekrachtigen en later moeten verlengen van het MOU kan overigens lering worden getrokken. Het is gebleken dat het, nadat het finale Nederlandse standpunt is bepaald, ongeveer vier tot zes weken in beslag neemt om het MOU door de VAE te laten bekrachtigen of verlengen. Mocht het in de toekomst nogmaals tot een verlenging van het MOU komen, dan is het aan te bevelen minimaal zes weken voor de vervaldatum het finale Nederlandse exemplaar ter ondertekening aan te bieden. 2. Bevindingen en aanbevelingen

* Omdat het niet mogelijk bleek een SOFA op te stellen waarin Nederland jurisdictie behield over haar eigen militairen in de VAE, zouden Nederlandse militairen mogelijk onderworpen kunnen worden aan de jurisdictie van een vreemde natie met een afwijkend juridisch systeem. Ondanks beperkende maatregelen voor het uitgezonden personeel bracht dit potentiële juridische risicos met zich mee voor de uitgezonden militairen. Bij de besluitvorming over deelname aan toekomstige vredesoperaties dient, naast de operationele risicos die verbonden zijn aan de deelname aan een operatie, blijvend aandacht te worden besteed aan de juridische risicos voor het militair personeel. (Zie ook evaluatie KDC-10). * Het neemt in de VAE circa vier tot zes weken in beslag een MOU te bekrachtigen. Bij nieuwe operaties of voortzetting van lopende operaties in de VAE verdient het aanbeveling om de finale versie van een MOU minimaal zes weken voor de datum van bekrachtiging of verlenging ervan aan te bieden.

1. Duur van de deelname De duur van de deelname van het MPA aan OEF werd toegezegd voor de periode van een jaar. 2. Missie gerichte voorbereiding en opleiding van de eenheid Ter voorbereiding op de uitzending zijn zogenaamde zorgdagen georganiseerd. Hierbij werd aandacht geschonken aan de klimatologische omstandigheden, de culturele verschillen en de veiligheidssituatie. Tevens werd het personeel voorgelicht over de SOFA en de beperkende maatregelen die hen als gevolg hiervan werden opgelegd. Voorts is voorafgaand aan de uitzending het personeel gevaccineerd en voorbereid op eventuele medische gevolgen van de klimatologische omstandigheden op de uitzendlocatie. Het feit dat het personeel ervaring heeft met het opereren in gebieden met extreme klimatologische omstandigheden heeft bijgedragen aan het bewustzijn van de eventuele gevaren van het werken onder zware klimatologische condities. De zorgdagen vloeiden voort uit het voor deze operatie door de Koninklijke marine opgestelde zorgplan, een equivalent van ook bij de andere krijgsmachtdelen aanwezige plannen ter voorbereiding op een uitzending. Gedurende de voorbereiding is lange tijd onduidelijkheid blijven bestaan over de omvang en samenstelling van het detachement, op welke termijn de uitzending zou plaatsvinden en welke operationele taakstelling zou worden opgedragen. Niettemin is de uiteindelijke informatieverstrekking naar het personeel in deze periode evenwel tijdig en volledig genoeg geweest, hetgeen een positieve uitwerking had op de motivatie van het personeel. Lopende operaties vonden in deze periode normale doorgang onder gelijktijdige invulling van een gereedheidstermijn (´notice to move´) van vijf dagen. Achteraf bleek mede op basis van de voorverkenning deze termijn niet noodzakelijk. Aanvankelijk vloog het MPA de operationele missies alleen boven zee ter ondersteuning van de maritieme operaties in het verantwoordelijkheidsgebied van CENTCOM. In de loop van de missie hebben de Verenigde staten verzocht het MPA ook boven Afghaans grondgebied in te mogen zetten. De Nederlandse MPA beschikt over een uniek elektro-optisch systeem, waarmee bij dag en bij nacht beelden van goede kwaliteit kunnen worden gemaakt. De ligging van het vlieggebied boven Afghanistan maakte het noodzakelijk om de vliegtuigbemanningen aanvullend te trainen en uit te rusten. Daartoe werd een aanvullende Combat Survival Course gevolgd bij het Veiligheid, Oefen en Test Centrum (VOTC) van de Koninklijke luchtmacht. Voorts werd een Photographic Interpreter Course gevolgd, verzorgd door hetzelfde krijgsmachtdeel. Specifieke overlevingsapparatuur en middelen werden aangeschaft, voor zover noodzakelijk en niet binnen Defensie beschikbaar. Binnen Defensie beschikbare apparatuur en middelen werden door de Koninklijke luchtmacht en de Koninklijke landmacht op leenbasis verstrekt. 3. Bevindingen en aanbeveling

* In de voorbereidingsperiode gingen de lopende operaties van het MPA normaal door onder gelijktijdige invulling van een gereedheidstermijn (´notice to move´) van vijf dagen, terwijl de voorverkenning had uitgewezen dat deze termijn niet noodzakelijk was. Aanbevolen wordt in de voorbereiding alle relevante factoren te beschouwen en de gereedheidstermijn hierop aan te passen. * Er was een goede samenwerking tussen de krijgsmachtdelen om de MPA-bemanningen additioneel te trainen en uit te rusten, teneinde operationele missies boven Afghaans grondgebied op adequate wijze te kunnen uitvoeren.

1. Uitvoering van de operatie

0. Verplaatsing/ontplooiing Op 29 juni 2002 vertrok het MPA-detachement vanuit Nederland met het voor de missie bestemde vliegtuig. De verplaatsing verliep voorspoedig, zodat reeds op 1 juli de eerste operationele opdracht kon worden uitgevoerd. 1. Internationale samenwerking

De samenwerking met het gastland is vastgelegd in een MOU dat in de praktijk goed bleek te voldoen. De samenwerking en contacten met de op de basis aanwezige coalitiepartners kan als voorbeeldig worden omschreven. Zo werd op operationeel gebied samengewerkt met de Canadezen en kon gebruik worden gemaakt van alle aanwezige vliegoperationele faciliteiten en ondersteuning.

Taakuitvoering en wijze van invulling opdracht 0. Militaire opdracht

Boven zee wordt het MPA ingezet ter ondersteuning van maritieme operaties in de AOR. Het MPA wordt voornamelijk ´s nachts ingezet. Het is een van de weinige in het gebied aanwezige MPA´s, die de technische capaciteiten bezit, waarmee ´s nachts aan de opdracht kan worden voldaan.

Sinds 23 december 2002 wordt het MPA ingezet voor missies boven Afghanistan. Deze missies betreffen inlichtingenverzameling, verkenning en patrouille.

Risicos

De risicoanalyse geeft aan dat het risico voor het personeel en materieel in de VAE laag is. Niettemin zijn risico verminderende maatregelen van kracht. In de plannen werd vanaf het begin rekening gehouden met een extractiestrategie. Gelet op de kleine omvang van het detachement kan hiervoor gebruik worden gemaakt van het organieke vliegtuig.

De operationele risico´s met betrekking tot het vliegen boven Afghanistan zijn afgedekt door aanvullende opleiding en uitrusting, zoals reeds eerder vermeld. Bovendien is het vliegtuig voor het vliegen boven land uitgerust met zelfbeschermingsmiddelen tegen grond-lucht raketten. Ten slotte is de vlieghoogte boven Afghanistan aangepast om deze dreiging te minimaliseren.

Bevinding

* De eventuele risico´s voor personeel en materieel zijn goed in kaart gebracht en op basis hiervan door plannen, additionele matregelen, opleiding en uitrusting afgedekt.

1. Aansturing van de operatie

0. Nationaal en internationaal

Na aankomst van het detachement in het operatiegebied kwam de eenheid onder bevel van de CDS, die het Operational Control overdroeg aan de Combined Joint Forces Maritime Component Commander (CJFMCC) voor operaties boven water. Bij operaties boven land wordt voor de duur van elke vlucht Operational Control overgedragen aan de Combined Joint Forces Air Component Commander (CJFACC). De commandostructuur was tijdens de evaluatieperiode van het MPA detachement helder en eenduidig.

De informatiestroom in het operatiegebied tussen de Nederlandse liaison officier bij CJFMCC en het MPA detachement verloopt goed en is van dagelijkse aard. Ook de informatiestroom naar Nederland is gedegen opgezet. Het merendeel aan informatie wordt vercijferd middels landlijn verstuurd, onafhankelijk van communicatiemiddelen van de coalitiegenoten. In uiterste gevallen is het mogelijk een satellietverbinding te gebruiken.

Personeelszorg 0. Algemeen Het personeel werd gehuisvest in bestaande infrastructuur op de vliegbasis. Er is voldoende mogelijkheid tot ontspanning op de basis. Ook zijn voorzieningen getroffen waarmee het uitgezonden personeel contact kan onderhouden met het thuisfront. Voor en na de uitzending wordt aandacht besteed aan het personeel in de vorm van briefings en debriefings. Hierbij zijn de medische dienst, de geestelijke verzorgers alsmede de Maatschappelijke Dienst Defensie (MDD) betrokken. Uit de debriefings zijn tot op heden nog geen grote knelpunten naar voren gekomen. 1. Medische verzorging Door middel van afspraken in de Implementing Agreement met partner nation Canada werd overeengekomen dat de eenvoudige medische verzorging op uitzendlocatie door zorg van de Canadezen geschiedt. Voor meer specialistische medische verzorging zijn afspraken gemaakt met civiele ziekenhuizen in de omgeving van de uitzendlocatie. De medische staf van het Canadese detachement speelt een coördinerende rol hierin. Leden van het detachement hebben sporadisch gebruik gemaakt van de specialistische medische zorg. Dit is naar tevredenheid verlopen. De uitgezonden militairen waren volledig gevaccineerd. Er was een calamiteitenplan ontwikkeld voor medische evacuaties. 2. Leiderschap en discipline

De handhaving van gedragscodes en militaire discipline heeft niet geleid tot enig incident. Het personeel heeft zich goed aangepast aan de extreme klimatologische omstandigheden en de beperkte bewegingsvrijheid. De risicoverminderende maatregelen zoals deze door de CDS waren opgelegd werden goed opgevolgd.

Materieel en logistiek 0. Onderhoud/instandhouding

In het MOU met de partner-nation Canada is het medegebruik van materieel ter ondersteuning van het vliegtuig geregeld. Daar waar medegebruik niet mogelijk was, is het materieel ingevlogen vanuit Nederland. In een enkel geval is uit kostenoverwegingen materieel lokaal aangeschaft.

De logistieke lijn voor onderdelen en andere materialen verloopt via de Defensie Vervoers en Verkeers Organisatie (DVVO). Bij het inklaren van de goederen en onderdelen speelt de logistiek medewerker van de Defensie Attaché te Abu Dhabi en de lokale contractor een belangrijke rol. Het kost gemiddeld twee tot drie werkdagen om aangevraagde onderdelen op locatie te krijgen. Mede doordat er op locatie een handvoorraad van onderdelen en kritische apparatuur ligt opgeslagen heeft de logistieke lijn niet tot langdurige uitval van operationele inzet geleid.

Opmerkelijk is dat door de goede banden met het gastland het Nederlandse detachement in staat is de herbevoorrading zeer snel te realiseren.

Justitieel en ondersteuning KMAR

Tijdens de gereedstelling werden twee leden van de Koninklijke marechaussee ingedeeld in het detachement. Na een maand bleek dat er geen volledige dagtaak was weggelegd voor deze functionarissen in het (kleine) detachement. Hierop werd besloten de Kmar-delegatie te repatriëren Voorts gaf de terugkeer van deze functionarissen naar Nederland ruimte voor uitbreiding van het detachement met grondpersoneel in het warme seizoen. Justitiële aspecten hebben zich tijdens de evaluatieperiode niet voorgedaan.

Rules of Engagement (ROE) MPA

Voor het vliegen in het operatiegebied zijn regels vastgesteld. Deze zijn verwoord in de Rules of Engagement. De Nederlandse OEF Rules of Engagement (NL OEF ROE) wijken op enkele punten af van de coalitiewijde ROE, zonder dat dit beperkingen geeft voor de operationele inzet van het MPA. Het Nederlandse mandaat komt goed tot uitdrukking in de NL OEF ROE. Op het detachement zijn twee soorten ROE van toepassing. Voor operaties boven water is een set ROE van toepassing op de inzet van schepen en vliegtuigen. Deze set blijkt goed bruikbaar voor de inzet van het MPA. Voor operaties boven Afghanistan zijn de ROE afgeleid van de Nederlandse ROE voor de inzet van de Nederlandse F-16´s in het kader van OEF. Ook deze ROE zijn goed bruikbaar voor de inzet van het MPA.

1. Deelname van fregatten van de Koninklijke marine aan operatie Enduring Freedom vanaf december 2001

0. Algemeen Eind november 2001 concretiseerden de VS hun eerder gedane verzoek aan Nederland om militaire steun in operatie Enduring Freedom. De VS gaven behoefte te hebben aan twee fregatten in het gebied van verantwoordelijkheid van CENTCOM voor surveillance, inlichtingenverzameling, escortetaken en beveiliging van high value assets. Verzocht werd één fregat zo spoedig mogelijk in te zetten, terwijl het tweede fregat pas in februari 2002 in het operatiegebied aanwezig hoefde te zijn. Aangezien de fregatten op zeer korte termijn uitgezonden moesten worden, diende de planning in een zeer korte tijd te worden voltooid. De Nederlandse maritieme bijdrage aan OEF in het gebied van CENTCOM bestond initieel uit twee schepen, te weten Hr.Ms. Philips van Almonde (ALM) en Hr.Ms. Van Amstel (AMS). Beide schepen vertrokken na een zeer korte voorbereidingstijd voor een periode van zes maanden naar het gebied rond het Arabisch schiereiland. Na deze periode verkleinde Nederland zijn bijdrage tot één fregat. Hr.Ms. Van Galen vertrok op 20 mei 2002 uit Den Helder en voerde haar missie uit tot november 2002. Hr. Ms. Van Nes loste Hr.Ms. Van Galen af en opereerde in de periode november 2002 tot april 2003. Op dit moment bevindt Hr.Ms. Karel Doorman zich in de wateren rond het Arabische schiereiland. 1. Planning Zowel Hr.Ms. Philips van Almonde (ALM) als Hr.Ms. Van Amstel (AMS) kregen zeer weinig voorbereidingstijd voor de uitzending. In de korte tijd die beschikbaar was voor het vertrek van de schepen zijn algemene maatregelen getroffen ter voorbereiding op de inzet in een ernstoperatie voor langere duur. Ondanks deze korte voorbereidingstijd waren de schepen op zowel personeels- als materieelgebied gereed voor een operationele inzet voor langere duur. De fregatten die later werden uitgezonden hadden meer voorbereidingstijd en konden tevens terugvallen op de ervaringen en kennis van de eerder uitgezonden schepen. 2. Uitvoering van de operatie

0. Verplaatsing naar het operatiegebied Alle uitgezonden fregatten hebben gedurende de reis van Den Helder naar het operatiegebied aandacht geschonken aan het missiegericht opwerken van de bemanning, waarbij, uitgaande van het verwachte dreigingscenario, diverse disciplines werden beoefend. Zo werden de interne organisaties van de schepen en de calamiteitenbestrijding intensief beoefend en de boardingteams opgewerkt. Alle fregatten ontvingen in Bahrein briefings over de aanstaande operatie van de Commander Joint Forces Maritime Component Commander Central (CJFMCCCENT). Meer gedetailleerde briefings werden verzorgd door de respectievelijke Commanders Task Force (CTF), o.a. CTF 50 en CTF 151. Tevens verzorgde het Hoofd van het Nederlandse Liaison Team NAVCENT (HNLTN) in Bahrein aanvullende briefings en werd in overleg met de commandanten van de fregatten vaarschemas opgesteld. Per saldo bevinden de fregatten zich 70-80% van de tijd op zee. Op 6 januari 2002 vertrok ALM voor de eerste patrouille naar zee. Aangezien AMS enkele weken later vertrok naar het operatiegebied, kon dit schip bij de voorbereiding en verplaatsing naar Bahrein gebruik maken van de ervaringen en informatie van de ALM. Na briefings in Bahrein vertrok AMS op 10 februari voor de eerste patrouille. 1. Internationale samenwerking

De in de wateren rond het Arabische schiereiland aanwezige vliegdekschipeskaders vormden initieel het zwaartepunt van de maritieme eenheden. De coalitie bestond uit eenheden van o.a. Canada, Frankrijk, Australië, Italië, het Verenigd Koninkrijk en Nederland. Later werden daar ook eenheden van Japan, Bahrein en Griekenland aan toegevoegd. De onderlinge samenwerking verliep goed, hoewel de mate van samenwerking verschilde. Zo waren de Franse, Duitse en Italiaanse eenheden ondergebracht in eigen nationale taakgroepen, die min of meer autonoom deeloperaties uitvoerden. De Japanse eenheden voorzagen vooral in tankersteun, waarvan Nederland vanaf 28 maart 2003 gebruik kon maken.

Taakuitvoering en wijze van invulling opdracht 0. Militaire opdracht In het kader van OEF voert de internationale coalitie onder Amerikaanse leiding zowel Maritime Interdiction Operations (MIO) als Leadership Interdiction Operations (LIO) uit. Bij MIO gaat het om het onderscheppen van contrabande op schepen. Bij LIO is het specifieke oogmerk de aanhouding van de leiding van Al-Qaeda en de Taliban. Het uitgangspunt van de Nederlandse militaire bijdrage aan de maritieme operaties was om de Verenigde Staten, zoals door hen gevraagd, te ondersteunen bij het signaleren van verdachte personen en goederen. Hiertoe werden de fregatten belast met het uitvoeren van Intelligence, Surveillance en Reconnaissance (ISR)-operaties ter ondersteuning van de LIO en MIO en escortetaken in het gebied van verantwoordelijkheid van CENTCOM. De ISR-operaties werden uitgevoerd in het zuiden van de Arabische Golf, de Golf van Oman en in de Noord Arabische Zee nabij de Makraanse kust en Karachi. De escortetaken werden uitgevoerd in de Straat van en in de Noord Arabische Zee. Op verzoek van de schepen werden zeer snel tolken toegevoegd aan de bemanningen van de fregatten waardoor schepen op effectieve wijze konden worden ondervraagd. De aanwezigheid van deze tolken leidde er toe dat veel waardevolle informatie aan de coalitie kon worden geleverd. Begin april 2002 besloot de Regering, op basis van aanvullende informatie over de wijze van optreden van andere landen van de coalitie, over te gaan tot een beperkte uitbreiding van de taken van de fregatten. De commandanten van de fregatten werd toegestaan te boarden indien de gezagvoerder van het te onderzoeken schip zich daar niet tegen verzette (consensual visits). Indien aan boord verdachte personen of goederen aangetroffen zouden worden, zou het Nederlands personeel van boord gaan en de Amerikaanse eenheden op de hoogte stellen. Deze bevoegdheden komen in grote lijnen overeen met de wijze van optreden van andere coalitielanden. Door de uitbreiding van deze taken werden de ALM en AMS begin april 2002 voorzien van guardteams van het Korps mariniers. De fregatten die later zouden deelnemen aan deze operatie (Hr.Ms. Van Galen, Hr.Ms. Van Nes en Hr.Ms. Karel Doorman) waren reeds bij vertrek uit Den Helder voorzien van guardteams. Deze speciaal opgeleide mariniers werden toegevoegd aan de boardingteams van de schepen en voorzagen in de veiligheid van het personeel voorafgaande en gedurende de boardings. Tevens hebben deze guardteams een substantiële bijdrage geleverd aan het onderhouden van de schietvaardigheid van de leden van de boardingteams en andere bemanningsleden. De nationale taakstelling en de gereedheidstatus van de eenheid, waartoe de leden van dit guardteam behoren, vereist dat de voor de taak benodigde uitrusting en munitie bij de eenheid blijft. Het planningsteam ging er evenwel vanuit, dat op het moment dat deze guardteams vervoerd moesten worden naar de fregatten, reeds een gedeelte van de uitrusting en munitie aan boord van de schepen aanwezig was. De onbekendheid van de deelnemers van het planningsteam met de nationale taakstelling en de schaarse middelen waarover deze eenheid beschikt, heeft ertoe geleid dat de wapens, persoonlijke uitrusting en munitie samen met de leden van de guardteams alsnog vanuit Nederland getransporteerd moesten worden naar de schepen. Vooral het transport van bepaalde munitiesoorten en de korte termijn waarin een en ander moest worden gerealiseerd heeft complicerend gewerkt. 1. Bevindingen en aanbevelingen

* Binnen het planningsteam Enduring Freedom heerste onbekendheid met de nationale taakstelling van de eenheid en de daarbij behorende bijzonderheden. Deelnemers aan planningsteamvergaderingen dienen elkaar op de hoogte te stellen van bestaande procedures binnen het door hen vertegenwoordigde krijgsmachtdeel of organisatie. Zonodig dienen zij hierbij ondersteund of geadviseerd te worden door deskundig personeel van dat krijgsmachtdeel of organisatie. * Indien tijdens de planning wordt voorzien dat leden van een speciale eenheid met een bijzondere gereedheidstatus moeten worden vervoerd naar een schip dat zich reeds in het operatiegebied bevindt, dient bij vertrek van het schip reeds een extra munitiepakket aan boord te zijn.

Door de uitbreiding van taken hebben de fregatten groot aantal boardings kunnen uitvoeren. Het betrof boardings van allerlei typen schepen, variërend van kleine, snelle boten (de zogeheten go fast), Dhows (kleine vrachtschepen) en middelgrote- tot grote schepen. Gedurende deze boardings werd gecontroleerd of er aan boord van de schepen personen aanwezig waren die op de lijst van gezochte personen stonden. Ondanks het groot aantal boardings dat inmiddels is uitgevoerd, zijn tot op heden geen verdachte personen aangehouden. Desondanks kan worden aangenomen dat de aanwezigheid van de schepen in de regio en de boardings een preventieve werking hebben en de verplaatsing van verdachte personen vanuit Afghanistan naar elders bemoeilijken. De boardingteams worden samengesteld uit de organieke bemanningen van de schepen, die de boardings als neventaak uitvoeren. De boardingteams van de schepen krijgen ter voorbereiding op de missie een korte opleiding. Naarmate de boardingteams meer boardings uitvoerden (zo voerde Hr.Ms. Van Nes ruim 100 boardings uit), nam ook de ervaring en professionaliteit van deze teams toe. Het uitvoeren van ISR en escorte operaties in combinatie met specifieke beveiligingsmaatregelen, gericht tegen de terroristische dreiging, heeft ertoe geleid dat de bedrijfsvoering aan boord van de fregatten is aangepast. De Koninklijke Marine is een en ander nader aan het evalueren.

1. Risicos Complicerende factor bij de strijd tegen het internationale terrorisme is vaak de onzichtbaarheid of de onherkenbaarheid van een vijand. Aanslagen kunnen uit onverwachte hoek komen en zijn veelal moeilijk voorspelbaar. Op zee bestond, hoewel laag tot middelhoog ingeschat, de dreiging vooral uit de mogelijkheid dat met of vanaf go fasts of kleine vliegtuigen een onvoorspelbare aanslag zou worden gepleegd op maritieme eenheden. Vooral de tijdige onderkenning van de mogelijke vijandige intenties van de bemanning van dergelijke boten of vliegtuigen is in de praktijk een uitdaging. Om naderende schepen of vliegtuigen te waarschuwen, en zo nodig tot stoppen te dwingen, waren de fregatten voorzien van waarschuwingssystemen en wapens. Slechts sporadisch zijn de fregatten overgegaan tot het geven van waarschuwingsschoten in gevallen waarbij dicht naderende vaartuigen niet reageerden op herhaalde in de ROE vastgelegde waarschuwingen. Er hebben zich tot nu toe geen aanslagen op coalitie-eenheden voorgedaan. Ook aan het uitvoeren van boardings waren risicos verbonden. Zo bestond de mogelijkheid dat bij een boarding een confrontatie zou plaatsvinden met aan terrorisme gerelateerde personen. Om dit risico in te perken waren gedurende de boardings de guardteams van het Korps Mariniers aanwezig op het te onderzoeken schip. Daarnaast bevonden de fregatten zich vlak naast het te boarden schip en waren wachtposten met mitrailleurs aanwezig op de fregatten. Gedurende havenbezoeken bestond eveneens de mogelijkheid dat de Nederlandse schepen slachtoffer zouden worden van terroristische aanslagen. In nauw overleg met de inlichtingendiensten werden slechts die havens in de regio bezocht waar de dreiging relatief laag werd ingeschat en daarnaast werden zowel in de havens als op de schepen aanvullende beschermingsmaatregelen getroffen om de kwetsbaarheid in de havens te verminderen, o.a. door het inzetten van extra wachtpersoneel. Ten gevolge van een verhoogde dreiging in Jebal Ali heeft Hr.Ms. Van Nes in december 2002 de haven één dag eerder verlaten dan gepland. 2. Aansturing van de operatie

0. Nationaal en internationaal Na aankomst van de schepen in Port Said (Egypte) droeg de CDS het Operational Control (OPCON) over aan CJFMCCCENT, gevestigd in Bahrein. Dit commando stuurt de maritieme eenheden aanin het gebied van verantwoordelijkheid van CENTCOM. Aan dit commando is een groot aantal liaisonofficieren van de deelnemende landen (waaronder Nederland) toegevoegd. OPCON wordt vervolgens gedelegeerd aan de respectievelijke maritieme taakgroep commandant (CTF 50 en CTF 151). Tijdens havenbezoeken wordt OPCON over de schepen, voor de duur van de havenbezoeken, overgedragen van CJFMCCCENT aan de Commandant Zeemacht Nederland. Dit wordt gedaan omdat anders voldaan moet worden aan de strenge Amerikaanse beschermingsmaatregelen, die alleen (met steun van de Amerikaanse marine) in Bahrein haalbaar zijn. Zoals reeds eerder beschreven bezochten de Nederlandse fregatten alleen havens in de regio waar een relatief lage dreiging werd verwacht en daarbij werden aanvullende beschermingsmaatregelen getroffen. Bij vertrek uit de haven wordt het schip wederom onder OPCON gesteld van CJFMCCCENT. Deze constructie, die op dit moment nog wordt toegepast, functioneert goed. Gedurende de missie vindt de nationale aansturing plaats vanuit het DCBC. Communicatie met de schepen over operationele en nationale aangelegenheden vindt in principe niet direct plaats met de schepen, maar verloopt via de Nederlandse liaison officier in Bahrein. In sommige gevallen traden de commandanten van de schepen over operationele aangelegenheden direct in contact met het DCBC. Soms kon niet snel gereageerd worden vanwege de complexiteit en gevoeligheid van de betreffende materie. Anderzijds is het DCBC in zijn huidige omvang en taakstelling niet optimaal geëquipeerd om een groot aantal operaties tegelijkertijd aan te sturen, waardoor sommige gevallen vertraging kan optreden in de beantwoording van vragen of het geven van richtlijnen. 1. Bevinding en aanbeveling

* Het DCBC is in zijn huidige samenstelling niet optimaal geëquipeerd om maritieme operaties goed aan te sturen. De afdeling operaties van het DCBC (J3) wordt bij de voorziene oprichting van het Defensie Operatiecentrum uitgebreid, zodat de geconstateerde tekortkomingen op dit vlak zullen worden opgeheven.

1. Personeelszorg

0. Algemeen Het personeel heeft zich gedurende de uitzendingen van de schepen professioneel en correct gedragen. Vooral de bemanningen van AMS en ALM, die met weinig voorbereidingstijd deelnamen aan deze missie, hebben flexibel ingespeeld op deze uitdaging. Hierbij dient tevens in ogenschouw te worden genomen dat bij vertrek van deze schepen de opdracht slechts in grote lijnen bekend was, de duur van de missie onbekend was en ook de details van de Voorzieningen bij Vredes- Humanitaire Operaties (VVHO) nog niet bekend waren. Een aantal bemanningsleden van de verschillende schepen werd om uiteenlopende redenen gerepatrieerd. Door de afdeling personeel van CZMNED werd op adequate wijze, waar nodig, voorzien in aflossing van de gerepatrieerde bemanningsleden, waardoor er geen sprake was van onderbreking van de operaties. Tijdens de terugreizen van de schepen naar Nederland zijn, in het kader van de nazorg, door medewerkers van de Maatschappelijke Dienst Defensie (MDD), in samenwerking met de artsen van de schepen en de geestelijke verzorgers nazorggesprekken gevoerd met alle bemanningsleden. 1. Medische verzorging Op het vlak van medische verzorging hebben zich nauwelijks bijzonderheden voorgedaan. Aan boord van de schepen waren medische diensten aanwezig, die konden voorzien in eerstelijns medische zorg. Voor tweedelijns medische hulp kon worden teruggevallen op aanwezige faciliteiten in de havens. Voor eventuele medische evacuatie naar Nederland waren afspraken gemaakt met de Koninklijke luchtmacht. 2. Leiderschap en discipline

De bemanningen van de schepen hebben zich professioneel en correct gedragen. Het aantal krijgstuchtelijke straffen is zeer beperkt gebleven. Ondanks de relatief lange periodes op zee (3-4 weken), de niet altijd enerverende dagelijks werkzaamheden tijdens de ISR-missies en de beperkte mogelijkheden tot ontspanning zowel op zee als in de Arabische havens, hebben de bemanningen zich zeer goed gedragen.

Materieel en logistiek 0. Onderhoud/instandhouding

Vooral de klimatologische omstandigheden (hoge lucht- en watertemperatuur en hoge luchtvochtigheid) hebben hoge eisen gesteld aan het materieel. Door deze klimatologische omstandigheden deden zich meer dan normaal storingen voor. Deze storingen konden adequaat worden opgelost, waarbij de goede ondersteuning vanuit Nederland een belangrijke rol speelde.

De logistieke ondersteuning van de fregatten, die wordt gecoördineerd vanuit de Enduring Freedom Support Cell (EFSC) van CZMNED, verloopt uitstekend. In de uitvoering krijgt CZMNED ondersteuning van de Defensie Verkeers en Vervoersorganisatie (DVVO) en de organisatie van de defensie attaché in Abu Dhabi. Later, is hier de Logistiek Coördinator voor het operatiegebied aan toegevoegd. Deze nationale bevoorradingslijn blijkt in de praktijk zeer goed te functioneren. Aangezien het verkrijgen van diplomatieke toestemming om havens te bezoeken veel tijd in beslag neemt, worden de schepen regelmatig bevoorraad met kleine bootjes, waarbij de fregatten net buiten de territoriale wateren blijven.

Rules of Engagement (ROE)

De hoofdtaak van de schepen bestaat uit het uitvoeren van ISR- en escortetaken, vanaf april 2002 uitgebreid met de mogelijkheid tot het uitvoeren van boardings. De initieel verstrekte Rules of Engagement (ROE) waren toegesneden op deze operaties en maakte het uitvoeren daarvan, binnen de grenzen van het gestelde mandaat, goed mogelijk. In februari 2002 werden de ROE enigszins aangepast waardoor de fregatten verdachte schepen nog dichter konden benaderen. Hierdoor kon de taak van ISR nog beter worden uitgevoerd. In april 2002 besloot de Regering het takenpakket van de fregatten uit te breiden waardoor het mogelijk werd boardings uit te voeren.

Juridisch

Voorafgaande aan de missie werden de commandanten van de schepen door de Directie Juridische Zaken van het Ministerie van Defensie gebrieft over de juridische aspecten van de operatie en werd hen een commanders guidance over LIO en MIO operaties uitgereikt. Daarnaast kregen de schepen van de afdeling Recht bij de Marinestaf een bundel met daarin een algemene toelichting op het zeerecht. Tijdens de uitvoering van de operatie bleek, dat ondanks deze uitgebreide juridische voorlichting, er gaandeweg behoefte was aan extra juridische ondersteuning vanuit Nederland. Dit in verband met de (diplomatieke/politieke) verhoudingen tussen Nederland en de landen in de regio, maar ook die tussen Nederland en in de coalitie. Op eventuele vragen van schepen op dit vlak werd immer adequaat gereageerd, hoewel voor de formulering van de antwoorden, gezien de complexiteit van deze vraagstukken, vaak enige tijd benodigd was.

Voorlichting

Zowel aan het vertrek van de eerste schepen uit Den Helder als aan het bezoek van de Minister van Defensie aan de schepen in begin maart 2002, hebben de landelijke media veel aandacht geschonken. In eerste instantie was de berichtgeving niet altijd even positief, waarbij de media vooral vraagtekens zetten bij het nut van de operatie en de Nederlandse bijdrage hieraan. Andere taken (zoals het uitvoeren van escortes) kregen geen aandacht waardoor de indruk werd gewekt dat de Nederlandse bijdrage weinig zinvol zou zijn. Deze negatieve berichtgeving kan verklaard worden door onvoldoende kennis van maritieme concepten en operaties bij vertegenwoordigers van de media en het aanvankelijk beperkte mandaat van de schepen. Daarnaast is het van belang dat bemanningen van schepen goed op de hoogte zijn van het nut en doel van deze maritieme operatie. Latere berichtgeving over de operatie werd milder van toon, zeker toen de schepen overgingen tot het uitvoeren van boardings.

Bevindingen en aanbevelingen

* De initiële berichtgeving over het nut en doel van de Nederlands maritieme bijdrage aan OEF in de media was niet onverdeeld positief. Bij toekomstige maritieme operaties is het van belang dat voorafgaand aan het vertrek van eenheden de media actief geïnformeerd worden (bijvoorbeeld door een media dag bij de vertrekkende eenheid) over de missie, doelstelling en taken van de eenheid. * Door middel van goede interne communicatie dient personeel op de hoogte te worden gebracht van de opdracht en het nut van de operatie.

1. Financiën

De additionele uitgaven van Defensie voor Enduring Freedom in 2002 waren ten tijde van de Voorjaarsnota 2002 begroot op 67,5 miljoen. Dit bedrag was geraamd voor additionele uitgaven van de Koninklijke marine en de Koninklijke luchtmacht in de strijd tegen terrorisme en anti drugs operaties met drie fregatten, een onderzeeboot, vier maritieme patrouillevliegtuigen, een KDC-10 tankervliegtuig, een C-130 transportvliegtuig en een detachement bestaande uit zes F-16 vliegtuigen. Op het moment van ramen bestond onzekerheid over de intensiteit en het moment van inzet, en voorts de wijze van samenwerking met partnerlanden. De daadwerkelijke realisatie van de additionele uitgaven Enduring Freedom in 2002 bedraagt in totaal 27,8 miljoen. Het verschil tussen de raming en realisatie ad 39,7 miljoen heeft als belangrijkste oorzaak een mindere en verlate inzet van de defensiemiddelen in deze operatie. Het KDC-10 detachement is vervroegd teruggetrokken uit Qatar en de inzet van het F-16 en KDC-10 detachement in Kirgizië is later gestart dan bij de raming werd aangenomen. Tevens is de inzet van fregatten in het verantwoordelijkheidsgebied van CENTCOM per medio 2002 van twee fregatten gereduceerd naar één fregat. De additionele uitgaven voor Enduring Freedom 2002 zijn ten laste gebracht van de structurele voorziening voor vredesoperaties zoals opgenomen onder de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS).

Eindevaluatie UNIPTF en ECPA 2002

Inhoudsopgave

1 Inleiding *

1.1 Doelstelling
---

2 Missies nader beschouwd
---

2.1 UNIPTF (Bosnië)
---

2.1.1 Inleiding
---

2.1.2 Achtergrond van de operatie
---

2.1.3 Nederlandse bijdrage
---

2.1.4 Voorbereiding
---

2.1.5 Aanbeveling
---

2.1.6 Aansturing van de operatie
---

2.1.7 Uitvoering
---

2.1.8 Risico´s
---

2.1.9 Personeel
---

2.1.10 Materieel en logistiek
---

2.1.11 Voorlichting
---

2.1.12 Juridische aspecten
---

2.1.13 Terugkeer naar Nederland
---

2.2 EUPM (Bosnië)
---

2.3 ECPA (Albanië)
---

2.3.1 Inleiding
---

2.3.2 Achtergrond van de operatie
---

2.3.3 Nederlandse bijdrage
---

2.3.4 Voorbereiding
---

2.3.5 Risico´s
---

2.3.6 Uitvoering
---

2.3.7 Bevinding
---

2.3.8 Medisch
---

2.3.9 Terugkeer naar Nederland
---

3 Financieel
---

3.1 Financiële paragraaf
---

1. Inleiding

1. Doelstelling

In 2002 heeft de krijgsmacht twee betrekkelijk kleinschalige missies beëindigd:

a. UNIPTF United Nations International Police Task Force in Bosnië-Herzegovina. Een civiele "politiemissie" in het kader van "United Nations Mission in Bosnia Hercegovina" (UNMIBH) met een personele bijdrage van 55 militairen van de Koninklijke Marechaussee. b. ECPA European Commission Police Assistance Project in Albanië. De personele bijdrage was één militair (Koninklijke Marechaussee) en één civiele politiefunctionaris.

Aangezien het wat betreft ECPA een individuele uitzending betrof en bij UNIPTF een politiemissie vallen zij als zodanig niet onder het Toetsingskader (2001) zoals dit thans wordt gehanteerd bij politieke besluitvorming. Bij de beschrijving van de missies worden wel enkele aspecten uit het Toetsingskader betrokken, maar de nadruk zal worden gelegd op de militaire aspecten. In deze eindevaluatie worden de bijdragen in grote lijnen beschouwd. Indien daartoe aanleiding bestaat, zal dieper op een aspect worden ingegaan. De evaluatie richt zich op elementen in de planning, voorbereiding, uitvoering en afwikkeling die verbetering hoeven. De hieruit getrokken lessen zullen worden toegepast op de lopende en toekomstige operaties.

1. Missies nader beschouwd

1. UNIPTF (Bosnië) 1. Inleiding De "United Nations International Police Task Force" (UNIPTF) was een civiele politiemissie in Bosnië-Herzegovina, waaraan Nederland sinds 1996 een bijdrage leverde. Het mandaat van de missie liep af op 31 december 2002. UNIPTF kan gekarakteriseerd worden als een succesvolle VN-missie die de basis heeft gelegd voor de "European Union Police Mission" (EUPM, zie hieronder). Mede dankzij de UNIPTF beschikt Bosnië thans over een relatief goed getrainde politiemacht van ongeveer 16.000 mensen. In de samenstelling is rekening gehouden met lokale etnische verhoudingen en vertegenwoordiging van vrouwen. Bovendien heeft UNIPTF verder invulling gegeven aan andere ordehandhavende instituties, zoals een Interpol coördinatie bureau en de modernste grenspolitieorganisatie in de regio. In het "mandate implementation plan" van UNIPTF werd vooral aandacht besteed aan integriteit en vaardigheden van personen en de politieorganisatie. Bovendien werd veel aandacht besteed aan de relatie tussen politie en publiek, alsmede de opbouw van het justitieel apparaat. 2. Achtergrond van de operatie Op 21 december 1995 besloot de VN-Veiligheidsraad in resolutie 1035 tot oprichting van de UNIPTF, belast met assistentie bij het opbouwen van een rechtsstaat zoals voorzien in het Akkoord van Dayton. Hoofdtaak van UNIPTF was een bijdrage te leveren aan de totstandkoming van een zelfstandig en volwaardig lokaal politieapparaat in de twee politieke entiteiten binnen Bosnië: de Moslim Kroatische Federatie (MKF) en de Republiek Serpska (RS). Daarbij was het streven een multi-etnische samenstelling van het politieapparaat, met als doel de veiligheid van ieder individu binnen Bosnië-Herzegovina te garanderen. UNIPTF werd opgezet als een onbewapende, toezichthoudende en adviserende missie, die niet kon worden ingezet als operationele politiemacht met uitvoerende bevoegdheden. Het mandaat van UNIPTF werd in de loop van de jaren enkele malen aangepast, zowel om een verlenging van de verblijfsduur als een uitbreiding van het aantal manschappen mogelijk te maken. Krachtens VN-resolutie 1088 in december 1996 en resolutie 1174 van 15 juni 1998 werd ook het takenpakket uitgebreid. UNIPTF werd op basis van deze resoluties, enerzijds, bevoegd onderzoek te verrichten naar vermeende schendingen van de mensenrechten door lokale politiefunctionarissen, anderzijds, veel intensiever betrokken bij de pogingen tot hervorming van het justitiële systeem in Bosnië-Herzegovina. 3. Nederlandse bijdrage Nederland nam deel met 50 tot 55 militairen van de Koninklijke Marechaussee. Zevenenveertig landen leverden samen per jaar ruim 2000 politiemannen en -vrouwen voor UNIPTF. Veel landen leverden hun personele bijdrage met opgeleid en getraind civiel politiepersoneel. Het uitgezonden Nederlandse personeel werd op de hoofdkwartieren en de diverse politieposten, verspreid over Bosnië-Herzegovina, in multinationale eenheden ingezet. 4. Voorbereiding De voorbereiding van het uitgezonden personeel heeft grotendeels plaatsgevonden op de School voor Vredesmissies in Amersfoort. Voorts werden op het Opleidingscentrum Koninklijke Marechaussee en het Instituut Defensie Leergangen de politieke en culturele achtergronden van het totale missiegebied uitgebreid besproken en toegelicht. Bovendien werden specifieke onderwerpen voor de UNIPTF behandeld. Deze scholing was essentieel binnen het opleidingspakket van het UNIPTF-personeel dat te werk werd gesteld in de Republica Serpska, dan wel binnen de Moslim-Kroatische Federatie. Binnen het opleidingspakket was standaard ook een taalcursus Engels opgenomen. Na aankomst in het operatiegebied werd door de VN de taalvaardigheid getoetst. In enkele gevallen vormde een gebrek aan vaardigheid in de Engelse taal reden voor tijdelijke repatriëring vanuit het operatiegebied naar Nederland, teneinde de taalvaardigheden aan te scherpen. In de loop van de missie werd de mogelijkheid geboden om, indien er twijfels rezen omtrent de taalvaardigheid, extra onderwijs te volgen. 5. Aanbeveling In een missie waarin een vreemde taal de voertaal is, zou vóór uitzending zeker gesteld moeten worden dat wordt voldaan aan de taalvaardigheideisen die de missie stelt. Voorts moet worden overwogen in de basisopleiding van de KMar meer aandacht aan de Engelse taal te besteden. 6. Aansturing van de operatie De UNIPTF viel onder de verantwoordelijkheid van de Verenigde Naties, waarbij de operationele aansturing in het missiegebied werd uitgevoerd door de staf van de UN Police-Commissoner in Sarajevo. De Nederlandse bijdrage viel onder de verantwoordelijkheid van de Chef Defensiestaf, terwijl de bevelhebber van de Koninklijke Marechaussee zorgde voor de vulling van de toegewezen functionaliteiten. Binnen het missiegebied fungeerde de Nederlandse contingentscommandant van SFOR in Banja Luka tevens als contingentscommandant voor het NL detachement UNIPTF. 7. Uitvoering Om de operationele taak op een effectieve wijze uit te voeren verdeelde de VN het personeel van UNIPTF over 38 politieposten, waarbij de samenstelling van de teams multinationaal was. Bij de uitvoering van de taak werkte UNIPTF nauw samen met SFOR. UNIPTF was de schakel tussen SFOR en de lokale politie wanneer etnische minderheidsgroeperingen terugkeerden naar, of een bezoek brachten aan, hun voormalige woongebieden. Hun veiligheid is in het kader van het Dayton-akkoord een voorwaarde en garantie voor succesvolle implementatie van dat akkoord. De veiligheid van deze minderheidsgroepen was een directe verantwoordelijkheid van de lokale politie die hierbij werd geadviseerd en begeleid door de UNIPTF. Het UNIPTF personeel voerde zijn taak ongewapend uit, om de onpartijdigheid en neutraliteit tot uitdrukking te brengen. Een relatief nieuwe taak was het opleiden en adviseren van het Bosnische personeel dat werkzaam is in de State Border Service, die toeziet op de grensbewaking. De kennis en ervaring van de Koninklijke Marechaussee bij grensbewaking en persoonsregistratie sloten hier goed op aan. Bij het opzetten van de State Border Service werd dus goed gebruik gemaakt van de expertise van het Nederlandse personeel in UNIPTF. 8. Risico´s De veiligheidsrisicos voor het Nederlandse personeel in UNIPTF waren in grote lijnen dezelfde als voor SFOR. In de militaire en politieke besluitvorming over deelname aan UNIPTF in 1995 kregen de veiligheidsgaranties veel aandacht. Nederland stelde als voorwaarde dat afspraken werden gemaakt over de veiligheid en medische voorzieningen tussen IFOR (later SFOR) en de UNIPTF. Toen deze afspraken onvoldoende werden nagekomen, drong Nederland in de richting van SACEUR en de VN aan op maatregelen. Om dit verzoek kracht bij te zetten werd gedreigd met terugtrekking van het Nederlandse contingent. Hierop worden voldoende maatregelen genomen om naleving van de veiligheidsafspraken te waarborgen. In het verdere verloop van de missie zijn de veiligheidsafspraken en de nakoming daarvan geen verder punt van discussie geweest. In het inzetgebied bevinden zich nog grote hoeveelheden mijnen, die een blijvend veiligheidsrisico vormen bij verplaatsingen. In tegenstelling tot SFOR, waarvan de eenheden zich alleen over verkende en vrijgegeven routes verplaatsen, moest het UNIPTF-personeel zich in het kader van hun civiele taken over een wijder vertakt netwerk van wegen verplaatsen. Het risico werd beperkt door een goede "mine-awareness" training in de voorbereiding. Het risico werd verder beperkt door verplaatsingen tezamen met lokale politiefunctionarissen uit te voeren. Zij hadden goede kennis van de aanwezigheid van mijnen en mijnenvelden in hun gebied van verantwoordelijkheid. Gedurende de inzet van Nederlandse militairen ten behoeve van UNIPTF hebben zich geen voorvallen met mijnen voorgedaan. Tot de aanvang van de luchtacties rond Kosovo in 1999 en kort na beëindiging daarvan, gaf het ongewapend optreden geen problemen. Tijdens de NAVO-bombardementen boven Servië werd het ongewapend optreden door het UNIPTF-personeel in de republiek Serpska als riskant ervaren. De houding van de lokale Servische bevolking, die zich verbonden voelde met de Joegoslavische Serviërs, leidde soms tot spanningen. Voorbeelden hiervan waren onder meer het tijdelijk belegeren van een politiepost en het in brand steken van een VN-auto na het arresteren van een vermeende oorlogsmisdadiger. In dit soort situaties was de gewapende bescherming van SFOR noodzakelijk. In deze periode werden enkele politieposten uit voorzorg tijdelijk ontmanteld. In de Republica Serpska werd in de maanden maart en april van 1999 de personele capaciteit teruggebracht van 735 naar 316 UNIPTF-functionarissen. Het beschikbaar gekomen personeel werd of geëvacueerd naar de Moslim-Kroatische Federatie of met verlof gestuurd. Na verloop van tijd zijn alle functionarissen weer op hun posten teruggekeerd. 9. Personeel Het thuisfront van de uitgezonden Nederlandse militairen kon in alle situaties terugvallen op de staf van de Koninklijke Marechaussee en het Situatiecentrum van de Koninklijke Landmacht. De achterblijvers werden in de gelegenheid gesteld deel te nemen aan thuisfrontdagen, die door de Koninklijke Landmacht voor het SFOR-personeel werden georganiseerd. Vanaf 2000 werden de thuisfrontdagen door de Sectie Buitenlandmissies van de KMar georganiseerd. Het Thuisfrontcomitee KMar werd op 17 april 2002 opgericht, ter ondersteuning van het KMar thuisfront c.q. achterblijvers, waardoor deze zorg een structureel KMar karakter kreeg. Door de fysieke spreiding van de 55 Nederlandse UNIPTF functionarissen binnen het missiegebied verliep de veldpostvoorziening niet altijd optimaal, ondanks inspanningen ter verbetering door het contingentscommando. Dit ongemak vereiste voortdurende flexibiliteit van het uitgezonden personeel en het thuisfront. 10. Materieel en logistiek Voor de uitoefening van de diensten werd door het UNIPTF-personeel gebruik gemaakt van door de VN ter beschikking gesteld materieel. Op de kwaliteit en beschikbaarheid daarvan had Defensie geen invloed. Het voertuigenpark en de door de VN geleverde computers waren in slechte staat van onderhoud en sterk verouderd. Ondanks het feit dat dit probleem reeds in 1999 onder de aandacht is gebracht van de VN-autoriteiten, bleef deze situatie tot 2001 onveranderd. Pas in 2001 kwam er gefaseerd verbetering in deze situatie. De persoonsgebonden uitrusting van de uitgezonden militairen was een Nederlandse verantwoordelijkheid. Geconstateerd is dat deze uitrusting heeft voldaan. 11. Voorlichting Zowel public-relations als de voorlichting, waaronder de contacten met de (inter)nationale media inzake UNIPTF, waren voorbehouden aan de UNIPTF Press Officer. Voor Nederlandse aangelegenheden werden de media verwezen naar de voorlichtingsofficier werkzaam bij het contingentscommando te Banja Luka. 12. Juridische aspecten Het uitgezonden personeel had de status van VN-waarnemer. Daaraan waren bepaalde privileges en immuniteiten verbonden. In de evaluatie van 1999 en 2000 werd gemeld dat de VN regelgeving met betrekking tot het toepassen van schade-aansprakelijkheid afweek van de Nederlandse regeling. De VN -regeling om schade te kunnen verhalen op de Nederlandse militairen was minder restrictief dan de Nederlandse regeling. Om dit verschil in rechtsongelijkheid te corrigeren, werd in de loop van 2001 een nationale regeling getroffen, die compensatie bood voor het verschil tussen de VN en de Nederlandse regeling. 13. Terugkeer naar Nederland De terugkeer naar Nederland is zonder problemen verlopen. Het teruggekeerde personeel heeft het standaard nazorgprogramma onder verantwoordelijkheid van de Bevelhebber der Marechaussee doorlopen. Per 1 januari 2003 is de EUPM van de Europese Unie operationeel geworden. Met deze overgang van UNIPTF naar EUPM is tevens de verantwoordelijkheid voor het functioneren van de politiemacht en het juridisch apparaat bij de Bosniërs zelf komen te liggen. EUPM heeft de taak hierbij te assisteren en richt zich meer op het hoog- en middenkader.

2. EUPM (Bosnië) Op 18 februari 2002 besloot de Algemene Raad van de Europese Unie tot oprichting van de "European Union Police Mission" (EUPM) in Bosnië per 1 januari 2003, als opvolger van de VN-politiemissie in Bosnië, de UNIPTF. Aan dit besluit lag een verzoek van de Bosnische autoriteiten ten grondslag. De EUPM heeft als opdracht een duurzame politiestructuur tot stand te brengen die aan de hoogste Europese en internationale normen voldoet, onder gezag van de regering van Bosnië-Herzegovina. De EUPM richt zich, anders UNIPTF, niet op het uitvoerende niveau, maar meer op het midden en hoger management van de civiele politie in Bosnië-Herzegovina. De Algemene Raad heeft voor de EUPM de volgende doelstellingen vastgesteld: behoud van de huidige institutionele en personele bekwaamheid; vergroting van de beheers- en operationele capaciteiten bij de politie; versterking van de vakbekwaamheid van de ministeries en van het hogere politiekader; en toezicht op de uitoefening van passende politieke controle op de politie. De EUPM moet haar doelstellingen uiterlijk eind 2005 hebben bereikt. De EUPM bestaat uit ongeveer 500 politiefunctionarissen (civiel en militair) en 60 civiele functionarissen. Naast bijdragen uit de EU nemen ook derde landen aan de EUPM deel. Daarnaast worden ongeveer 325 functies vervuld door Bosniërs. Vanuit het hoofdkwartier te Sarajevo worden 24 toezichthoudende eenheden aangestuurd. Deze zijn onder meer ondergebracht bij de overheid, de openbare veiligheidscentra, de kantons, de staatsinlichtingendienst, de staatsgrensbewaking en in het district Brcko. De Nederlandse bijdrage bestaat uit eenentwintig militairen van de Koninklijke Marechaussee en elf civiele politiefunctionarissen van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De Nederlandse deelname aan de EUPM komt overeen met de beleidsdoelstellingen uit "Politienotitie 2000" (Kamerstuk 27 476, nr.1 d.d. 27 oktober 2000), betreffende de inzet van reguliere politie en Koninklijke Marechaussee bij internationale civiele politieoperaties. Nederland zal zijn bijdrage aan de EUPM in beginsel tot eind 2005, maar in ieder geval voor de duur van een jaar, handhaven. Ten behoeve van de voorbereiding van de missie zijn reeds in de tweede helft van 2002 twee Nederlandse officieren van de KMar tijdelijk gestationeerd bij het EUPM planningsteam in Bosnië. De instroom van het overige personeel is in de laatste maanden van 2002 voor het belangrijkste gedeelte voltooid. Met de Bosnische autoriteiten werd overeengekomen dat het vóór 1 januari 2003 in Bosnië geplaatste personeel van de EUPM viel onder de reeds bestaande SOFA voor het personeel van de "European Union Monitoring Mission" (EUMM). Vanaf 1 januari 2003 is een "Status of Forces Agreement" (SOFA) van kracht, waarin onder meer de immuniteiten en privileges van het EUPM-personeel zijn vastgelegd. Aangezien de EUPM geen uitvoerende taken heeft en het een ongewapende missie betreft, zijn geen specifieke missiegebonden geweldsinstructies ("Rules of Engagement") benodigd. Mochten de omstandigheden daartoe aanleiding geven, dan kan het uitgezonden personeel terugvallen op de gewapende SFOR-macht voor bescherming. De dagelijkse leiding van de EUPM is in handen van de EUPM "Head of Mission/Police Commissioner". Deze valt onder de speciale vertegenwoordiger van de EU, die rapporteert aan de Europese raad. De Bevelhebber der Marechaussee is verantwoordelijk voor de gereedstelling, de instandhouding en de nazorg van het militaire deel van deze missie. Hij is tevens verantwoordelijk voor de zorg voor het thuisfront van de uitgezonden Nederlandse militairen. De uitgezonden militairen staan (met uitzondering van alle aspecten gerelateerd aan justitiële bevoegd- en verantwoordelijkheden) onder verantwoordelijkheid van de CDS. Eén van de aan de EUPM verbonden Nederlandse militairen is aangewezen als "Senior National Representative" (SNR) bij de EUPM, het aanspreekpunt voor de CDS. Het personeel dat deelneemt aan de missie wordt aangestuurd door de "Head of Mission/Police Commisioner" van de EUPM. In dit stadium is het prematuur om een waardeoordeel te geven over de resultaten en voortgang van de EUPM. Wel wordt geconstateerd dat de overgang van UNIPTF naar EUPM goed is voorbereid en zonder noemenswaardige problemen is verlopen. 3. ECPA (Albanië) 1. Inleiding De operationele taken van het "Multinational Advisory Police Element" (MAPE) in Albanië werden per 1 juni 2001 van de WEU overgedragen aan de EU. Als gevolg van deze overdracht en de voorgenomen omvorming van de MAPE in 2002 werd ingestemd met een voorstel voor een overbruggingsproject onder de EU tot het moment dat een nieuwe missie zou aanvangen. De "EC Police Assistance Project in Albania" (ECPA), diende van oktober 2001 tot 1 september 2002 de noodzakelijke continuïteit in de werkzaamheden van het MAPE te waarborgen. 2. Achtergrond van de operatie Op 5 mei 1997 besloot de WEU-raad de Albanese regering te ondersteunen op het gebied van herstel van de openbare orde en rust. Op 24 juni 1997 werd er een "Memorandum Of Understanding" gesloten tussen de regering van Albanië en de West-Europese Unie. Hierbij werd afgesproken dat de WEU een "Multinational Advisory Police Element" (MAPE) naar Albanië zou sturen om de Albanese autoriteiten te adviseren over de organisatie en werkwijze voor de Albanese politie en behulpzaam te zijn bij de opleiding en training van Albanese politiefunctionarissen. In het kader van de overdracht van de WEU aan de EU werd tevens bepaald dat de nieuwe missie zich meer zou gaan richten op het geven van strategisch advies aan de Albanese politieautoriteiten en het trainen van het hogere politiekader. Voornoemde werkzaamheden zouden worden uitgevoerd door een managementteam en vier technische teams, die zich gingen richten op "Strategic development and institution building", "High level/special techniques training", "Information systems & infrastructure" en "Organisational development". In totaal zou ECPA bestaan uit dertig functionarissen, waar MAPE nog bestond uit 120 functionarissen. Het MAPE-hoofdkwartier in Brussel werd gesloten. 3. Nederlandse bijdrage Voor de overgangsmissie ECPA stelde zowel de Nederlandse politie als de Koninklijke Marechaussee één kandidaat ter beschikking. Beide deelnemers werden voorzien van een politiek paspoort en hebben zich op 2 november 2001 gemeld op het hoofdkwartier van ECPA in Tirana. 4. Voorbereiding De voorbereiding op de Nederlandse uitzending werd, gelet op het kleine aantal betrokken personeelsleden, ingepast in de algemene opleiding van de School voor Vredesmissies te Amersfoort en het Opleidingscentrum Koninklijke Marechaussee te Apeldoorn. De voorbereiding bestond voor een deel uit het herhalen van basiskennis en taak specifieke onderwerpen ten behoeve van de missie. 5. Risico´s De voornaamste risicos in het missiegebied werden gevormd door de grote hoeveelheid vuurwapens onder de bevolking, de mate van criminaliteit, het gedrag van de verkeersdeelnemers en de conditie van de beschikbare verkeersinfrastructuur. Er hebben zich gedurende de uitzendperiode geen noemenswaardige incidenten voorgedaan. Gelet op het adviserende karakter van de missie was voor de taakuitvoering geen behoefte aan een geweldsinstructie. 6. Uitvoering ECPA is op 22 oktober 2001 van start gegaan onder leiding van een Spaanse kolonel van de Guardia Civil als Head of Mission (HoM). Het geplande aantal deelnemers van dertig werd niet gehaald; het uiteindelijke aantal bedroeg in december 2001 veertien functionarissen. De vullingproblematiek is gedurende de hele missie een knelpunt gebleven. De beperkte vulling van de functies duidt aan dat de ECPA-missie zeer moeizaam tot stand is gekomen en dat het aan internationale bereidheid schortte om personeel te leveren. ECPA werd ingedeeld in vijf teams met ieder een specialisatie. De Nederlandse politie-inspecteur werd ingedeeld in het team voor "Strategic Development" en de kapitein van de Koninklijke Marechaussee in het team voor "Strategic Border Police Management". Wat betreft de grensbewaking bleek dat vele verschillende internationale organisatie zich vanuit verschillende invalshoeken bezig hielden met het verbeteren van de grensbewaking. Dit bemoeilijkte de werkzaamheden van ECPA. Bovendien maakte dit een weinig geloofwaardige indruk bij de Albanese overheid. Een ander probleem vormde het zwakke functioneren van de Spaanse Head of Mission. Verschillende incidenten onderstreepten dat zijn optreden soms een contraproductief effect had op de doelstellingen van de missie. Conflicten tussen hem en de missieleden liepen soms zo hoog op dat sommigen voortijdig ECPA de rug toekeerden. Ook de Nederlandse missieleden maakten in hun rapporten geregeld gewag van het zwakke optreden van de HoM. Hoewel de ambassades van de landen die personeel leverden, en ook de EU, op de hoogte waren van deze interne problemen, is in de situatie geen verandering gekomen. Ondanks de zwakke aansturing heeft de Nederlandse vertegenwoordiging binnen ECPA de aan hen toebedeelde taken professioneel en binnen de hen tot beschikking staande mogelijkheden goed uitgevoerd. 7. Bevinding De ECPA-missie kende een moeizame start, waardoor de gestelde doelen slechts met moeite gehaald konden worden. Dit hield verband met onvoldoende internationale bereidheid om personeel te leveren en de ontoereikende aansturing door de HoM. Nederland achtte de missie niettemin van belang en heeft zijn uitgezonden personeel ter plekke gehandhaafd. Tijdens interdepartementaal overleg tussen de ministeries van Defensie, Buitenlandse Zaken en Binnenlandse Zaken werd besloten dat Nederland vooralsnog geen bijdrage zal leveren aan de ECPA-opvolgermissie PAMECA in Albanië. Nederland is er niet van overtuigd dat PAMECA beter op haar taken berekend zal zijn dan ECPA. 8. Medisch Het uitgezonden personeel kon terugvallen op lokale medische voorzieningen. In noodgevallen konden patiënten per helikopter naar Italië worden geëvacueerd. Er hebben zich geen incidenten voorgedaan. 9. Terugkeer naar Nederland

De beëindiging van de Nederlandse bijdrage aan de missie is zonder problemen verlopen. De missie moest op 22 november 2002 zijn afgebouwd. De Senior National Representative heeft ervoor gezorgd dat het aan het detachement verstrekte materieel (voertuig, persoonlijke uitrusting van personeel en communicatieapparatuur) aan het einde van de missie is teruggebracht naar Nederland.

Financieel 1. Financiële paragraaf

De additionele uitgaven voor de operaties zijn in 2002 ten laste gebracht van de structurele voorziening voor vredesoperaties, zoals opgenomen in de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS). Deze uitgaven worden in de Defensiebegroting verantwoord op artikel 08.02. Bedragen in euros

Operatie

Begroting

Realisatie

UNIPTF

500.000

410.450

ECPA

65.000

25.003

Tussentijdse evaluatie SFOR 2002

Inhoudsopgave

1 Inleiding *

1.1 Doelstelling
---

1.2 Opzet van de evaluatie
---

2 Ter inleiding: geschiedenis van de operatie
---

2.1 SFOR
---

3 Elementen van het Toetsingskader
---

3.1 Mandaat
---

3.2 Militaire haalbaarheid
---

3.3 Geweldsinstructie (rules of engagement)
---

3.4 Commandostructuur
---

3.5 Risicos
---

3.6 Beschikbaarheid en geschiktheid
---

3.7 Duur van de deelname
---

4 Militair-operationeel
---

4.1 Planning
---

4.2 Voorbereiding
---

4.3 Uitvoering van de operatie
---

5 Financiën
---

1. 2. Inleiding

1. Doelstelling In het jaar 2002 heeft Nederland met ruim 1300 militairen deelgenomen aan SFOR, de NAVO operatie in Bosnië-Herzegovina. Aan het einde van het jaar was deze eenheid in het kader van de doorgevoerde herstructurering verminderd tot ongeveer 1100 militairen. Conform de uitkomsten van het debat over het rapport van de Tijdelijke Commissie Besluitvorming Uitzendingen (CBU) beschouwt deze tussentijdse evaluatie alleen de militaire aspecten van de Nederlandse militaire bijdrage aan "Stabilisation Force" (SFOR) in Bosnië-Herzegovina. In verband met de operationele taakstelling is er voor gekozen de uitzending van de elfde en de twaalfde rotatie van het Nederlandse gemechaniseerde bataljon (SFOR-11 en SFOR-12) tot hoofdonderwerp van deze periodieke evaluatie te maken. Waar mogelijk zullen ook de ondersteunende Nederlandse eenheden aan de orde komen. In deze tussentijdse evaluatie wordt vooral nagegaan welke aspecten van de planning, de voorbereiding, de uitvoering en de afwikkeling van de missie vanuit het oogpunt van doelmatigheid en doelgerichtheid hebben voldaan, en welke vatbaar zijn voor verbetering, zodat in lopende en toekomstige operaties hieruit lering kan worden getrokken. 2. Opzet van de evaluatie

In deze tussentijdse evaluatie komen achtereenvolgens aan de orde:

* een geschiedenis van de operatie (hoofdstuk 2).

* de militaire aspecten van het Toetsingskader (hoofdstuk 3): het mandaat, de militaire aspecten waaronder militaire haalbaarheid, de geweldsinstructie, de commandostructuur, de risicoanalyse en contingency-planning, de geschiktheid en beschikbaarheid van eenheden en de duur van de uitzending. * een analyse van de operatie in militair-operationeel opzicht (hoofdstuk 4). Hier luidt de vraagstelling: welke aspecten van de planning, voorbereiding, uitvoering en afwikkeling van de missie vragen nadere beschouwing, teneinde de evaluatieresultaten te kunnen benutten bij de voorbereiding en uitvoering van andere vredesoperaties * de financiën (hoofdstuk 5).

1. Ter inleiding: geschiedenis van de operatie

1. SFOR

In september 1995 werkten de presidenten van Kroatië, Servië en Bosnië-Herzegovina mee aan een onder Amerikaanse leiding op de vliegbasis Dayton (USA) voorbereide vredesregeling, die een einde moest maken aan de strijd in Bosnië-Herzegovina. Het uitgangspunt van deze vredesregeling was het behoud van de territoriale integriteit van Bosnië-Herzegovina. Op 14 december 1995 werd in Parijs het "General Framework Agreement for Peace in Bosnia and Herzegovina" getekend, beter bekend onder de naam Dayton-akkoorden. De Veiligheidsraad van de Verenigde Naties nam de dag daarop Resolutie 1031 aan, en mandateerde de NAVO een multinationale vredesmacht van 60.000 militairen uit te rusten voor uitzending naar Bosnië-Herzegovina. Deze zogeheten "Implementation Force" (IFOR) had een robuust mandaat en moest de omstandigheden scheppen voor de uitvoering van de Dayton-akkoorden (operatie "Joint Endeavour"). Daarbij mocht de vredesmacht eventueel geweld gebruiken. IFOR moest onder andere toezien op het staakt-het-vuren en het instellen van een zogenaamde "inter-entity boundary line" tussen de gebieden van de Bosnische Serviërs en die van de Kroaten en Moslims. Daarnaast kreeg IFOR de taak orde en rust te brengen in het land. In de door IFOR afgedwongen veilige omgeving ("safe and secure environment") konden internationale civiele organisaties de civiele aspecten van de Dayton-akkoorden ter hand nemen. Het uitgangspunt was IFOR na een jaar te vervangen door een kleinere vredesmacht.

Op 18 november 1996 besloot de NAVO-Raad derhalve tot een planningsopdracht (Operation Plan 10407) voor een nieuwe vredesmacht. Onder de naam "Stabilisation Force" (SFOR) diende deze kleinere vredesmacht, 42.000 militairen, een actieve bijdrage te leveren aan de stabilisering van de vrede in Bosnië-Herzegovina. Ze kreeg de taak door haar presentie nieuwe vijandelijkheden te voorkomen, alsmede steun te verlenen aan civiele organisaties bij de implementering van het vredesproces. De nieuwe operatie werd "Joint Guard" gedoopt. In februari 1998 besloot de NAVO-Raad, op grond van de verlenging van het VN-mandaat, ook ná juni 1998 in Bosnië aanwezig te blijven. De SFOR-vervolgmissie kreeg de naam "Joint Forge". Sinds 1998 is de omvang van SFOR sterk verkleind, als gevolg van verbeteringen in de veiligheidssituatie, door herstructureringen in de bijdragen van de troepenleverende landen en door maatregelen ter bevordering van de doelmatigheid. In 2002 werd het aantal SFOR militairen opnieuw verkleind van ongeveer 19.000 tot 12.000. In 2003 zal naar verwachting de reductie in troepen worden voortgezet.

Een belangrijk element in de planning van de vredesmacht in Bosnië was dat ze stapsgewijs in omvang zou worden verkleind en van karakter zou veranderen. De operatie werd in vier fasen verdeeld: overgang van IFOR naar SFOR, stabilisatie, afschrikking en beëindiging van de missie. Het moment waarop van de ene naar de andere fase zou worden overgegaan werd afhankelijk gemaakt van de veiligheidsomstandigheden en de voortgang van het vredesproces. De NAVO evalueert hiertoe de werkzaamheden van de vredesmacht iedere zes maanden. De taken van SFOR zijn gericht op het voorkomen van een hervatting van de vijandelijkheden en het bevorderen van de stabiliteit ter ondersteuning van het vredesproces. Met de Hoge Vertegenwoordiger van de Verenigde Naties (de "Office of the High Representative"- OHR, de coördinator van het vredesproces in Bosnië -Herzegovina) en met andere civiele organisaties zou intensief worden samengewerkt bij de implementering van het vredesproces. De voortgang van het ontwikkelen van maatschappelijke instellingen, het organiseren van verkiezingen (onder auspiciën van de OVSE), de naleving van de wapenbeheersingsafspraken en de werkzaamheden van de VN-politiemissie ("UN International Police Task Force") zouden in principe door de militairen van SFOR worden gesteund. Daarnaast is in de Dayton-akkoorden vastgelegd dat SFOR steun verleent aan de UNHCR bij het bevorderen van de terugkeer van vluchtelingen en ontheemden naar hun voormalige woonsteden. Het accent van de internationale betrokkenheid bij Bosnië-Herzegovina wordt geleidelijk verlegd naar de civiele aspecten van het vredesproces, onder het motto "military when necessary, civil when possible". In het kader van de NAVO Periodic Mission Review (PMR) van SFOR, die plaatsvindt in het najaar van 2003, zijn door Nederland in het voortraject standpunten ingebracht over de wijze van voortzetting van SFOR en de Nederlandse rol daarin. Indien de veiligheidstoestand in Bosnië en Herzegovina dit mogelijk maakt, zal de herstructurering van SFOR in 2004 plaatsvinden.

Elementen van het Toetsingskader

1. Mandaat Ten grondslag aan de werkzaamheden van SFOR ligt Resolutie 1088, die op 12 december 1996 door de VN-Veiligheidsraad onder hoofdstuk VII van het VN-Handvest werd aanvaard. Volgens een bepaling in het mandaat wordt de missie alleen verlengd als er voldoende voortgang is in het vredesproces. Met deze clausule tracht de VN de duur van de missie te beperken en de positieve invloed van de SFOR-presentie te versterken. Aangezien gestadig voortgang wordt geboekt in het vredesproces, is het mandaat in VN-Resolutie 1088 zonder wijzigingen jaarlijks verlengd. Ook tijdens de evaluatieperiode is het niet aan veranderingen onderhevig geweest. De inhoud ervan is helder en eenduidig. 2. Militaire haalbaarheid 1. Haalbaarheid en uitvoerbaarheid van de militaire opdracht SFOR ziet toe op het implementeren van de militaire aspecten van het Dayton-akkoord, het naleven van de spelregels voor de strijdmachten van de entiteiten. SFOR dient een veilige omgeving, een "safe and secure environment", te creëren, waarbinnen het vredesproces zich verder kan ontwikkelen. SFOR heeft de mogelijkheid de bepalingen van Dayton eventueel met geweld af te dwingen. Concreet zijn de taken van SFOR primair gericht op het voorkomen van het uitbreken van nieuwe vijandelijkheden. De internationale gemeenschap tracht in de door de vredesmacht gegarandeerde veilige omgeving de wederopbouw van de Bosnische politieke en economische structuren te bewerkstelligen. Voorts is in de Dayton-akkoorden vastgelegd dat de vredesmacht binnen de mogelijkheden van het mandaat civiele organisaties steunt, die hun werkzaamheden richten op het bevorderen van de terugkeer van vluchtelingen uit verschillende etnische bevolkingsgroepen naar hun oorspronkelijke woonsteden. 2. Uitvoering van het mandaat De Nederlandse eenheden maakten deel uit van de zogenaamde "Multinational Division South West" (MND SW), één van de drie multinationale sectoren van de NAVO-troepenmacht in Bosnië-Herzegovina. Met ingang van 1 januari 2003 is de naam van de sector veranderd in "Multinational Brigade North West", maar in het kader van deze evaluatie wordt voor de consistentie MND SW gebruikt. MND SW is het grootste divisievak binnen SFOR (41% van het totaaloppervlak). De partnerlanden Verenigd Koninkrijk (VK) en Canada binnen de MND SW hebben forser gereduceerd in hun troepensterkte en zijn qua sterkte nu op hetzelfde niveau als Nederland. Omdat Nederland voorheen een kleiner vak van verantwoordelijkheid binnen MND SW had, heeft Nederland per 15 augustus 2002 een deel van het Canadese vak overgenomen. Hiermee is de spreiding van troepen binnen MND SW weer in evenwicht gekomen. Het Nederlandse gebied van verantwoordelijkheid met een oppervlakte van 214 vierkante kilometer, dat grotendeels overeen komt met het grondgebied van het Bosnische Kanton 6, heeft in augustus 2002 een uitbreiding gehad met een evenzo groot gedeelte van Kanton 10. Voor het gemechaniseerd bataljon betekende dit bijna een verdubbeling van het gebied. Het ligt volledig op het territoir van de Moslim-Kroatische Federatie. Zowel de rotaties SFOR-11 als SFOR-12 werden in het kader van de internationale samenwerking tijdens hun uitzendperiode versterkt met een Bulgaars Infanteriepeloton en een Roemeens peloton voor explosievenopruiming, transporttaken en brandweertaken voor het helikopterdetachement. Per 1 september 2002 financierde Nederland deels de aanwezigheid van twee MI-17 HIP Helikopters van de Slowaken. Deze helikopters werden gestationeerd op Bugojno ten behoeve van commandant MND SW. De Nederlandse eenheden garanderen met behulp van alle hun ter beschikking staande middelen een veilige omgeving in het aan Nederland toebedeelde gebied van verantwoordelijkheid. Hun werkzaamheden richten zich concreet op het uitvoeren van inspecties bij de entiteitslegers, het uitvoeren van zogenaamde sociale patrouilles, het houden van oefeningen om de presentie te tonen aan de locale bevolking en het uitvoeren van projecten gericht op het inzamelen van wapens en oorlogstuig. Het Nederlandse bataljon heeft een coördinerende rol in het contact met de locale civiele autoriteiten en de vertegenwoordigers van de in Bosnië aanwezige internationale organisaties en niet-gouvernementele organisaties. Een neventaak van het bataljon is het op kleine schaal assisteren bij reconstructieprojecten in het Nederlandse gebied van verantwoordelijkheid. Voor deze CIMIC-inzet (civiel-militaire samenwerking) is naast militair personeel ook militair reservepersoneel uit het Nederlandse bedrijfsleven aan het bataljon toegevoegd. De veiligheidssituatie in de MND SW was in de evaluatieperiode stabiel. De entiteitslegers houden zich aan de afspraken uit de Dayton-Akkoorden en houden nauwgezet contact met de NAVO-eenheden over hun werkprogrammas en hun voorraden materieel en personeel. SFOR legt de nadruk op het begeleiden van de entiteitslegers in hun ontwikkeling naar professionele, democratische krijgsmachten. Het uiteindelijke doel is de legers van de Moslim-Kroatische Federatie en de Republika Srpska om te vormen tot één federaal Bosnisch leger. Op deze terreinen zijn ook in 2002 beperkte vorderingen geboekt, hoewel de uitslag van de verkiezingen in 2002 een sterk mono-etnisch karakter vertoonde. Deze uitstraling in politiek opzicht zal de eenwording op alle gebieden verhinderen. Het aantal teruggekeerde ontheemden en vluchtelingen was in 2002 gegroeid ten opzichte van het jaar daarvoor. Een recordaantal van 100.000 mensen keerde terug naar hun oorspronkelijke woonsteden in gebieden waar zij (thans) een minderheid vormen. Voor de commandant van de MND SW was het assisteren van de internationale civiele organisaties bij de terugkeer van deze mensen in 2002 één van de speerpunten. De terugkeer werd krachtig gestimuleerd door de door de Hoge Vertegenwoordiger van de VN opgelegde eigendomswetgeving, het "Property Law Implementation Plan", dat voorziet in de teruggave van hun eigendom aan vluchtelingen en ontheemden. Voorts loopt in het najaar van 2002 het mandaat van de VN-missie in Bosnië ten einde. Daarmee eindigt ook de periode die de VN-organisatie UNHCR uitgetrokken heeft om, volgens de afspraken uit het Dayton-akkoord, vluchtelingen en ontheemden actief te steunen bij het claimen van hun onroerende goederen en het terugkeren naar hun oorspronkelijke woonsteden. In april 2002 is Bosnië-Herzegovina officieel als 44^e lid toegetreden tot de Raad van Europa. De toetreding wordt gezien als een historische ontwikkeling en een eerste stap op weg naar een mogelijk toekomstige integratie in de Europese Unie. Op 27 mei 2002 heeft de Hoge Vertegenwoordiger in Bosnië-Herzegovina, Wolfgang Petrisch, zijn functie overgedragen aan Lord Paddy Ashdown. Lord Ashdown heeft "rule of law" en daarmee criminaliteits- en corruptiebestrijding tot zijn prioriteit verheven. Ook binnen SFOR vindt deze accentverschuiving gehoor. De activiteiten van SFOR schuiven meer en meer op in de richting van steun aan de misdaadbestrijding door het vergaren van informatie. Daar is ná 11 september 2001 terrorismebestrijding aan toegevoegd. Deze taken worden niet concreet genoemd in het mandaat van SFOR zoals vastgelegd in Annex 1A van het Dayton akkoord. Volgens de interpretatie van SFOR worden dergelijke acties echter afgedekt onder de in het mandaat genoemde opdracht bij te dragen aan een "safe and secure environment" in Bosnië-Herzegovina. De Nederlandse troepen hebben opdracht zorgvuldig binnen de grenzen van het mandaat te blijven zoals die door Nederland worden geïnterpreteerd. De dramatische gebeurtenissen van 11 september 2001 hebben een stempel gedrukt op de rotatie SFOR 11. Gedurende een lange tijd is de alertheidsstatus aanzienlijk verhoogd geweest, wat de bewegingsvrijheid van de militairen heeft beperkt. 3. Bevindingen

* In de praktijk is gebleken dat de militaire opdracht gedurende de evaluatieperiode duidelijk, concreet, uitvoerbaar en haalbaar was.

* De vorming van één Bosnisch federaal leger verloopt stroef. De mono-etnische verkiezingsuitslagen hebben niet geleid tot hervormingen.

1. Geweldsinstructie (rules of engagement) De "Rules of Engagement" (RoE) voor een operatie worden afgeleid uit het mandaat. Voor SFOR zijn de bevoegdheden vastgelegd in het hoofdstuk VII van het VN-Handvest. De vredesmacht is bevoegd om de haar opgelegde taken zonodig met geweld af te dwingen. Door het robuuste karakter van de door de NAVO vastgestelde RoE kan SFOR tevens krachtig en in een vroeg stadium optreden ter bescherming van zichzelf. Inmiddels is al jarenlang ervaring opgedaan met de RoE. Ze zijn eenduidig en geven individuele militairen en eenheden de noodzakelijke bevoegdheden om adequaat en direct op te treden. Elke individuele militair beschikt over een geplastificeerde kaart met de geweldsinstructie, de zogenaamde "soldiers card". Afgezet tegen de analyse van de veiligheidssituatie, de militaire risico´s die waren ingeschat en de voortgang van het vredesproces in 2002 is de bewapening van de Nederlandse eenheden in deze uitzendperiode betrekkelijk zwaar. Nederland beschikt als enig troepenleverend land in het inzetgebied over gevechtstanks.

1. Bevinding en aanbeveling

* Het Nederlandse SFOR-bataljon heeft door de RoE en zijn bewapening de mogelijkheid om in voorkomend geval plaatselijk te escaleren, het overwicht te behouden en zonodig de bepalingen van de vredesovereenkomst af te dwingen. Gedurende de gehele SFOR-missie is hiervoor echter geen aanleiding geweest. * Het verdient aanbeveling het Nederlandse standpunt over het ter beschikking hebben van zware wapens op korte termijn opnieuw te definiëren, vooruitlopend op de besluitvorming in de NAVO over de volgende herstructurering. De CDS heeft hier actie over gestart.

1. Commandostructuur In een Memorandum of Understanding (MOU) is vastgelegd dat het commando van de MND SW wordt gewisseld tussen het VK, Canada en Nederland, de troepenleverende landen aan deze multinationale divisie. De Nederlandse eenheden stonden van september 2001 tot september 2002 onder bevel van de Nederlandse commandant van de MND SW. Het huidige MOU inzake de samenwerking tussen de partnerlanden van MND SW loopt tot september 2003. Voor de periode ná september 2003 wenst het VK vooralsnog geen bindende afspraken te maken. De Nederlandse generaal-majoor Van Diepenbrugge heeft tot medio september 2002 het commando over MND SW gevoerd. Hij is op 13 september 2002 opgevolgd door de Britse Brigadegeneraal Andrew Farquhar. Het commando van generaal-majoor Van Diepenbrugge kan als succesvol worden aangemerkt. Ook vanuit de partnerlanden en door de commandant van SFOR is hem veel lof toegezwaaid. Nederland levert binnen MND SW nu de functie van plaatsvervangend commandant. De commandant van de MND SW krijgt zijn orders rechtstreeks van de commandant van SFOR in Sarajevo. De commandant van SFOR valt onder het regionaal NAVO commando in Napels, dat op zijn beurt wordt aangestuurd door SACEUR. Dit garandeert een eenduidige en duidelijke bevelslijn zonder dubbele sleutels. Het contingentscommando fungeert in het missiegebied als de "ogen en oren" van de Chef Defensiestaf (CDS). De contingentscommandant toetst de inzet van de Nederlandse eenheden aan het SFOR-mandaat en de nationale uitgangspunten voor de uitzending. Door de plaatsing van het contingentscommando bij het hoofdkwartier van de MND SW kan in voorkomend geval snel en adequaat overleg worden gevoerd.

2. Risicos Er hebben zich gedurende de evaluatieperiode aangaande de militaire risico´s geen ontwikkelingen voorgedaan die afweken van wat eerder was ingeschat, zodat de strekking van de risicoanalyse ongewijzigd bleef. De risicoanalyse van de operatie wordt voortdurend geactualiseerd op basis van een breed spectrum aan informatie. In Bosnië-Herzegovina is vooral de politieke en economische situatie zorgelijk. De veiligheidssituatie wordt voornamelijk beïnvloed door het ontbreken van economische impulsen en een aanzienlijke werkloosheid. Het staatsvormingsproces verloopt moeizaam en de overheidsstructuren zijn zwak. De lokale autoriteiten hebben vaak een belang in het handhaven van de politieke en economische instabiele situatie en staan in sommige gevallen onder de invloed van voormalige strijders en de georganiseerde misdaad. Een deel van de politieke elite is betrokken bij criminele netwerken. Hierdoor blijft de georganiseerde misdaad een groot probleem. De internationale gemeenschap slaagt er slechts gedeeltelijk in deze structuren af te breken en deze trend te keren. Zolang buitenlandse investeerders niet kunnen rekenen op enige juridische en economische zekerheid zullen zij terughoudendheid betrachten aangaande investeringen in Bosnië-Herzegovina. De invloed van SFOR op deze ontwikkelingen is beperkt. Het mandaat voorziet niet in het optreden tegen criminele activiteiten. Overigens is het militaire personeel ook niet voor het bestrijden van deze, toch vooral maatschappelijke problematiek opgeleid. Door het verstrekken van inlichtingen en adviezen aan lokale en kantonale overheden, alsmede aan de sleutelorganisaties van de internationale gemeenschap, zoals de organisatie van de Hoge Vertegenwoordiger van de VN (OHR), de VN-politiemissie (UNIPTF) of de OVSE, tracht SFOR deze veiligheidsbedreigende invloeden te beperken. De risicoanalyses van de NAVO, SFOR en de MIVD blijven de mogelijkheid van een terroristische aanslag onderkennen. De beveiliging van de kampementen behoudt dan ook een hoge prioriteit in de taakstellingen van de eenheden. Hoewel de mijnenruiming in Bosnië gedurende 2002 gestadig doorging, blijft een dreiging aanwezig. In de planningsfase wordt sterk rekening gehouden met de mijnendreiging. Het uitgezonden personeel heeft voorafgaand aan de uitzending een "mine-awareness" programma doorlopen. Om het risico zoveel mogelijk te beperken, verplaatsten de Nederlandse eenheden zich slechts over verkende en door SFOR vrijgegeven routes. Onverminderd blijft het verkeer één van de grootste risicos voor het personeel, in combinatie met de soms zeer slechte weersomstandigheden in het inzetgebied. Er wordt voortdurend aangedrongen op een defensieve en rustige rijstijl, ook met het oog op het rijgedrag van de lokale bevolking. In navolging van het succes in 2000 en 2001 werden door de Koninklijke marechaussee in 2002 verscherpte snelheidscontroles uitgevoerd. Ten aanzien van de gezondheidsrisicos zijn afdoende maatregelen in de planning opgenomen, zoals vaccinaties en voorlichtingprogrammas voorafgaande aan de uitzending. Ook wordt als onderdeel van het geneeskundige ondersteuningsplan een specialist op het gebied van Hygiëne en Preventieve Gezondheidszorg (HPG) toegevoegd. Deze specialist vervult een belangrijke functie op het gebied van het onderkennen van gezondheidsrisico´s. In de medische opvang is tijdens SFOR-11 en SFOR-12 geen wijziging opgetreden. De medische opvang en eventuele afvoer zijn gedurende het gehele jaar gegarandeerd.

3. Beschikbaarheid en geschiktheid

Nederland heeft in de evaluatieperiode met ongeveer 1300 militairen aan SFOR deelgenomen. De Nederlandse militaire bijdrage bestond uit:

* een gemechaniseerd bataljon, gevormd door respectievelijk het 42(NL) gemechaniseerde bataljon (SFOR-11) uit Seedorf en het 43(NL) gemechaniseerde bataljon (SFOR-12) uit Havelte; * het contingentscommando; * een detachement van de Koninklijke marechaussee; * een verbindingscompagnie; * een detachement voor elektronische oorlogsvoering (EOV); * een detachement van de Koninklijke luchtmacht ten behoeve van helikopterbrandstofvoorziening op de basis Bugojno; * militair personeel tewerkgesteld op het hoofdkwartier van SFOR (Butmir) te Sarajevo; * militair personeel tewerkgesteld op het hoofdkwartier van MND(SW) te Banja Luka; en * militair personeel tewerkgesteld in het multinationale militaire hospitaal in Sipovo; * een Brigade Support Group detachement; * een National Support Element inclusief Port of Debarkation te Split; * een ondersteuningsdetachement te Banja Luka; * voor operationele reservetaken stond een mortierpeloton gereed in Nederland en * een peloton van de Koninklijke marechaussee ten behoeve van CRC-taken;

voor de Strategische Reserve stond in Nederland een infanteriebataljon van het Korps mariniers gereed.

Gedurende 2002 is een detachement van vier Chinooks en een detachement van twee Cougar-transporthelikopters van de Koninklijke luchtmacht voor taken van de MND SW ingezet vanuit een basis in Split (Kroatië). Vanaf 1 juli 2002 werd het helikopterdetachement in zijn geheel verplaatst naar Bugojno, waardoor het helikopterdetachement met ongeveer 90 personen kon worden ingekrompen. Op Bugojno moesten enige infrastructurele aanpassingen worden gerealiseerd. De helikopters voerden transportopdrachten uit, alsmede vluchten ten behoeve van het "Immediate Reponse Team" (IRT) van het multinationale divisiehospitaal in Sipovo. Voor dit doel stond bij het hospitaal dag en nacht een helikopter gereed. Per 1 september 2002 werd een Slowaaks helikopterdetachement , bestaande uit twee MI-17 HIP helikopters, toegevoegd aan het Nederlandse helikopterdetachement in Bugojno ter ontlasting van de opgedragen helikoptertaken. Dit detachement (20) levert algemene steun aan C-MND SW.

In mei 2002 besloot de NAVO om SFOR in te krimpen van een sterkte van 18.000 man naar 12.000 man. Deze reductie is eind 2002 voltooid. Nederland heeft besloten zijn bijdrage in deze reductieronde op bataljonsgrootte te handhaven. Door doelmatigheidsmaatregelen is de logistieke ondersteuning van het bataljon enigszins verkleind. Als gevolg van de ongeveer gelijkblijvende Nederlandse eenheid bij verdere verkleining van de totale troepenmacht, is het Nederlandse gebied van verantwoordelijkheid uitgebreid. Wel is het mariniersbataljon per 1 november 2002 ontheven van zijn strategische reservetaak.

Inmiddels wordt binnen de NAVO en SFOR nagedacht over een volgende reductie c.q. reorganisatie. De verwachting is dat deze in 2004 geïmplementeerd zal worden. De sterkte van SFOR na deze volgende reductie zou dan ongeveer 6.000-9.000 militairen gaan bedragen. Bij een dergelijk omvang van SFOR zal de wijze van optreden gewijzigd moeten worden.

Binnen SFOR wordt nu gestudeerd op een concept waarbij op alle niveaus liaisonofficieren worden uitgebracht naar de lokale autoriteiten. De informatie die zij vergaren, dient te worden verwerkt in een centrale database. Gegevens uit deze database vormen voor de HV of voor de Bosnische politie mede de basis voor het verwijderen van corrupte ambtenaren c.q. ambtenaren met criminele banden. Daarnaast dienen kleine, mobiele gevechtseenheden beschikbaar te blijven voor militaire acties c.q. voor inzet als Crowd & Riot Control eenheid. De inzet van SFOR zal in dit concept voornamelijk "intelligence-driven" worden. Dit concept legt een groter beslag dan thans op de reeds schaarse categorie inlichtingenpersoneel en op helikopterinzet. Voorts zal de inzet van liaisonofficieren de uitzending van een andere categorie personeel vragen dan de veelal lager gegradueerden bij de huidige operaties. Medio 2003 zal het planningsproces voor een nieuwe reductieronde worden opgestart.

Voorts levert Nederland een bijdrage aan de multinationale "Bosnia and Kosovo Air Component" (BKAC). De Koninklijke luchtmacht levert een F-60 transportvliegtuig voor medische evacuaties ("medevac"). Voor verkenningsmissies boven Bosnië en Kosovo stelt Nederland periodiek, met een maximum van honderd uur op jaarbasis, een P-3C Orion marinepatrouillevliegtuig van de Koninklijke marine ter beschikking.

De kans op grootschalige conflicten in Bosnië en Kosovo is gering. Het Europese hoofdkwartier van de NAVO, SHAPE, heeft de behoefte aan gevechtsvliegtuigen boven de Balkan aangepast. De gereedstellingsstatus van de F-60 en de P-3C Orion zijn echter niet gewijzigd. De gereedstelling van de KDC-10 is verlaagd naar een gereedheidsstatus van twintig dagen ("notice-to-employ"). Deze vliegtuigen dienen binnen twintig dagen operationele missies vanaf een nader te bepalen inzetbasis in Italië te kunnen vliegen. De F-16´s zijn gestationeerd op hun thuisbasis in Nederland, eveneens met een gereedbevelstermijn van 20 dagen. De operationele commandostructuur van de NAVO boven het gebied wordt onverkort in stand gehouden om op alle eventualiteiten te kunnen reageren. Nederland blijft betrokken in de BKAC, mede in verband met de aanwezigheid van Nederlandse grondtroepen in de regio.

1. Duur van de deelname

De duur van SFOR wordt niet gekoppeld aan een einddatum, maar aan een te bereiken eindstadium, zoals vastgelegd in de vredesakkoorden van Dayton. De NAVO voert halfjaarlijkse evaluaties uit over de voortgang van het vredesproces. Deze halfjaarlijkse evaluaties vormen de basis van de internationale beoordeling of tussentijdse aanpassingen in of beëindiging van SFOR mogelijk zijn. Stapsgewijze reducties vormen een belangrijk aspect van de overgangsstrategie. Zoals eerder verwoord heeft de normalisering van het luchtruim boven Bosnië en Kosovo geleid tot de aanpassing van de Statement of Requirements, de groslijst van capaciteiten en militair materieel en personeel nodig voor het uitvoeren van de missie. Volgens de veiligheidsanalyses van de NAVO is het niet langer waarschijnlijk dat NAVO-eenheden op korte termijn in Bosnië verwikkeld kunnen raken in een grootschalig conflict met de voormalig strijdende partijen.

1. Militair-operationeel

1. Planning 1. Nationale planning Het operationele concept van SFOR is in de evaluatieperiode niet gewijzigd. Ook de planning voor de samenstelling en de voorbereiding van de eenheden bleef ongewijzigd. Door de ervaringen van de uitgezonden eenheden in voorgaande jaren krijgen de planning van wisselingen van personeel en materieel steeds meer een routinematig karakter. De nationale planning valt onder de verantwoordelijkheid van de CDS. De Koninklijke landmacht is het "leidend krijgsmachtdeel" en derhalve verantwoordelijk voor de logistieke ondersteuning. Zij coördineert tevens de personele ondersteuning van het Nederlandse contingent. 2. Verkenningsmissie SFOR De leiding van beide aangewezen bataljons (SFOR 11 en 12) hebben een operationele verkenning uitgevoerd. Het doel daarvan was een beeld te krijgen van de omstandigheden waaronder de opdracht diende te worden uitgevoerd. Ten tweede dienden deze verkenningen om op werkniveau goede afspraken te maken zodat de aflossing van eenheden zo doelmatig mogelijk zou verlopen. De samenstelling van de uitgezonden eenheden was zodanig dat personeel van alle niveaus in de gelegenheid is geweest verkenningen uit te voeren. Er kan tevens worden vastgesteld dat door de langere aanwezigheid van Nederlandse SFOR eenheden in Bosnië, er veel militairen zijn die eerder naar Bosnië uitgezonden zijn geweest en bekend zijn in het Nederlandse gebied van verantwoordelijkheid. De aanwijzing van de Bevelhebber der Landstrijdkrachten (BLS) over verkenningen in een inzetgebied is de leidraad voor het werk van de verkenningsgroepen. De samenstelling van de verkenningsgroepen voldeed.

2. Voorbereiding 1. Missiegerichte opleiding en voorbereiding van de eenheden De organiek uitgezonden eenheden hebben in voorbereiding op de uitzending naar Bosnië een gedegen opwerkprogramma doorlopen, waarvan de Missiegerichte Instructie (MGI) een belangrijk aspect was. De 1(NL)Divisie verzorgde in samenwerking met de School voor Vredesmissies (SVV) te Amersfoort de MGI. Voor zover mogelijk volgen alle militairen het gehele programma. De opleiding kent geen differentiatie of modulaire opbouw, zodat militairen die reeds eerder naar het inzetgebied waren uitgezonden in sommige gevallen opnieuw bekende informatie te verwerken krijgen. Dit wordt in sommige gevallen als overbodig ervaren en heeft vanwege het beslag dat de MGI op tijd en personeel legt tot de nodige kritiek geleid. Daarentegen wordt alle personeel zo goed als mogelijk voorbereid voor hun taken. Als afsluiting van de opwerkperiode nemen de uit te zenden eenheden deel aan een eindoefening. Tijdens deze oefening worden situaties gesimuleerd zoals die zich zouden kunnen voordoen in het uitzendgebied. Het personeel dat eerder uitgezonden is geweest, speelt in deze oefeningen een belangrijke rol, zodat waardevolle informatie en ervaringen op alle niveaus kunnen worden uitgewisseld. In de voorbereiding van SFOR-11 en SFOR-12 was het contingentscommando geïntegreerd in de eindoefening. Deze voorbereidingsfase is een uitgelezen mogelijkheid om in een vroeg stadium procedures en werkwijze op elkaar af te stemmen. Aanbeveling

* Blijf de inhoud en vorm van de MGI kritisch bezien en tracht te blijven streven naar een goede en op de persoon afgestemde kwaliteit.

1. Uitvoering van de operatie 1. Taakuitvoering en wijze van invulling opdracht SFOR De Nederlandse bataljons toonden zich professioneel in de uitvoering van patrouilles en in andere vormen van presentie, waaronder oefeningen. In de aldus door het bataljons verzekerde veilige omgeving konden internationale en niet-gouvernementele organisaties vervolgens hun activiteiten ontplooien. Volgens de bepalingen in het Dayton-akkoord houdt SFOR toezicht op de krijgsmachten van de beide entiteiten. Eén van de belangrijkste taken is het toezicht houden op de wapenopslagplaatsen van de entiteitslegers. De commandant van de MND SW besloot de gelegenheid te baat te nemen en het aantal wapenopslagplaatsen met meer dan de helft te reduceren, door de wapens en munitie van de zogenaamde "Home Defence"-eenheden van alle componenten van het federale leger samen te voegen. Deze operatie is gedurende 2002 succesvol verlopen. Er is een reductie van 129 naar minder dan 30 wapenopslagplaatsen bereikt. In het kader van de door de commandant van SFOR in 2002 sterk bevorderde SFOR-wapeninzamelingsoperatie "Harvest" werd een substantieel hoger aantal wapens en munitie ingeleverd dan in de vorige evaluatieperiode. Door dit beleid en door de scheiding van wapens en munitie per militair terrein is een aanmerkelijk veiligere situatie in het Nederlandse gebied van verantwoordelijkheid ontstaan. Het Nederlandse bataljon steunt op kleine schaal de reconstructie op economisch en infrastructureel gebied. Een vaste CIMIC-organisatie van elf militairen, samengesteld uit personeel van de verschillende krijgsmachtdelen, is hiertoe ingebed in het bataljon. De CIMIC-functionarissen werken nauw samen met de OHR, de OVSE, niet-gouvernementele organisaties en civiele autoriteiten in het inzetgebied. De CIMIC-projecten worden gelijkmatig verdeeld over de etnische bevolkingsgroepen. Bij terugkeer van minderheidsgroeperingen naar hun voormalige woonplaatsen worden de aldaar voorziene projecten tijdig verwezenlijkt. Met financiële steun van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking kon het bataljon ook in deze evaluatieperiode lokaal kleinschalige hulpverleningsprojecten uitvoeren zonder in de verantwoordelijkheden te treden van de (internationale) hulporganisaties. Daarmee wordt wederom de acceptatie van het bataljon door de lokale bevolking versterkt. Sinds maart 2001 nemen reserve-officieren deel aan het CIMIC proefproject "Economische Wederopbouw in Bosnië". Dit project wordt ook wel aangeduid met de naam "Integrated Development of Entepreneurial Activities" (IDEA project). Deskundigen op het gebied van financiën en bedrijfsvoering uit het Nederlandse bedrijfsleven worden in dit kader als reservist uitgezonden om kleine en middelgrote Bosnische bedrijven in het Nederlandse gebied van verantwoordelijkheid te adviseren. Het proefproject wordt uitgevoerd onder auspiciën van het "Platform Defensie Bedrijfsleven" dat in november 1999 door de staatssecretaris van Defensie en de voorzitter van het VNO-NCW is opgericht. Het project geeft concreet invulling aan de samenwerking tussen Defensie en het bedrijfsleven en wordt in een separate evaluatie beschouwd. Bij de werkzaamheden van SFOR-11 en SFOR-12 werd veelvuldig gebruik gemaakt van de lokale media om aan de bevolking duidelijk te maken wat de rol en de doelstellingen waren van de internationale gemeenschap in het algemeen en van SFOR in het bijzonder. Dit werd als positief ervaren, hetgeen blijkt uit gesprekken die de Nederlandse militairen tijdens patrouilles met de lokale bevolking voerden. Het gebied van verantwoordelijkheid is in 2002 uitgebreid met drie opstina´s (provincies) in kanton 10, wat in eerste instantie een verantwoordelijkheid was van de Canadezen. Het gaat om de opstina´s Livno, Kupres en Tomislavgrad. Het gebied van de Nederlanders is hierdoor verdubbeld. Vanwege de uitbreiding van het Nederlandse vak van verantwoordelijkheid werd een "Forward Operating Base" ingericht te Suica. Vanaf deze Forward Operation base zijn twee pelotons werkzaam. Ondanks de grootte van het gebied blijft het aantal bases beperkt en zijn de militaire middelen doelmatig verdeeld over het Nederlandse gebied van verantwoordelijkheid. 2. Materieel Er zijn geen problemen geconstateerd bij de instandhouding en het onderhoud van het materiaal. Het materiaal blijft aan een hogere slijtage onderhevig door het intensieve gebruik in combinatie met de geografische omstandigheden. De onderhoudsschema´s worden hierop aangepast. Hogere exploitatiekosten in de vorm van meer verbruik van reservedelen en herstel- en onderhoudskosten worden beschouwd als additionele uitgaven voor vredesoperaties. De middelen alsmede de infrastructuur voldoen aan de vereisten. Voor diverse instandhoudings- en onderhoudstaken worden in Bugojno, Novi Travnik en Split externe krachten ingehuurd. De lokaal ingehuurde werknemers functioneren naar volle tevredenheid en ontlasten de uitgezonden eenheden. 3. Internationale samenwerking. Als aanvulling op het Nederlandse helikopterdetachement opereert per 1 september 2002 een Slowaaks helikopterdetachement vanaf de basis te Bugojno. Het Slowaakse helikopterdetachement staat onder operationeel commando van MND SW. Nederland ondersteunt dit detachement door het bieden van legering, voeding en brandstof, het betalen van een deel van de operationele kosten en door informatieoverdracht door het Nederlandse helikopterdetachement. Binnen het Nederlandse SFOR-contingent is tevens een Bulgaars infanteriepeloton werkzaam. Het infanteriepeloton opereerde als een zelfstandig peloton en had dezelfde taken als de Nederlandse infanteriepelotons. De Bulgaren hebben zich deels in eigen land op de uitzending voorbereid. Daarnaast hebben zij zich aangesloten bij het opwerkprogramma van het Nederlandse bataljon. De samenwerking met het Bulgaarse infanteriepeloton verloopt zeer voorspoedig. Dit infanteriepeloton vervangt de Bulgaarse genisten, die sinds 1997 bij het Nederlandse contingent waren ingedeeld. Voorts opereert een Roemeens transportpeloton onder Nederlands commando, draagt Roemenië met een viertal explosievenruimers bij en levert het vijf militairen voor het Nederlandse helikopterdetachement. Van 15 tot en met 25 september 2002 heeft het 1^e Mariniersbataljon deelgenomen aan de oefening Dynamic Response in Bosnië-Herzegovina. Deze inzet beoogde een operationele beoefening van SACEUR´s Strategic Reserve Force voor de Balkan. De oefening is succesvol verlopen. In het kader van de inkrimping van SFOR wordt een nieuw systeem van reserve-eenheden geïmplementeerd. Nederland heeft aangegeven vanaf november 2002 niet meer te participeren in de reserve-eenheden voor de Balkan. In MND SW verloopt de samenwerking met de Britten en de Canadezen al twee jaar zeer professioneel. Regelmatig zijn er uitwisselingen, waarbij gezamenlijk wordt opgetreden en kennis wordt genomen van wederzijdse procedures. Ook wordt er in multinationaal verband geoefend. De inzet van de Nederlandse eenheden in internationaal verband oogstte ook in 2002 alom waardering bij de NAVO-partners. 4. Aansturing van de operatie, nationaal De CDS is belast met de nationale aansturing van de Nederlandse eenheden in SFOR. Het Defensie Crisisbeheersingscentrum (DCBC), dat ressorteert onder de CDS, wordt door het contingentscommando met situatierapporten dagelijks geïnformeerd over de nationale aangelegenheden in het missiegebied en de actuele stand van zaken in het Nederlandse gebied van verantwoordelijkheid. Bovendien stelt het contingentscommando maandelijks een overzicht samen van de naleving van de gedragscode en de militaire discipline. De contingentscommandant bewaakt het mandaat van de Nederlandse eenheden en kan in voorkomend geval optreden als coördinerende autoriteit op administratief, personeel en logistiek gebied. Deze directe lijn maakt het mogelijk de gebeurtenissen op de voet te volgen zodat de CDS en bewindslieden te allen tijde op de hoogte kunnen worden gehouden van het verloop van de operatie. Ook gedurende de evaluatieperiode heeft deze constructie goed voldaan. Daarnaast stelt de Vaste Kamercommissie voor Defensie zich jaarlijks op de hoogte middels een bezoek aan de uitgezonden eenheden.

5. Personeelszorg Voor de vulling van de rotaties SFOR-11 en SFOR-12 werd door de Koninklijke landmacht wederom het zogenaamde "accentmodel" gehanteerd. Het uitgangspunt hiervan is dat in een organieke brigade eenheden worden aangewezen om alle aspecten van een operatie uit te voeren. Als gevolg daarvan kan het aantal externe personeelsleden tot een minimum beperkt blijven. Hierdoor wordt de belasting van andere organieke eenheden voorkomen of verminderd. Voor eventuele calamiteiten zijn het DCBC en het Situatiecentrum (Sitcen) van de Koninklijke landmacht altijd bereikbaar als contactpunt voor het thuisfront. Tijdens de uitzending wordt gebruik gemaakt van de standaard-defensieregeling voor recuperatieverlof. Om contact te houden met het thuisfront is voorzien in e-mail faciliteiten, het gebruik van welfare telefoons en een veldpostregeling. Op sociaal-medisch gebied is een aantal voorzieningen getroffen om de personeelszorg te garanderen. Naast medische faciliteiten is geestelijke, psychologische en maatschappelijke zorg aanwezig in het operatiegebied of op afroep beschikbaar. Op het gebied van preventieve medische zorg worden in de voorbereiding voldoende maatregelen getroffen. Voorts zijn alle medische disciplines in het Nederlandse gebied van verantwoordelijkheid aanwezig en op hun taak berekend, om in kritieke situaties effectief te kunnen optreden. Op ieder kampement staat een medische behandelkamer waarin personeel eventueel verpleegd kan worden. Bij ernstige ingrepen of calamiteiten kan worden teruggevallen op het multinationale hospitaal in Sipovo. Enkele weken vóór terugkeer uit het operatiegebied hebben alle personeelsleden een individueel psychologisch evaluatiegesprek gevoerd. Na afloop van de missie is een aanvang gemaakt met het nazorgprogramma zoals opgesteld door en onder verantwoordelijkheid van de diverse krijgsmachtdelen. 6. Logistiek De logistieke instandhouding van alle SFOR-eenheden is een verantwoordelijkheid van de Koninklijke landmacht. In de afgelopen jaren zijn logistieke procedures voor SFOR steeds verder verfijnd en op de situatie afgestemd. Er is gedurende SFOR-11 en SFOR-12 geen aanleiding geweest om de logistieke procedures aan een nadere beschouwing te onderwerpen. 7. Voorlichting Binnen het contingentscommando is een voorlichtingsofficier aanwezig. Deze moet zijn beschikbare tijd verdelen over de aanwezige eenheden. Dit is geen optimale, maar in de ogen van de contingentscommandant wel werkbare situatie. In de voorbereidingsfase hebben commandanten van de uitgezonden eenheden mediatraining ondergaan. Het is gebleken dat deze training in de contacten naar de media in een behoefte voorziet. 8. Bezoeken Ook in de evaluatieperiode werden de Nederlandse eenheden frequent bezocht door politieke en militaire gezagsdragers. Deze bezoeken zijn bedoeld om de bezoekers een helder beeld te verschaffen van de omstandigheden in het gebied van verantwoordelijkheid. Bezoekers werden met openheid geïnformeerd over de taak en werkwijze van SFOR. De bezoekers hebben persoonlijk kunnen ervaren onder welke omstandigheden en op welke manier inhoud werd gegeven aan de taakuitvoeringen en zijn van groot belang geweest voor de beeldvorming in Nederland. De bezoeken werden door het personeel van SFOR als waardevol en zeer motiverend ervaren. In het contingentscommando is de functie van bezoekerscoördinator opgenomen. Zijn taak is de bezoekersstroom te coördineren en in samenspraak met de commandanten de bezoekprogrammas te ontwikkelen. Door deze werkwijze wordt het aantal bezoekers zelden als een belasting of obstructie voor de operationele taakuitvoering ervaren. 9. Juridische aspecten

Naar aanleiding van ervaringen van voorgaande rotaties is in het voorbereidingstraject extra aandacht besteed aan het handhaven van de normaal geldende gedragsregels en discipline. Daarnaast is tijdens de voorbereiding het gehele personeel op de hoogte gesteld van de specifiek voor de uitzending geldende regels en voorschriften. Het aantal tuchtrechtelijke straffen is zeker niet buitensporig geweest. Sociale controle en een goede sfeer hebben hiertoe bijgedragen. In vergelijking met de kazernesituatie in Nederland en Duitsland lijkt het er zelfs op dat in het uitzendgebied minder tuchtrechtelijk wordt gestraft. Voor de meeste zaken was er voldoende juridische capaciteit in het inzetgebied aanwezig. Daar waar nodig is teruggevallen op specialisten in Nederland. Naast repressief optreden is de inzet van de opsporingsambtenaren van de Koninklijke marechaussee gericht geweest op preventie, voorlichting, advisering en serviceverlening. De transparantie werd bevorderd door de verschillende rollen bij gelegenheid uit te dragen aan uitgezonden personeel. Regelmatige communicatie met eenheidscommandanten heeft bijgedragen tot een prettige en effectieve samenwerking.

1. 2. Financiën

De additionele uitgaven van Defensie voor SFOR waren voor 2002 initieel begroot op 83 miljoen (Ontwerpbegroting 2002). Ten tijde van de Voorjaarsnota 2002 werd in het kader van SFOR een uitgave van 79,3 miljoen begroot. Ten opzichte van de ontwerpbegroting is het budget met 3,7 miljoen naar beneden bijgesteld vanwege een voorziene reductie met ingang van SFOR 12. Vanaf 1 juli 2002 is de Nederlandse bijdrage met helikopters teruggebracht tot twee Cougars. Ten tijde van de najaarsnota is de raming van de uitgaven voor SFOR 2002 teruggebracht tot 72,2 miljoen. De neerwaartse bijstelling bedraagt ten opzichte van de eerste suppletore wet 2002 7,1 miljoen en wordt verklaard doordat er meer luchttransporten met eigen middelen zijn uitgevoerd in plaats van inhuur van civiel luchttransport. Daarnaast zijn de uitgaven voor telecommunicatie lager uitgevallen door gebruik te maken van lokale aanbieders voor mobiele telefonie en e-mail voorzieningen. De realisatie van de additionele uitgaven SFOR in 2002 bedraagt in totaal 70,1 miljoen. Het verschil tussen de raming ten tijde van de tweede suppletore wet en realisatie wordt veroorzaakt doordat in de loop van 2002 de personele omvang van SFOR is teruggebracht en de uitgaven voor onderhoud van materieel zijn achtergebleven bij de oorspronkelijke raming. De additionele uitgaven voor SFOR 2002 zijn ten laste gebracht van de structurele voorziening voor vredesoperaties zoals opgenomen onder de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS).

Tussentijdse evaluatie ISAF 2002

Inhoudsopgave

1 Inleiding *

1.1 Doelstelling
---

1.2 Opzet van de evaluatie
---

2 Achtergronden van de operatie
---

2.1 Het conflict
---

2.2 ISAF
---

3 Elementen van het toetsingskader
---

3.1 Mandaat
---

3.2 Militaire haalbaarheid
---

3.2.1 Haalbaarheid en uitvoerbaarheid van de militaire opdracht
---

3.3 Geweldsinstructie (Rules of Engagement)
---

3.4 Bevelstructuur
---

3.5 Risico`s
---

3.6 Geschiktheid en beschikbaarheid
---

3.7 Duur van de deelname
---

4 Militair-operationeel
---

4.1 Planning
---

4.1.1 Planning voor het begin de ISAF-operatie
---

4.1.11 Nationale planning
---

4.1.1.2 Internationale planning
---

4.1.2 Planning voor de gezamenlijke leiding van Duitsland en

Nederland over ISAF III
---

4.1.2.1 Binationale planning
---

4.1.2.2 Nationale planning
---

4.2 Missiegerichte opleiding en voorbereiding van de eenheden
---

4.3 Ontplooiing
---

4.3.1 Initiële ontplooiing van de hoofdmacht van het ISAF-

contingent via de luchtbrug Nederland-Duitsland-Afghanistan
---

4.4 Uitvoering van de operatie
---

4.4.1 Taakuitvoering en wijze van invulling opdracht ISAF
---

4.4.2 Internationale samenwerking
---

4.4.3 Aansturing van de operatie
---

4.4.3.1 Nationaal
---

4.4.3.2 Internationaal
---

4.4.4 Uitvoering humanitaire hulpprojecten
---

4.45 Personeelszorg
---

4.4.6 Logistieke ondersteuning
---

4.4.6.1 Instandhoudinglijn Keulen/Wahn-Kaboel
---

4.4.6.2 Shuttlevlucht Keulen/Wahn via Termez naar Kaboel
---

4.4.7 Voorlichting
---

4.4.8 Bezoeken
---

4.4.9 Juridische aspecten
---

5 Financiën
---

1. Inleiding 1. Doelstelling Sinds januari 2001 nemen Nederlandse militairen deel aan de International Security Assistance Force (ISAF) in Afghanistan. Deze periodieke evaluatie beschouwt de militaire aspecten van de Nederlandse militaire bijdrage aan deze operatie in de periode januari 2002 tot maart 2003. Gedurende deze periode hebben vijf lichtingen van luchtmobiele compagnieën met ondersteunende eenheden deelgenomen aan deze operatie. Op 10 februari 2003 namen Duitsland en Nederland de leiding van ISAF over van Turkije. In verband met de overname van de leiding over ISAF III en de hiermee verband houdende ontplooiing van delen van het hoofdkwartier van het Duits Nederlandse Legerkorps (HQ 1GNC) en ondersteunende eenheden, nam de omvang van de Nederlandse bijdrage toe van circa 220 naar circa 640 militairen. Deze periodieke evaluatie richt zich, conform de uitkomsten van het debat over het rapport van de Tijdelijke Commissie Besluitvorming Uitzendingen (TCBU), vooral op de militaire aspecten van de uitzending. Daarbij wordt vooral nagegaan welke aspecten van de planning, de voorbereiding, de uitvoering en de afwikkeling van de missie uit oogpunt van doelmatigheid en doelgerichtheid hebben voldaan, of dat deze vatbaar zijn voor verbetering, zodat hiermee bij lopende of toekomstige operaties voordeel kan worden gedaan. Opzet van de evaluatie Deze tussentijdse evaluatie bestaat naast de inleiding uit vier hoofdstukken: In hoofdstuk twee worden ter inleiding de achtergronden van de operatie geschetst. In het derde hoofdstuk komen de militaire elementen uit het Toetsingskader aan de orde: (1) het mandaat, (2) de militaire haalbaarheid, (3) de geweldsinstructie, (4) de bevelstructuur, (5) de risico´s van de missie, (6) de geschiktheid en beschikbaarheid van eenheden en (7) de duur van de deelname. In het vierde hoofdstuk wordt de missie in militair-operationeel opzicht belicht. Hier luidt de vraagstelling: welke aspecten van de planning, voorbereiding, uitvoering en afwikkeling van de missie vragen nadere beschouwing, teneinde de evaluatieresultaten te kunnen benutten bij de voorbereiding en uitvoering van andere vredesoperaties? In het vijfde hoofdstuk worden de financiële aspecten van deze operatie beschouwd.

2. Achtergronden van de operatie 1. Het conflict

De geschiedenis van de Afghanen kenmerkte zich door wisselende coalities tussen de diverse etnische groeperingen, facties en clans, die zich in een gezamenlijke inspanning richtten tegen bedreigingen van gedeelde belangen. Met het verdwijnen van de bedreigingen verviel doorgaans ook de noodzaak voor deze gelegenheidscoalities. In het recente verleden vormde de aanleiding voor een dergelijke gezamenlijke inspanning de Sovjetinvasie van 1979. De mujahedeen slaagden er met hulp van de Verenigde Staten ten slotte in het Rode Leger in de verdediging te dringen. Pakistan diende tijdens de oorlog als aanvoerroute. In 1989 trok de Sovjet Unie zich terug en liet een haar welgevallige regering achter die tot 1992 stand hield. Tussen 1992 en 1996 werd Afghanistan beheerst door elkaar bestrijdende partijen. De strijd kenmerkte zich door snel wisselende coalities en ernstige mensenrechtenschendingen. In 1994 manifesteerde zich onverwachts een nieuwe militaire macht, de Taliban (meervoud van Talib, wat zoveel betekent als religieus student). Het betreft hier hoofdzakelijk jonge Pathanen, veelal afkomstig van koranscholen (madrassas) in Pakistan. Hun leider is mullah Omar. Na wisselende militaire successen en mislukte onderhandelingen met de door Iran gesteunde president Rabbani veroverden de Taliban steeds grotere delen van Afghanistan. Nadat in september 1996 de hoofdstad Kabul in hun handen was gevallen ontvluchtten de toenmalige president Rabbani en zijn opperbevelhebber Massoud de stad en trok het regeringsleger zich terug in het noorden. De Taliban zetten hun opmars voort en ook de etnisch Oezbeekse krijgsheer Dostum, die in het noordwesten van Afghanistan stand had gehouden, moest uitwijken naar het buitenland. De puriteinse Taliban drongen de bevolking in de door hen veroverde gebieden een rechtlijnige versie van de islamitische sharia wetgeving op, waarbij onder meer een strenge segregatie van vrouwen in de samenleving werd afgedwongen. De Taliban verleenden gastvrijheid en trainingsmogelijkheden aan een terroristisch netwerk, Al Qaeda geheten, rond Osama bin Laden. Dit netwerk werd als belangrijkste verdachte gezien achter onder meer de bomaanslagen op de Amerikaanse ambassades in Kenia en Tanzania. Veiligheidsraadresoluties 1267 (d.d. 15 oktober 1999) en 1333 (d.d. 19 december 2000); die voorzagen in sancties tegen de Taliban wanneer Osama bin Laden niet zou worden uitgeleverd, sorteerden geen effect. De tegenstanders van de Taliban verenigden zich in de Noordelijke Alliantie, een gelegenheidscoalitie van facties die elkaar eerder bestreden. Politiek leider van de Alliantie was Burhanuddin Rabani, de verdreven president. Militair leider was de charismatische generaal Massoud, die bij een aanslag in september 2001 om het leven kwam. De Noordelijke Alliantie werd vooral gesteund door Rusland, Iran, de Centraal Aziatische republieken en India. Pakistan erkende en steunde het Taliban regime. In de afgelopen jaren was er sprake van een groot aantal uiteenlopende vredesinitiatieven, geïnitieerd door o.a. de Afghaanse diaspora en de Organisatie van de Islamitische Conferentie. Het bekendste vredesinitiatief vond plaats onder auspiciën van de Verenigde Naties in het kader van de 6+2, de 6 buurlanden van Afghanistan plus de VS en Rusland. Het ontbrak de strijdende partijen echter aan politieke wil om tot overeenstemming te komen. Na de aanslagen van 11 september 2001 in New York en Washington D.C. startten de Verenigde Staten, nadat de Taliban niet was ingegaan op de eisen zoals vastgelegd in de VN-Veiligheidsraadresoluties 1368 (d.d. 12 september 2001) en 1373 (d.d. 28 september 2001), op 7 oktober 2001operatie Enduring Freedom. Deze operatie richt zich tegen militaire installaties van de Taliban en tegen de trainingskampen van Al Qaeda. De noordelijke Alliantie, de gelegenheidscoalitie van tegenstanders van de Taliban, maakte gebruik van de voortdurende luchtacties en behaalde sneller dan verwacht grote militaire successen. Zowel in internationaal als Europees verband richtte de aandacht zich spoedig na aanvang van de militaire acties op de toekomst van Afghanistan na de val van de Taliban. De leidende gedachte daarbij was dat geen politiek- en veiligheidsvacuüm in het land mocht ontstaan en dat zo spoedig mogelijk met de wederopbouw moest worden begonnen. In de VN Veiligheidsraadresolutie 1378 (d.d. 14 november 2001) werd tot uitdrukking gebracht dat internationaal brede overeenstemming bestond over de doelstelling van een brede, representatieve en stabiele regering en politieke structuur in Afghanistan. Afghaans ownership werd van cruciaal belang geacht. Om deze doelstelling te bereiken vond eind november en begin december 2001 in Bonn een door de VN geïnitieerde vergadering plaats. Aan deze vergadering werd onder leiding van de Speciale Vertegenwoordiger voor Afghanistan van de Secretaris Generaal van de Verenigde Naties, Lakhdar Brahimi deelgenomen door delegaties van de Noordelijke Alliantie, de Rome-groep (gelieerd aan ex koning Zahir Shah), de Cyprus-groep (shiitisch/Iran) en de Peshawar-groep (Pathaans/Pakistan). De belangrijkste elementen uit het in Bonn gesloten akkoord zijn:

* Overeenstemming over de benoeming van een interim-regering,

* Het premierschap zal worden vervuld door Hamid Karzai, Pathaan, en geen lid van de

Noordelijke Alliantie,

* Instemming met de komst van een vredesmacht. De VN-veiligheidsraad werd in annex I van het akkoord verzocht to consider authorizing the early deployment to Afghanistan of a United Nations mandated force.

1. ISAF

In de VN-Veiligheidsraadresolutie 1386 (d.d. 20 december 2001), waarin onder verwijzing naar Hoofdstuk VII van het VN Handvest het mandaat van de veiligheidsmacht werd gegeven, riep de VN lidstaten op om bij te dragen aan deze veiligheidsmacht met personeel, materieel en andere middelen. Op grond van artikel 100 van de Grondwet informeerden de Ministers van Buitenlandse Zaken en van Defensie de Eerste en Tweede Kamer van de Staten-Generaal op 21 december 2001 per brief over het besluit van de Regering tot deelname van Nederlandse militaire eenheden aan de VN-gemandateerde International Security Assistance Force in Afghanistan. Het besluit was genomen na afweging van de aandachtspunten uit het Toetsingskader, dat op 19 juli 2001 aan de Kamer werd toegezonden (23 591/26 454, nr. 7). Een meerderheid van de Tweede Kamer steunde het besluit van de Regering. De Koninklijke landmacht zou met een versterkte infanteriecompagnie luchtmobiel (met een sterkte van ongeveer 200 personen), geïntegreerd in het versterkte Duits-Deens-Oostenrijkse bataljon deelnemen aan ISAF. De Koninklijke luchtmacht zou voor de strategische verplaatsing van de eenheden vanuit Nederland naar Afghanistan transportvliegtuigen (2x KDC-10 en 2 x C-130) ter beschikking stellen. Het Verenigd Koninkrijk sprak op 19 december 2001 de bereidheid uit om voor een initiële periode van ongeveer 3 maanden de leiding te nemen in de organisatie en de bevelvoering van de veiligheidsmacht. ISAF werd op uitdrukkelijk verzoek van de in VN-kaders erkende nieuwe Afghaanse autoriteiten ontplooid in Afghanistan. Het mandaat is vastgelegd in VN-veiligheidsraadresolutie 1386 en houdt in het assisteren van de Afghaanse interim-regering bij het handhaven van de veiligheid in Kaboel en omstreken, opdat de Afghaanse interim-regering alsmede VN-personeel in een veilige omgeving kunnen opereren. Ondanks de intentie van het Verenigd Koninkrijk slechts voor 3 maanden de leiding over ISAF op zich te nemen, behield zij de leiding over ISAF tot 20 juni 2002; op die datum nam Turkije de leiding van ISAF over van het Verenigd Koninkrijk. Turkije behield vervolgens de leiding over ISAF tot 10 februari 2003. Op die datum namen Duitsland en Nederland gezamenlijk, voor een periode van 6 maanden, de leiding over ISAF III op zich.

1. Elementen van het Toetsingskader 1. Mandaat De juridische basis voor ISAF vormen het Akkoord van Bonn, de VN Veiligheidsraadresoluties 1386 (20 december 2001),1413 (23 mei 2002) en 1444 (20 december 2002). Het mandaat loopt tot 20 december 2003 en houdt in: het assisteren van de Afghaanse overgangsregering bij het handhaven van de veiligheid in Kaboel en omstreken, opdat de Afghaanse overgangsregering alsmede VN-personeel in een veilige omgeving kunnen opereren. Het mandaat is gebaseerd op Hoofdstuk VII van het VN-Handvest en verschaft de veiligheidsmacht de mogelijkheid alle maatregelen te treffen die noodzakelijk worden geacht voor de uitvoering van de opdracht. Dit houdt in dat de veiligheidsmacht desnoods met militair geweld kan optreden om de veiligheid in Kaboel te handhaven. Het mandaat blijkt in de praktijk helder te zijn en is gedurende het verloop van de operatie niet gewijzigd. De militaire doelstelling en de opdracht voor de militaire eenheden zijn duidelijk. Gedurende de uitzending hebben zich geen incidenten voorgedaan waarbij het nodig was om gebruik te maken van het krachtige mandaat, zoals dat op grond van hoofdstuk VII van het VN-Handvest is verstrekt. Eénmaal hebben de Nederlandse eenheden, op verzoek van de Afghaanse autoriteiten, ver buiten het ISAF-operatiegebied geopereerd. Dit deed zich voor na de aardbeving in Noord-Afghanistan op 26 maart 2002. Na uitvoerig overleg met en toestemming van de Chef Defensiestaf (CDS) heeft een detachement van 21 Nederlandse militairen deelgenomen aan een hulpverleningsoperatie van ISAF in het rampgebied. De hulpverleningsoperatie viel weliswaar buiten het mandaat van ISAF, maar deze snelle actie van ISAF heeft zeer zeker bijgedragen aan de waardering voor en acceptatie van ISAF door de Afghaanse bevolking. 2. Militaire haalbaarheid 1. Haalbaarheid en uitvoerbaarheid van de militaire opdracht

De Regering oordeelde bij het besluit tot uitzending dat de militaire opdracht van ISAF, zoals verwoord in de VN Veiligheidsraadresolutie 1386 en de uitwerking daarvan in het ISAF concept of operations door het Verenigd Koninkrijk, helder en uitvoerbaar is. Het doel van de operatie is de Afghaanse interim-regering (en later de overgangsregering) te assisteren in het scheppen en handhaven van de veiligheid in Kaboel en omstreken. Volgens het mandaat van de VN Veiligheidsraad kan ISAF alle noodzakelijk geachte maatregelen treffen om zijn opdracht uit te voeren. Ten tijde van het besluit tot deelname aan de ISAF operatie waren de onderhandelingen over het Military Technical Agreement (MTA) nog niet afgerond. Op 4 januari 2002 ondertekende de eerste (Britse) Commandant van ISAF een MTA met de Afghaanse autoriteiten. Hierin werden afspraken gemaakt over de wijze van optreden van ISAF, de Freedom of Movement van ISAF en de samenwerking van ISAF met de interim-regering. De volgende hoofdtaken werden voor ISAF geformuleerd:

* Beveiligen van tevoren aangewezen gebieden, gebouwen en routes,

* Beschermen VN-staf,

* Uitbrengen van liaison met de interim-regering en de Speciale Vertegenwoordiger van de SGVN,

* Adviseren van de Afghaanse interim-regering over toekomstige veiligheidsstructuren,

* Uitbrengen van liaison met de Afghaanse politie,

* Het adviseren en, waar mogelijk, ondersteunen van wederopbouw,

* Het adviseren van de interim-regering over de toekomstige structuur van een Afghaanse krijgsmacht,

* Zorgdragen voor de eigen veiligheid.

Het Nederlandse ISAF-detachement kon, binnen het toegewezen gebied van verantwoordelijkheid, op goede wijze invulling geven aan nagenoeg al deze hoofdtaken. De multinationale aanwezigheid van ISAF droeg door een voortdurende aanwezigheid en intensieve patrouillegang (zowel zelfstandig als gezamenlijk met de Afghaanse politie) bij aan de relatieve veiligheid van de stad. Ondanks enkele serieuze aanslagen en verscheidene onnauwkeurige raketaanvallen in de richting van Camp Warehouse en Kabul International Airport kwam het proces van normalisatie in Kaboel langzaam op gang en raakte de bevolking van Kaboel en omstreken steeds meer gewend aan de vrede. Desondanks is nog steeds sprake van veel criminaliteit en blijven de verhoudingen tussen de verschillende groeperingen gespannen. ISAF heeft inmiddels een uitgebreid liaisonnetwerk met Afghaanse ministeries en internationale organisaties opgezet. Mede door de aanwezigheid van ISAF zijn de Afghaanse overgangsregering en het VN-personeel in staat geweest te beginnen met hun werkzaamheden voor de normalisatie en wederopbouw van Afghanistan. Zo zijn nieuwe overheidsstructuren opgezet, werd de strijd tegen het internationale terrorisme aangegaan en werd getracht de drugshandel en de georganiseerde misdaad in te perken. Tevens vond in juni 2002 de Nood-Loya Jirga plaats die resulteerde in de benoeming van de huidige overgangsregering onder leiding van president Hamid Karzai. Bevinding

* In de praktijk is gebleken dat de militaire opdracht voor de Nederlandse ISAF-compagnie gedurende de evaluatieperiode duidelijk en uitvoerbaar was. Mede door de aanwezigheid van ISAF in Kaboel kan gesproken worden van een voorzichtige verbetering van de veiligheidssituatie in Kaboel.

1. Geweldsinstructie (Rules of Engagement) Op het moment van het besluit tot uitzending waren de rules of engagement (ROE) nog niet definitief vastgesteld. De Regering ging er echter vanuit, gelet op het Hoofdstuk VII-karakter (VN-Handvest) van de missie, dat deze robuust zouden zijn. De Regering ging hier des te meer vanuit, omdat de beoogde partners grotendeels NAVO-bondgenoten waren met ruime ervaring in robuust militair optreden in vredesoperaties. De ROE zoals deze zijn geformuleerd voor deze operatie zijn inderdaad ondubbelzinnig en bevatten geen tegenstrijdigheden of onduidelijkheden. De ROE vormen op geen enkele wijze een belemmering voor de uitvoering van de taken. De ROE zijn voor alle deelnemende landen aan ISAF gelijk. Gedurende de evaluatieperiode hebben zich geen incidenten voorgedaan waarbij het nodig was gebruik te maken van de robuuste ROE zoals die op grond van hoofdstuk VII van het VN-Handvest zijn verstrekt. 2. Bevelstructuur

De Verenigde Naties verleenden met Veiligheidsraadresolutie 1386 (en vervolgresoluties) het mandaat voor de uitvoering van de operatie aan de internationale veiligheidsmacht ISAF, waarbij VN-functionarissen geen directe zeggenschap zouden hebben over de veiligheidsmacht. De lead nation, in eerste instantie het Verenigd Koninkrijk (later Turkije en vervolgens Duitsland/Nederland), zou het bevel voeren over ISAF. Met betrekking tot de relatie tussen ISAF en de militaire eenheden die in Afghanistan opereerden in operatie Enduring Freedom zou het US Central Command (CENTCOM) de bevoegdheid hebben om te voorkomen dat de activiteiten van beide operaties met elkaar in conflict kwamen (authority to deconflict). In dat opzicht had CENTCOM operational command over de veiligheidsmacht en was voorkomen dat er sprake was van dubbele sleutels. Tevens zegden de Verenigde Staten toe dat wanneer de toestand in Kaboel dermate zou verslechteren dat het onverantwoord zou zijn de missie voort te zetten, de noodzakelijke Amerikaanse militaire capaciteit voor extractie beschikbaar zou zijn. Zowel bij de overname van de leiding over ISAF door Turkije als bij de overname van de leiding door Duitsland en Nederland werden deze afspraken met de Verenigde Staten over operationele aangelegenheden bevestigd. Onder de Commandant ISAF (de strategische commandant) ressorteren o.a. de Kabul Multi National Brigade, Kabul International Airport en het CIMIC Coordination Centre . De Commandant Kabul Multinational Brigade (de tactische commandant) heeft onder meer tot zijn beschikking drie gevechtsgroepen (van bataljonsgrootte), een geniebataljon en een Explosieven Opruimings Dienst (EOD)-compagnie, een transporthelikoptereenheid en geneeskundige en logistieke ondersteuning. Nederland levert de plaatsvervangend commandant van de Kabul Multinational Brigade. Het Duitse bataljon bestaat onder meer uit een Duitse compagnie, een Duits-Oostenrijkse compagnie en een Nederlandse compagnie. De Nederlandse eenheid is onder Operational Control (OPCON) gesteld van de commandant van het Duitse bataljon. Gedurende het verloop van de missie was geen sprake van onduidelijke bevelsverhoudingen binnen ISAF en het kwam ook niet voor dat CENTCOM moest ingrijpen om te voorkomen dat activiteiten van operatie Enduring Freedom en ISAF met elkaar strijdig zouden zijn. Bevinding

* De gehanteerde bevelsstructuur, zowel binnen ISAF, als de bevelsverhouding met CENTCOM is helder en eenduidig.

1. Risicos

Bij het besluit tot uitzending concludeerde de Regering dat de militaire risicos in deze gecompliceerde operatie weliswaar aanzienlijk waren, maar dat de inzet van Nederlandse militairen, gelet op de met deze operatie gemoeide belangen, het krachtige mandaat, de overige deelnemende landen en de betrokkenheid van de VS, verantwoord was. Bij haar besluit tot deelname aan deze operatie vermeldde de Regering een aantal factoren die van invloed zouden zijn op de veiligheid van ISAF:

* De mate waarin alle betrokken partijen het akkoord van Bonn zouden naleven.

* De manier waarop de verschillende facties in Afghanistan met elkaar zouden omgaan.

* De houding van de Afghaanse bevolking ten opzichte van de komst van buitenlandse militairen.

* De voortdurende dreiging die uitbleef gaan van de anti-Westerse extremisten, waaronder overgebleven Al-Qaeda-cellen en Taliban-elementen.

* Het gegeven dat de veiligheidsmacht zich diende te ontplooien en aan te vangen met de missie, terwijl gelijkertijd nog offensieve activiteiten in het kader van operatie Enduring Freedom werden uitgevoerd.

* Het feit dat in geheel Afghanistan nog sprake was van een grote mijnendreiging en dat er nog talloze niet geëxplodeerde projectielen en booby traps aanwezig waren.

* Op de wegen in en rondom Kaboel werd regelmatig melding gemaakt van gewelddadigheden en berovingen, hetgeen de logistieke aanvoer van ISAF kon bemoeilijken.

De situatie in en rond Kaboel ontwikkelt zich sinds het begin van de ISAF-operatie weliswaar zeer voorzichtig in de goede richting, maar nog steeds kan gesproken worden van aanzienlijke risicos. Alhoewel zich sinds de aanwezigheid van de Nederlandse ISAF-militairen in Kaboel enkele serieuze incidenten hebben voorgedaan blijft de algemene veiligheidssituatie in Afghanistan relatief stabiel, zij het gespannen. Het gegeven dat voor het eerst sinds twintig jaar de avondklok in Kaboel is afgeschaft is een teken voor de toegenomen veiligheid in de stad. De nog steeds gespannen situatie is vooral te wijten aan de aanwezigheid van personen en groeperingen die het akkoord van Bonn niet onderschrijven. Een probleem blijft dat de invloed en het gezag van de centrale regering buiten Kaboel en de directe omgeving beperkt blijft. Nog steeds behouden regionale krijgsheren en facties een onafhankelijke positie en hebben vaak ook eigen inkomsten, bijvoorbeeld uit de papaverteelt (opium). Met enige regelmaat doen zich schermutselingen voor tussen rivaliserende krijgsheren en facties. De invloed daarvan op de veiligheidssituatie in Kaboel is echter beperkt, al is niet uit te sluiten dat ISAF-personeel onbedoeld betrokken raakt bij schermutselingen tussen rivaliserende etnische groeperingen en/of krijgsheren. De bevolking van Kaboel blijft positief ten aanzien van ISAF. De algemene situatie in de stad en directe omgeving is relatief rustig, afgezien van verschillende vormen van criminaliteit en de mogelijke aanwezigheid van anti-westerse elementen. Van deze anti-westerse elementen gaat een directe dreiging uit omdat zij aanslagen kunnen uitvoeren waarbij ook Nederlandse militairen betrokken kunnen raken. Dat dit geen denkbeeldige dreiging is blijkt uit het feit dat zich de afgelopen maanden meerdere incidenten hebben voorgedaan waarbij ongeleide projectielen in de omgeving van Camp Warehouse terechtkwamen. In maart 2003 deed zich bovendien een aanslag voor op een Nederlandse ISAF-patrouille waarbij een lokale tolk om het leven kwam en een Nederlandse militair gewond raakte. Op 30 maart vond een enkele raketaanval op het Hoofdkwartier ISAF in het centrum van Kaboel plaats. Bij deze aanval vielen geen gewonden, er was slechts sprake van materiële schade. ISAF heeft verschillende maatregelen genomen om de risicos te verminderen. Zo worden al geruime tijd, in samenwerking met Afghaanse veiligheidsdiensten, gerichte patrouilles uitgevoerd naar gebieden waarvandaan regelmatig raketten worden afgevuurd. Het Korps Commandotroepen wordt ingezet om inlichtingen te verzamelen. Tegelijkertijd met de ontplooiing van delen van het hoofdkwartier van het Duits-Nederlandse legerkorps in begin 2003 werd een mortieropsporingsradar-eenheid toegevoegd aan de Nederlandse compagnie zodat de afvuurlocaties van projectielen kunnen worden vastgesteld. Met deze informatie kunnen vervolgens doelgerichte patrouilles worden uitgevoerd. Tevens werden in het voorjaar van 2003, naast de zes reeds aanwezige Patrias, twee extra Patrias naar Kaboel verplaatst. Op het Camp Warehouse, waar de Nederlandse ISAF-compagnie is ondergebracht, zijn voldoende beschermingsmiddelen (bunkers) aanwezig waar de militairen kunnen schuilen. Teneinde de reeds bestaande beschermingsmaatregelen op Camp Warehouse en het Hoofdkwartier ISAF te verbeteren, werd begin februari 2003 een constructiecompagnie uitgezonden naar Kaboel. Nog steeds gaat een grote dreiging uit van de talloze mijnen, UXOs en booby traps die in het gehele land aanwezig zijn. De Nederlandse ISAF-militairen zijn hierover in hun voorbereiding zeer goed geïnformeerd en in het operatiegebied worden strenge veiligheidsregels toegepast. Zo wordt uitsluitend gepatrouilleerd op verkende routes en UXOs, mijnen en munitie die aangetroffen worden bij patrouilles worden gemarkeerd en vervolgens door gespecialiseerd personeel onschadelijk gemaakt. Dat ook hier risicos aan verbonden zijn bleek overigens op 6 maart 2002 toen bij de demontage van een luchtafweerraket drie Deense en twee Duitse genisten om het leven kwamen en acht militairen gewond raakten. De hygiëne- en gezondheidsrisicos blijken in de praktijk beperkt te zijn. Ondanks de primitieve leef- en werkomstandigheden aan het begin van de operatie hebben zich op dit vlak geen noemenswaardige problemen voorgedaan. Door de eenheid werden de voorzorgsmaatregelen strikt nageleefd en de bij de eenheid aanwezige hygiëne en preventieve gezondheidszorg (HPG-)specialist kon tijdig inspelen op lokale omstandigheden. Begin juli 2002 werden tussen het grind, dat tussen de tenten op het Camp Warehouse was aangelegd, enkele brokstukken aangetroffen die mogelijk wit asbest bevatten. Na onderzoek van monsters bleek het te gaan om witte asbest in gebonden vorm. Deze vorm van asbest is alleen gevaarlijk als het wordt ingeademd. Teneinde de gezondheidsrisicos te minimaliseren, werd het desbetreffende grindpad afgedekt en werd een aanvullend onderzoek uitgevoerd door een ARBO-team van de Koninklijke landmacht. Dit onderzoek bevestigde dat er geen gezondheidsrisicos waren voor het personeel. Voorts is een registratie uitgevoerd van al het personeel dat na 3 juli 2002 op het desbetreffende deel van kamp van Camp Warehouse is geweest. De Tweede Kamer is op 19 juli 2002 geïnformeerd over dit incident. Naarmate de missie langer duurt, wordt geleidelijk het comfortniveau op het Camp Warehouse doelbewust verhoogd. Zo zijn er inmiddels goede douche-, toilet-, ontspannings- en sportfaciliteiten aanwezig op het kamp. Wanneer in het voorjaar de temperatuur weer gaat stijgen, gaat het personeel over tot het nemen van malaria-preventiemaatregelen (waaronder het gebruik van kleding geïmpregneerd met permethrine en malaria profylaxe). Bevinding

* Tijdens de uitvoering van de missie is sprake van aanzienlijke risicos voor de Nederlandse militairen in ISAF. Echter, gelet op het robuuste mandaat, de genomen beschermingsmaatregelen, de goede opleiding, voorbereiding, discipline en actieve patrouillegang van de Nederlandse militairen zijn de risicos steeds verantwoord geweest.

1. Geschiktheid en beschikbaarheid

De Koninklijke landmacht draagt bij aan deze operatie met goed getrainde en uitgeruste eenheden van de 11de Luchtmobiele Brigade en het Korps Commandotroepen. Personeel wordt, in verband met de primitieve omstandigheden, in principe voor een periode van drie maanden uitgezonden. Op dit moment bevindt rotatie vijf zich in het operatiegebied. De bewapening van de compagnie bestaat naast de persoonlijke wapens uit diverse soorten antitankwapens, mortieren en machinegeweren. Het Korps Commandotroepen heeft een peloton ter beschikking gesteld dat voornamelijk wordt ingezet voor het verzamelen van inlichtingen voor de commandant Kabul Multinational Brigade. Bij aanvang van de operatie bestond de Nederlandse bijdrage uit circa 220 militairen, waarbij het merendeel van deze bijdrage bestond uit de versterkte luchtmobiele compagnie die werd ondergebracht in het versterkte Duits-Deens-Oostenrijks-bataljon. Als gevolg van de overname van het lead-nation-schap door Duitsland en Nederland groeide begin 2003 de Nederlandse bijdrage van circa 220 militairen naar circa 650 militairen. De volgende veranderingen vonden plaats. Het KCT-peloton werd ter beschikking gesteld aan de Commandant ISAF voor het uitvoeren van verkenningstaken. Een regulier verkenningspeloton van de Luchtmobiele Brigade nam de oorspronkelijke taken van dit KCT-peloton over en daarnaast werd ook nog een extra infanteriepeloton toegevoegd aan de Nederlandse ISAF-compagnie. Daarnaast werden o.a. ruim 40 Nederlandse officieren die deel uitmaken van HQ ISAF, een stafondersteuningsbataljon, een verbindingsbataljon en een Mobiel Geneeskundig Operatiekamer Systeem (MOGOS) naar Kaboel uitgezonden. Ook werd i.v.m. het lokaliseren van de afvuurposities van de raketten een mortieropsporingsradar-eenheid toegevoegd aan ISAF. Bovendien, werd zoals reeds eerder genoemd, een genie-eenheid (80 militairen) naar Kaboel uitgezonden om de reeds bestaande beschermingsmaatregelen te verbeteren. In het kader van het gezamenlijke Duits-Nederlandse lead-nation-schap vervult een Nederlandse opperofficier de functie van plaatsvervangend Commandant ISAF. Bevinding

* De uiteindelijke samenstelling van ISAF III, met inbegrip van de Nederlandse eenheden en militairen, is toegesneden op de specifieke omstandigheden en taken die op grond van het MTA worden uitgevoerd.

1. Duur van de deelname

Bij het besluit tot uitzending op 21 december 2001 meldde de Regering dat in principe voor een periode van zes maanden eenheden beschikbaar zouden worden gesteld. Na drie maanden zou een stand van zaken worden opgemaakt en zou de eenheid, gezien de bijzondere aard, intensiteit en zwaarte van de operatie worden afgelost door een nieuwe Nederlandse eenheid. In april 2002 was de Regering van mening dat de situatie in Afghanistan zich sinds het akkoord van Bonn en het aantreden van de Afghaanse interim-regering in positieve zin ontwikkelde en dat daarvoor de aanwezigheid van ISAF cruciaal was. De Nederlandse bijdrage werd daarom, evenals de Duitse bijdrage gecontinueerd tot juni 2002. Op 23 mei 2002 werd met de VN veiligheidsraad resolutie 1413 het ISAF-mandaat wederom voor een half jaar verlengd. Nederland besloot in lijn hiermee ook de deelname aan ISAF voor een half jaar te verlengen waarbij de omvang van het contingent ongewijzigd bleef. Op 6 november 2002 besloot de Regering om met ingang van 20 december 2002 de Nederlandse bijdrage aan ISAF wederom met een half jaar te verlengen. Tevens nam het kabinet het besluit om samen met Duitsland, voor een periode van zes maanden, de leiding over de ISAF-missie op zich te nemen.

1. Militair-operationeel 1. Planning De planning voor de ISAF-operatie kan verdeeld worden in twee verschillende fasen. De eerste fase had betrekking op de feitelijke planning van de operatie nadat het akkoord van Bonn tot stand was gekomen. Deze planning vond vooral plaats in december 2001. De tweede planningsfase had betrekking op die periode waarin Duitsland en Nederland de planning uitvoerden voor de gezamenlijke leiding over ISAF III. Deze planning vond plaats in de periode september 2002 tot januari 2003 en zal nader aan de orde komen in de eindevaluatie van het Duits-Nederlandse lead-nation-schap van ISAF III. Hieronder zal eerst een beschrijving worden gegeven van de planning die voorafging aan de ISAF-operatie en vervolgens zal summier de planning voor de gezamenlijke leiding over ISAF III worden beschreven. 1. Planning voor het begin de ISAF-operatie 1. Nationale planning De nationale planning van de operatie vond plaats onder verantwoordelijkheid van de CDS. De CDS wees de Koninklijke landmacht aan als coördinerend krijgsmachtdeel, verantwoordelijk voor de logistieke ondersteuning en personele ondersteuning van het Nederlandse contingent. Namens de CDS was reeds in oktober 2001 door het Defensie Crisis Beheersingscentrum (DCBC), in het kader van de Operatie Enduring Freedom, het joint Planningsteam Enduring Freedom (PTEF) geformeerd. De sturing van de nationale planning voor de ISAF-operatie gebeurde vanaf december 2001 vanuit het PTEF. Een belangrijk uitgangspunt bij de nationale planning was de wens van Nederland om bij deze operatie samenwerking te zoeken met een groot, bij voorkeur Europees land. Dit uitgangspunt kreeg gestalte door de intensieve samenwerking met Duitsland. 2. Internationale planning Aangezien het Verenigd Koninkrijk de bereidheid had uitgesproken initieel de leiding over ISAF op zich te nemen, nam dit land ook het voortouw in de internationale planning van de operatie. De deelnemende landen werden hierdoor in sterke mate afhankelijk van het Britse planningsproces waarbij, gezien de zeer sterke tijdsdruk waaronder dit moest plaatsvinden, verschillende planningsactiviteiten niet na elkaar, maar gelijktijding moesten worden uitgevoerd. Mede hierdoor was het voor de deelnemende landen aan ISAF niet altijd duidelijk in welke fase het Britse planningsproces zich bevond, hetgeen weerslag had op de Nederlandse nationale planning. Nederland had reeds kort nadat de Nederlandse Regering de principebereidheid had uitgesproken deel te nemen aan de ISAF-operatie afspraken bij Duitsland de mogelijkheden afgetast om gezamenlijk deel te nemen aan deze operatie. De Duitse en het Nederlandse planningsprocessen, die gericht waren op het genereren van eenheden en de logistieke samenwerking, sloten nauw op elkaar aan en mede hierdoor verliep de planning van de operatie in samenwerking met Duitsland goed. Teneinde de informatie-uitwisseling en coördinatie tussen Duitsland en Nederland te optimaliseren, werden naast de reeds permanent aanwezige liaison officieren, Nederlandse en Duitse liaison officieren tijdelijk geplaatst bij het DCBC te Den Haag en het Einsatzführungskommando der Bundeswehr te Potsdam, nabij Berlijn. Na overleg met het Verenigd Koninkrijk, dat inmiddels afspraken had gemaakt met de Afghaanse autoriteiten, bleek dat de Nederlandse eenheid niet groter dan 220 militairen kon zijn. De Nederlandse militairen bleken goed in staat de opgedragen taken in het toegewezen gebied van verantwoordelijkheid uit te kunnen voeren. 2. Planning voor de gezamenlijke leiding van Duitsland en Nederland over ISAF III 1. Binationale planning Op 24 september 2002 maakten de Nederlandse Ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie kenbaar dat Duitsland en Nederland onderzochten of het mogelijk en wenselijk was om delen van het Hoofdkwartier van het 1e Duits-Nederlandse Legerkorps (HQ 1GNC) in Afghanistan in te zetten om de leiding over ISAF III op zich te nemen. Op militair niveau vonden reeds verkennende besprekingen plaats om de noodzakelijke planning hiervoor in gang te zetten. Met de overname van de leiding over ISAF III moesten Duitsland en Nederland niet alleen de commandant en het hoofdkwartier van ISAF leveren, maar werden zij tevens in politieke en militair-strategische zin verantwoordelijk voor de operatie. Om de militaire haalbaarheid van een mogelijke Duits-Nederlandse leiding over ISAF III te onderzoeken werd door de beide Ministeries van Defensie de zogeheten Combined Joint Planning Group (CJPG) opgericht, welke werd ondergebracht bij het Einsatzführungskommando in Potsdam. Deze binationale CJPG, die onder Nederlandse leiding stond, bracht de militair-strategische aspecten van de gezamenlijke leiding over ISAF III in kaart. De CJPG moest voor haar werkzaamheden ten behoeve van de planning adviezen inwinnen bij beide landen en had hiervoor informatie nodig vanuit de krijgsmachtdelen. Normaal gesproken zouden dergelijke verzoeken via de Duitse en Nederlandse Defensiestaven worden ingediend. Echter, gezien de grote tijdsdruk waaronder de CJPG haar advies moest formuleren, was het noodzakelijk dat de CJPG direct verzoeken kon uitzetten bij Duitse en Nederlandse krijgsmachtdelen. De CDS verleende hiervoor speciale toestemming aan de CJPG, maar bepaalde daarbij wel dat het DCBC geïnformeerd zou worden over dergelijke verzoeken en dat de beantwoording van deze vragen via het DCBC moest gebeuren. Op deze wijze kon het DCBC op de hoogte blijven van de voortgang van de planning van de CJPG. Begin oktober 2002 voerde de CJPG een factfinding-missie uit in Kaboel en vonden gesprekken plaats met Turkse militairen over de overname van de leiding over ISAF. De CJPG stelde vervolgens een advies op dat werd aangeboden aan de Nederlandse en Duitse CDS. Op grond van het advies van de CJPG en de nauwe afstemming tussen de Duitse en Nederlandse Ministeries van Defensie en Buitenlandse zaken concludeerden de Nederlandse en Duitse CDS eind oktober dat overname van de leiding over ISAF mogelijk was. Op basis van dit advies kon vervolgens politieke besluitvorming plaatsvinden. Zo nam de Nederlandse Regering op 1 november 2002 een positief besluit en de Duitse Regering op 6 november 2002. Het Duitse Regeringsbesluit diende bekrachtigd te worden door het parlement, hetgeen echter pas kon gebeuren nadat de VN veiligheidsraad resolutie 1444 op 20 december 2002 had aangenomen. Duitse parlementaire instemming vond eveneens plaats op 20 december 2002. Het Nederlands parlement stemde op 12 december 2002 in met het Duits-Nederlandse lead-nation-schap over ISAFIII. Nadat de CJPG haar advies had aangeboden aan de Duitse en Nederlandse CDS, werd de CJPG, naast het plannen en voorbereiden van de operationele aansturing van ISAF III, tevens integraal belast met de aansturing van de binationale formering en gereedstelling van het Duits-Nederlandse contingent. Op 6 november 2002 vroegen Duitsland en Nederland de NAVO het gezamenlijke leiderschap over ISAF III te ondersteunen. Veel van de troepenleverende landen van ISAF zijn NAVO-partners en het HQ 1 GNC maakt deel uit van de force structure van de NAVO. De NAVO stemde in met een ondersteunende rol bij de coördinatie van de bijdragen van landen aan ISAF III (de zogeheten force generation), bij het gebruik van inlichtingenbestanden van de NAVO en bij de verspreiding van routinematige informatie aan niet deelnemende NAVO-landen. Op 10 december 2002 ging de CJPG over in het ISAF Operations Coordination Center (IOCC). Het IOCC ondersteunt de commandant van het Einsatzführungskommando in zijn hoedanigheid als Joint Commander (JC). Naast het IOCC beschikt de JC tevens over het Multinational Movement Control Centre (MNMCC), dat is ondergebracht op vliegbasis Eindhoven. Vanuit het MNMCC vindt coördinatie plaats van het strategische transport van en naar Afghanistan. In de besprekingen met Turkije over de overname van de leiding over ISAF kwam al snel naar voren dat Turkije uiterlijk in december 2002 de leiding wilde overdragen aan Duitsland en Nederland. Echter, de Duits-Nederlandse planning was initieel gericht op overname in maart 2003. Voorzien was namelijk dat het HQ 1 GNC eerst in november 2002 zou deelnemen aan oefening Canon Cloud, een oefening waarbij dit hoofdkwartier de High Readiness Forces-status binnen NAVO zou behalen. Rekening houdend met de benodigde planning, voorbereiding en verplaatsing van (delen) van het hoofdkwartier en ondersteunende eenheden naar Kaboel, hadden Duitsland en Nederland gepland de commando-overdracht in maart 2003 te laten plaatsvinden. Op verzoek van Turkije hebben Duitsland en Nederland de planning, voorbereiding en ontplooiing zo veel mogelijk gecomprimeerd en uiteindelijk de commando-overdracht kunnen vervroegen naar 10 februari 2003. 2. Nationale planning

Tijdens de bijeenkomsten van het Planningsteam (PT) ISAF III kwam de personele vulling van functies in het IOCC en het MNMCC ter sprake. De Nederlandse krijgsmachtdelen werden verzocht een aantal functies in deze staven te vullen. Enkele functies werden, ondanks herhaaldelijk aandringen in de bijeenkomsten van het PTISAF III, pas in een zeer laat stadium gevuld door de krijgsmachtdelen. Daarnaast deed zich bij de vulling van deze functies het volgende fenomeen voor. Bij de planning van de bemanning van het MNMCC had het DCBC aan bepaalde functies twee rangen gekoppeld. Dit bood de krijgsmachtdelen de mogelijkheid naar eigen inzicht te bepalen of de betreffende functie door een militair met een hogere of lagere rang zou worden vervuld in het MNMCC. Gezien de schaarste van geschikte personen voor deze functies, kozen de Nederlandse krijgsmachtdelen meestal voor plaatsing van militairen met de laagst mogelijke rang. Daarentegen kozen de buitenlandse deelnemers aan het MNMCC veelal voor het vullen van dergelijke functies met militairen met de hoogst mogelijke rang. Hoewel het bij deze operatie slechts tot één situatie heeft geleid waarbij een Nederlandse militair met een lagere rang leiding moest geven aan officieren met hogere rangen, behoeft dit punt in de toekomst de nodige aandacht. Bevinding en aanbeveling

* Het gegeven dat Nederland, bij het vaststellen van de bemanningslijsten van het MNMCC, niet één specifieke rang koppelde aan elke functie, had kunnen leiden tot scheve werkverhoudingen binnen deze staf en gaf een verkeerd signaal naar andere deelnemende landen. Bij de vaststelling van de bemanningslijsten van met name internationale staven ter ondersteuning van vredesoperaties dient het DCBC aan te geven welke functies op welk niveau door Nederland dienen te worden gevuld. Bij de vaststelling van de hoogte van deze rang dient de internationale context en het gegeven dat andere naties dergelijke functies veelal met de hoogst mogelijke rangen bekleden in aanmerking te worden genomen.

Het MNMCC dient 24 uur per dag operationeel te zijn om de ISAF-operatie goed te kunnen ondersteunen. Hiertoe ontwierp men een werkrooster waarbij personeel in ploegendiensten van 12 uur werd ingedeeld. Echter, deze manier van werken bleek in strijd te zijn met de normen van de werk-en rusttijdenregeling van het Algemeen Militaire Ambtenaren Reglement (AMAR). Immers, het MNMCC bevindt zich buiten het operatiegebied en daarom kan in formele zin geen aanspraak worden gemaakt op de Voorzieningen bij Vredes- en Humanitaire Operaties (VVHO). Bij de formering van het MNMCC (en in mindere mate het IOCC) had men onvoldoende rekening gehouden met dit feit en dreigde een personeelsuitbreiding noodzakelijk te zijn om de 24-uurs bezetting te kunnen realiseren. Pas in laatste instantie is besloten dat voor de duur van de inzet bepaalde elementen uit dit AMAR niet van toepassing werden verklaard voor personeel werkzaam in het MNMCC (en enkele functionarissen in het IOCC) en kon zonder personele uitbreiding het MNMCC functioneren. Bevinding en aanbeveling

* Militairen die tewerkgesteld zijn bij, buiten het operatiegebied gelegen, ondersteunende staven van een (vredes) operatie, kunnen geen aanspraak maken op VVHO en dienen in principe de werk- en rusttijdenregeling van het AMAR na te leven. Teneinde te voorkomen dat de personeelsbezetting van zich buiten het operatiegebied ingezette, essentiële hoofdkwartieren en staven op grond van het AMAR moet worden verdubbeld, dient reeds vroegtijdig bij de planning en formering van deze staven hiervoor een ontheffing te worden aangevraagd. Zonodig dient het betrokken personeel alsnog onder de VVHO te worden gebracht.

1. Missiegerichte opleiding en voorbereiding van de eenheden Het personeel van de 11^e Luchtmobiele Brigade werd vanaf 10 december 2001 betrokken bij de planning en voorbereiding van deze missie. Op grond van het opleidingsritme binnen de 11^e Luchtmobiele brigade werd besloten het 13^e infanteriebataljon te belasten met de voorbereiding van de eerste ISAF-infanteriecompagnie. De 1 Divisie 7 december werd gevraagd zorg te dragen voor de verdere noodzakelijke steun. Bij de volgende rotaties werden achtereenvolgens luchtmobiele compagnieën uitgezonden die behoren tot het 12^e en 11^e infanteriebataljon luchtmobiel. De uitgezonden eenheden hebben in voorbereiding op de uitzending naar Kaboel een gedegen opwerkprogramma doorlopen. Ter afsluiting van de opwerkperiode namen de eenheden deel aan een eindoefening waarbij situaties werden gesimuleerd die zich ook in het operatiegebied kunnen voordoen. Personeel dat eerder uitgezonden is geweest speelt bij deze eindoefeningen een belangrijke rol. Door hun participatie wordt kennis en ervaring en ervaring optimaal overgedragen aan de uit te zenden eenheid. 2. Ontplooiing De initiële ontplooiing van de ISAF-eenheden in Kaboel werd in grote mate bepaald door de eerste Commandant ISAF . Zijn uitgangspunt was dat de opbouw van de vredesmacht afhankelijk was van de operationele omstandigheden en de taken die vervuld moesten worden. De aanvoer van materieel diende afgestemd te zijn op de hoeveelheid aanwezig personeel in het operatiegebied. Te allen tijde diende voorkomen te worden dat personeel in het operatiegebied aanwezig was zonder dat het de beschikking had over het benodigde materieel, munitie en voertuigen, waardoor het niet in staat zou zijn operationele taken uit te voeren. De ontplooiing van het Nederlandse, Duitse, Deense en Oostenrijkse personeel en materieel werd in nauwe samenwerking met Duitsland uitgevoerd. Hierbij was de principe afspraak gemaakt dat Duitsland zou zorgdragen voor het vervoer van het meeste materieel naar Kaboel en dat Nederland zou zorgdragen voor het transport van personeel naar Kaboel. Omdat het onmogelijk was, gezien de slechte infrastructuur van Afghanistan en de haar omringende landen, personeel en materieel over land aan te voeren, diende alle aanvoer via de lucht te geschieden. Bijkomend probleem hierbij was de zeer beperkte beschikbaarheid van vliegvelden in Afghanistan. Slechts twee vliegvelden bleken geschikt om de grote aanvoer van troepen en materieel te kunnen verwerken. Het betrof het zwaar beschadigde en in eerste instantie onbruikbare Kabul International Airport nabij de hoofdstad Kaboel en het noordelijker gelegen kleinere vliegveld Bagram met een zeer beperkte capaciteit a.g.v. het militair gebruik voor de operatie Enduring Freedom. Beide vliegvelden beschikten bij het begin van de operatie in begin 2002 niet meer over de benodigde naderings- en landingssystemen en feitelijk kon alleen maar gesproken worden van aanwezigheid van in mindere of meerdere mate beschadigde landingsbanen. 1. Initiële ontplooiing van de hoofdmacht van het ISAF-contingent via de luchtbrug Nederland-Duitsland-Afghanistan

In Afghanistan gold ook nog een luchtdreiging vanwege de nog aanwezige draagbare luchtdoelwapens. Vliegtuigen zijn vooral op lagere vlieghoogte en tijdens de landingsfase kwetsbaar voor dit soort wapens. Hierdoor kon op vliegvelden in Afghanistan niet met de KDC-10 worden geland, maar alleen met vliegtuigen (zoals bijvoorbeeld de C-130 Hercules of de C-160 Transall transportvliegtuigen) die uitgerust zijn met zelfbeschermingsystemen (waarschuwing en bescherming tegen infra-rood geleide en radargeleide luchtdoelraketten). Omdat veel van deze luchtdoelwapens met visuele middelen worden gericht, genoot vliegen gedurende de nachtelijke uren de voorkeur. Echter, de Nederlandse C-130-vliegtuigen zijn niet uitgerust om s nachts een nadering naar een niet verlicht vliegveld uit te voeren. Momenteel zijn de C-130-vliegers niet uitgerust met night vision goggles. Voorts zijn ze er niet voor opgeleid en is de cockpitverlichting van het vliegtuig niet aangepast. De vluchten naar Kaboel werden daarom zodanig gepland dat de laatste fase van de vlucht kort na zonsopgang plaatsvond. Aangezien de Nederlandse C-130 vliegtuigen uitgerust waren met de benodigde zelfbeschermingsmiddelen, kon ondanks de mogelijke aanwezigheid van luchtdoelraketten, de laatste fase van de vlucht bij daglicht verantwoord worden uitgevoerd. Echter, omdat dit de tijd waarbinnen een landing kon worden uitgevoerd nog verder beperkte, kende de planning van vluchten op Kaboel weinig flexibiliteit. De ondersteuning van de vluchten van de Nederlandse C-130-vliegtuigen geschiedde door het Planning en Control Centrum (PCC) van de vliegbasis Eindhoven. Echter, omdat het PCC niet de beschikking had over beveiligde lange afstandverbindingen met de vliegtuigen, kon het deze ondersteuning niet geheel optimaal uitvoeren. Ook kon het PCC niet beschikken over beveiligde verbindingen met internationale hoofdkwartieren zoals bijvoorbeeld het Combined Air Operations Center (CAOC) in Saoedi-Arabië en het Regional Air Movement Coordination Center (RAMCC) te Qatar, hetgeen een absolute vereiste is om relevante missiegerichte informatie tijdig te kunnen ontvangen. Met een beveiligd verbindingssysteem voor lange afstanden zou het PCC de transportvliegtuigen gedurende de vlucht van aanvullende informatie kunnen voorzien of wijzigingen in het vluchtschema kunnen doorgeven. Nu kon dit alleen gebeuren wanneer het vliegtuig was geland op een vliegveld. Daarnaast is gebleken dat ook het personeel van het PCC onvoldoende getraind is om dergelijke operationele vluchten, onder betrekkelijk primitieve omstandigheden, goed te kunnen aansturen. Dit was het gevolg van het feit dat de vluchtopdrachten in het kader van ISAF volledig afwijkend waren van het concept dat men voor ogen had toen de organisatie van vliegbasis Eindhoven werd vastgesteld. Het was immers een van de eerste keren dat de C-130 transportvliegtuigen onder deze omstandigheden, met alle bijkomende beperkingen en problemen, op grote afstand van de vliegbasis Eindhoven, werden ingezet. Extra inspanning van al het betrokken personeel heeft het vertragend effect van deze problematiek tot een minimum beperkt. Bevindingen

* De Nederlandse C-130-transportvliegtuigen en hun bemanningen zijn niet voldoende uitgerust en voorbereid om onder tactische omstandigheden, bij nacht op slecht uitgeruste vliegvelden naderingen en landingen uit te voeren. Hoewel het bij de ontplooiing van het ISAF-detachement niet heeft geleid tot onacceptabele risicos, heeft dit wel tot gevolg gehad dat planning weinig flexibel was en dat de uitvoering werd gekenmerkt door, zij het korte, vertragingen.

* Het ontbreken van verbindingsmogelijkheden binnen het PCC en aan boord van de transportvliegtuigen vormt een beperking voor de bij het plannen en uitvoeren van strategische transportoperaties zo noodzakelijke flexibiliteit.

* De organisatie van de vliegbasis Eindhoven is ingericht op het ondersteunen van de vredesbedrijfsvoering van de krijgsmacht en op het ondersteunen van operaties binnen en in de periferie van Europa.

Aanbevelingen

* Teneinde bij toekomstige operaties beter in staat te zijn s nachts tactisch te kunnen vliegen en landen dienen bemanningen van tactische transportvliegtuigen (C-130 en F-60) te worden uitgerust met night vision goggles en te worden geoefend in het gebruik daarvan. Tevens dienen de benodigde aanpassingen aan de vliegtuigen te worden uitgevoerd.

* De noodzaak voor en behoefte aan beveiligde grond/grond- en grond/lucht-verbindingen ten behoeve van command en control tijdens strategische luchttransportoperaties dient in kaart te worden gebracht.

* Gelet op de ontwikkeling van de laatste jaren, waarbij Nederlandse strijdkrachten steeds verder buiten Europa worden ingezet, dient de organisatie van de vliegbasis Eindhoven zodanig te worden aangepast dat daar op adequate wijze steun aan kan worden verleend.

Aangezien het vliegbereik van de C-130-transportvliegtuigen beperkt was, was het noodzakelijk op de route naar Afghanistan een Forward Mounting Base (FMB) in te richten. Van de beschikbare FMB´s bleek uiteindelijk het vliegveld Trabzon in Turkije de meest geschikte te zijn. Dit vliegveld zou een cruciale rol gaan vervullen bij de initiële verplaatsing van het personeel naar Afghanistan. Het Nederlandse, Duitse, Deense en Oostenrijkse personeel werd met een Nederlandse KDC-10 vanaf de vliegbasis Eindhoven of het vliegveld Keulen getransporteerd naar het vliegveld Trabzon in Turkije. Hier stapte het personeel over op een Nederlandse C-130 transportvliegtuig en vloog vervolgens door naar vliegveld Bagram in Afghanistan. Aangezien er op het vliegveld Bagram geen mogelijkheid bestond de transportvliegtuigen te parkeren en te voorzien van brandstof voor een terugreis naar Trabzon, vlogen deze vliegtuigen na ontlading direct door naar het in Iran gelegen vliegveld Mashad, alwaar de bemanning overnachtte. De volgende dag vloog het transportvliegtuig terug naar Trabzon om de volgende lading personeel dat inmiddels met de volgende KDC-10 vanuit Nederland of Duitsland was ingevlogen te vervoeren naar Bagram. Om de planning van deze vluchten, de daadwerkelijke uitvoering van de vluchten en de afstemming met Nederland te optimaliseren zijn tijdelijk extra C-130 bemanningen en technisch personeel op Trabzon geplaatst. Toen eind januari 2002 Kabul International Airport weer werd geopend, hoefde geen gebruik meer te worden gemaakt van vliegveld Bagram en kon personeel direct worden ingevlogen naar Kaboel. Uiteindelijk was op 13 februari 2002 het gehele eerste Nederlandse ISAF-detachement aanwezig in Kaboel. De ontplooiing van het ISAF-detachement is voortdurend onderhevig geweest aan wijzigingen en veranderingen. Omdat in het kader van de operatie Enduring Freedom ook veel militair vliegverkeer boven Afghanistan aanwezig was, moesten alle vluchten worden ingepast in de zogenaamde Air Tasking Order (ATO) van deze operatie. In deze ATO werden dan slottijden toegewezen aan de transportvluchten voor ISAF. Regelmatig werden echter vluchtschemas op grond van operationele omstandigheden gewijzigd, of moesten vluchten als gevolg van slecht weer in Turkije of Afghanistan worden uitgesteld. Dit betekende dat nieuwe ATO-slottijden en diplomatieke overvliegvergunningen verkregen moesten worden. Door het zeer intensieve gebruik van het vliegveld Bagram en Kabul International Airport moest strak de hand worden gehouden aan de toegewezen slottijden. Een vertraging leidde er dan ook veelal toe dat een nieuwe een slottijd verkregen moest worden, wat tot verder uitstel van de vlucht kon leiden. Ook de diplomatieke overvliegvergunningen die verkregen waren voor een bepaalde vlucht hadden slechts een beperkte geldigheid. Uitstel van een vlucht betekende dan ook dat via diplomatieke kanalen een nieuwe overvliegvergunning moest worden aangevraagd met, wederom, verder uitstel tot gevolg. Dit heeft ertoe geleid dat de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordigingen in de desbetreffende landen grote inspanningen hebben moeten leveren om de benodigde diplomatieke overvliegvergunningen op tijd te verkrijgen. Mede dankzij deze inspanningen hebben zich geen onacceptabele vertragingen voorgedaan. Bevindingen

* Ondanks de invloed van vele externe factoren op de ontplooiing van het Nederlandse ISAF-detachement via Eindhoven/Keulen-Trabzon-Bagram (en later Kaboel)-Mashad heeft de luchtbrug van Eindhoven/Keulen, via Trabzon, naar Bagram/Kaboel goed gefunctioneerd en bijgedragen aan de relatief snelle ontplooiing van personeel en materieel naar Afghanistan.

* Tussen de vele variabelen die van invloed zijn op een strategische luchttransportoperatie vormen de tijd en procedure die benodigd zijn voor het aanvragen van overvliegvergunningen over diverse landen planningsfactoren van groot belang.

Aanbeveling

* De tijd en procedure benodigd voor het aanvragen en verkrijgen van diplomatieke overvliegvergunningen dient als planningsfactor te worden meegenomen in het planningsproces. Zowel de binnen Defensie verantwoordelijke planningsfunctionarissen, als de binnen het Ministerie van Buitenlandse Zaken relevante functionarissen dienen van het belang van deze planningsfactoren goed doordrongen te zijn.

De eenheden van ISAF ontplooiden zich op verschillende plaatsen in Kaboel. Het hoofdkwartier van ISAF werd ingericht in het centrum van Kaboel. Ook op Kabul International Airport, de belangrijke luchthaven die onder verantwoordelijkheid van de Commandant ISAF valt, werden ISAF-militairen gestationeerd. De bataljons van ISAF werden op verschillende locaties in Kaboel ondergebracht. De Nederlandse militairen, als onderdeel van het Duitse bataljon werden gestationeerd op Camp Warehouse, een locatie op circa 8 km ten oosten van het centrum van Kaboel. Op ditzelfde kamp werden ook de staf van de Kabul Multinational Brigade, een veldhospitaal, logistieke ondersteuning en de CIMIC-organisatie ondergebracht. Camp Warehouse is inmiddels uitgegroeid tot een kamp waar circa 2000 ISAF-militairen zijn gehuisvest.

1. Uitvoering van de operatie

1. Taakuitvoering en wijze van invulling opdracht ISAF

Nederland nam in de evaluatieperiode met vijf lichtingen van luchtmobiele compagnieën deel aan de ISAF-operatie. Elke lichting verbleef drie maanden in Afghanistan. De infanteriecompagnieën bestaan uit een verkenningspeloton, een infanteriepeloton, een anti-tankpeloton, een mortiergroep, een geniepeloton en een logistiek peloton. De bewapening van de compagnieën bestaat naast de persoonlijke wapens uit diverse soorten anti-tankwapens, mortieren en machinegeweren. Aan elke luchtmobiele compagnie werd een peloton van het Korps Commandotroepen toegevoegd voor het uitvoeren van verkenningsopdrachten. Tevens werden enkele stafofficieren geplaatst in de staf van de Kabul Multinational Brigade en werd medisch personeel (zowel chirurgisch als verplegend personeel) te werkgesteld in het veldhospitaal op Camp Warehouse. Na de aankomst van het voordetachement van ISAF 1 in Kaboel begonnen de militairen met het opbouwen van het Nederlandse kampement op het Camp Warehouse. Tevens werd op kleine schaal aangevangen met het uitvoeren van de operationele taken door o.a. colonnes vanaf het vliegveld Bagram naar Kaboel te begeleiden. Op 15 januari 2002 kreeg het Nederlandse ISAF-detachement het zuidoostelijke deel van Kaboel toegewezen als gebied van verantwoordelijkheid. Dit gebied bestaat uit de politiedistricten 8, 12 en Bagrami. Teneinde het Nederlandse gebied van verantwoordelijkheid te verkennen en de veiligheid daarvan te verhogen werd direct begonnen met patrouillegang in de toegewezen politiedistricten. Er werden zelfstandige of gecombineerde patrouilles met de lokale politie uitgevoerd. Het betrof patrouilles die zowel te voet als in open voertuigen werden uitgevoerd, zowel overdag als s nachts. Medio 2002 vonden verschillende ongeleide raketlanceringen plaats in de globale richting van Camp Warehouse. De vermoedelijke afvuurlocaties bevonden zich in het zuid-oostelijke deel van het gebied van verantwoordelijkheid van ISAF. ISAF reageerde hierop door intensievere en gerichte patrouillegang uit te voeren in dit gebied en paste het gebied van verantwoordelijkheid van ISAF daartoe tijdelijk aan. Voor de Nederlandse compagnie hield deze wijziging in dat het, naast het reeds toegewezen gebied van verantwoordelijkheid, ook de verantwoordelijkheid kreeg voor een gebied aan de oostzijde van politiedistrict 12 (de zogeheten east extension) en het politiedistrict Chahar Asiab (zuid van Kaboel). Om het onderscheid met OEF te benadrukken kwam het noordelijke gedeelte van het verantwoordelijkheidsgebied van ISAF te vervallen. In dit noordelijke gebied opereren vooral militairen van OEF. Deze uitbreiding van het verantwoordelijkheidsgebied vormde geen aanleiding om de omvang van het Nederlandse ISAF-contingent aan te passen. Ook bleven deze aanpassingen binnen het mandaat van ISAF, dat spreekt van Kaboel en directe omgeving. De bevolking in het Nederlandse gebied van verantwoordelijkheid bejegende de patrouilles over het algemeen zeer positief. Doordat de Nederlanders bij de patrouilles gebruik maakten van open, soft-top Mercedes Benz voertuigen waren de Nederlandse militairen, beter dan hun buitenlandse collega's die veelal gebruik maakten van gesloten voertuigen, in staat contact te leggen met de lokale bevolking. Door de contacten met de burgers kregen de Nederlandse militairen al snel veel informatie over locaties van militaire complexen, locaties van mijnen en unexploded ordnance (UXOs), de houding van de bevolking ten opzichte van ISAF en algemene informatie over het gebied van verantwoordelijkheid. Hierdoor ontstond een grote mate van situational awareness en konden de Nederlandse patrouilles goed inspelen op lokale omstandigheden en mogelijke gevaren. Aan de eenheid werden aanvankelijk negen Patria-pantservoertuigen ter beschikking gesteld. Eind februari 2002 waren zes van deze Patrias in het operatiegebied aanwezig. Omdat de compagnie in tegenstelling tot de verwachtingen veel gebruik maakte van open voertuigen, werden de aanwezige Patria´s betrekkelijk weinig ingezet. De Patria´s werden vooral buiten de stad ingezet bij colonnebeveiliging, bij een veranderende veiligheidssituatie en bij nachtelijke patrouilles. Verder zouden deze voertuigen worden ingezet bij de uitvoering van het extractieplan, mocht dit noodzakelijk zijn. Op basis van het advies van de eerste compagniescommandant werd, gezien de beperkte inzetmogelijkheden van deze grote voertuigen en vooral het eerder beschreven openlijke karakter van de patrouilles van de Nederlandse ISAF-militairen, besloten het aantal Patrias niet tot negen op te hogen. Bij de uitvoering van colonnebeveiliging, bij verslechtering van de situatie of wanneer het extractieplan uitgevoerd zou moeten worden, kon bovendien worden volstaan met de zes aanwezige Patrias. Met de overname van de leiding over ISAF III door Duitsland en Nederland in februari 2003 werden enkele wijzigingen aangebracht in de samenstelling van de luchtmobiele compagnie. Zo werd de compagnie uitgebreid met één extra peloton als snelle-reactie-eenheid en werd ook een luchtmobiel verkenningspeloton toegevoegd aan de compagnie voor verkenningstaken. Om alle eenheden voldoende bescherming te kunnen bieden werden twee extra Patrias toegevoegd aan de eenheid, waardoor het totale aantal Patrias uitkwam op acht. Ook de rol van het KCT-detachement in ISAF veranderde. Maakte het KCT-detachement voorheen deel uit van de ISAF-compagnie en voerde het verkenningen uit in het gebied van verantwoordelijkheid van de Kabul Multinational Brigade, sinds de overname van de leiding over ISAF III werd het KCT-detachement ter beschikking gesteld aan de Commandant ISAF voor het uitvoeren van verkenningstaken in het gehele verantwoordelijkheidsgebied van ISAF. Hiermee werd het KCT-detachement meer in lijn ingezet met de manier waarop dergelijke specialistische eenheden doorgaans worden ingezet. Bevinding

* De Nederlandse ISAF-eenheden hebben vanaf het directe begin van de operatie met de tot hen beschikking staande middelen en personeel op actieve en overtuigende wijze operationele taken uitgevoerd in het toegewezen gebied van verantwoordelijkheid. In vergelijking met andere ISAF-eenheden werd het optreden van de Nederlandse eenheden gekenmerkt door het openlijke karakter daarvan en het directe contact met de lokale bevolking, waardoor een grote mate van situational awareness ontstond.

1. Internationale samenwerking

ISAF beschikt voor de uitvoering van haar opdracht onder andere over drie versterkte infanteriebataljons (battlegroups), een verkenningscompagnie, beveiligingscompagnieën, een geniebataljon, een explosievenopruimingseenheden, een transporthelikoptereenheid, geneeskundige en logistieke ondersteuning, verbindingseenheden en een CIMIC-organisatie. Met de overname van de leiding over ISAF III door Duitsland en Nederland groeide ISAF uit tot circa 5300 militairen uit 27 deelnemende landen, waaronder 12 NAVO-landen. De internationale samenwerking binnen de Kabul Multinational Brigade verloopt goed. De Nederlandse compagnie maakt deel uit van het Duitse bataljon, waar ook Denemarken deel van uit maakt. De Nederlandse militairen onderhouden daarom voor wat betreft de dagelijkse aansturing vooral contacten met Duitse bataljonsleiding. Bij deze samenwerking manifesteren zich enkele verschillen in werkwijze en cultuurverschillen tussen Duitse en Nederlandse militairen. Ondanks deze geconstateerde verschillen in taakuitvoering, kan worden gesteld dat hierdoor geen operationele risicos ontstaan, maar dat hooguit kan worden gesproken van enige irritatie en wederzijds onbegrip. In alle gevallen is men echter in staat gebleken dit soort irritaties op de werkvloer weg te nemen. Naast samenwerking met Duitse, Deense en Oostenrijkse militairen wordt ook nauw samengewerkt met ISAF-militairen van andere naties. Ook buiten de Kabul Multinational Brigade onderhoudt de compagnie contacten met civiele instanties. Met name de Nederlandse functionarissen die werken in het CIMIC Co-ordination Centre onderhouden zeer nauwe contacten met lokale overheden en vertegenwoordigers van Non-gouvernementele organisaties (NGOs) en Internationale organisaties (IOs). De samenwerking binnen ISAF verloopt goed. De samenwerking met Amerikaanse militairen van de Combined Joint Task Force 180 die in het kader van Enduring Freedom gestationeerd zijn in Bagram verloopt eveneens goed. Bevinding en aanbeveling

* De samenwerking binnen ISAF verloopt over het algemeen goed. Bij de samenwerking binnen de Kabul Multinational Brigade manifesteren zich enige cultuurverschillen en verschillen in wijze van optreden tussen Duitse en Nederlandse militairen. In de voorbereiding van missies dient niet alleen aandacht te worden geschonken aan de cultuur van het land waarin de missie wordt uitgevoerd, maar dient evenzeer aandacht te worden geschonken aan de cultuur en manier van werken van die landen waarmee nauw wordt samengewerkt in die missie

1. Aansturing van de operatie

1. Nationaal De CDS is belast met de nationale aansturing van de Nederlandse eenheden in ISAF. Het Defensie Crisis Beheersings Centrum, dat ressorteert onder de CDS, wordt door het Contingentscommando met situatierapporten dagelijks geïnformeerd over nationale aangelegenheden in het missiegebied en de actuele stand van zaken in het Nederlandse gebied van verantwoordelijkheid. De Senior National Representative (SNR) bewaakt het mandaat van de Nederlandse eenheden en kan in voorkomende geval optreden als coördinerende autoriteit op administratief, personeels en logistieke gebied. Deze directe lijn maakt het mogelijk de gebeurtenissen op de voet te volgen zodat de CDS en bewindslieden te allen tijde op de hoogte kunnen worden gehouden van het verloop van de operatie. Bij aanvang van de operatie werd aan de Nederlandse ISAF-eenheid een contingentscommando toegevoegd dat werd ondergebracht op Camp Warehouse. Omdat zowel de staf Kabul Multinational Brigade als de Nederlandse ISAF-eenheid op hetzelfde kamp aanwezig waren, kon de SNR zeer goed invulling geven aan zijn taken en bevoegdheden. Deze situatie is onveranderd gebleven totdat Duitsland en Nederland de leiding over ISAF III op zich namen. Met de ontplooiing van (delen) van het hoofdkwartier van het Duits-Nederlands legerkorps naar Kaboel nam het aantal Nederlandse militairen toe tot circa 600, die bovendien verdeeld werden over verschillende locaties. De Nederlandse plaatsvervangend commandant van ISAF III werd door de CDS aangewezen als SNR voor de duur dat Duitsland en Nederland de leiding hebben over ISAF III. De functionaris die tot die tijd als SNR fungeerde werd aangesteld als plaatsvervangend SNR en verzorgde sindsdien gezamenlijk met de SNR de benodigde rapportages naar Nederland. Gezien het feit dat er uitstekende communicatiefaciliteiten ter beschikking staan, werkt deze constructie in de praktijk goed. 2. Internationaal

Met de overname van de leiding van de leiding over ISAF III op 10 februari 2003 door Duitsland en Nederland veranderde de bevelsstructuur binnen ISAF niet, maar Duitsland en Nederland moesten vanaf dat moment wel zorgdragen voor de militair-strategische en politieke aansturing van de operatie. Aangezien er sprake was van binationale leiding van de operatie moesten er op diplomatiek en militair gebied vlak speciale afspraken tussen Duitsland en Nederland worden gemaakt.

De politiek-strategische aansturing van de operatie geschiedt door een Nederlands geleid overlegorgaan van de Duitse en Nederlandse Ministeries van Buitenlandse Zaken en Defensie, de zogeheten High Level Steering Group. De bij ISAF betrokken landen zijn binnen het Committee of Contributors (CoC) vertegenwoordigd. Het CoC is geen aansturend orgaan, maar biedt de betrokken landen de mogelijkheid om op politiek/militair strategisch niveau onderwerpen over ISAF te bespreken.

De strategisch-militaire aansturing van de operatie wordt verzorgd door een overlegorgaan van de Duitse en Nederlandse CDS, de Steering Group GE/NL. Van hieruit wordt de Joint Commander (JC), de commandant van het Einsatzführungskommando aangestuurd. De operationeel-militaire aansturing van de operatie geschiedt door de JC, die hiervoor het ISAF Operations Coordination Centre (IOCC) tot zijn beschikking heeft. Daarnaast beschikt de JC over het Multinational Movement and Coordination Centre (MNMCC) op de vliegbasis Eindhoven, van waaruit coördinatie plaatsvindt van het strategische transport van en naar Afghanistan. De JC geeft direct sturing aan de Commandant ISAF.

Om in geval van calamiteiten adequaat te kunnen handelen werd het Crisis Management Team (CMT) opgericht, waarin vertegenwoordigers van de Duitse en Nederlandse ministeries van Buitenlandse Zaken, Defensie en Algemene Zaken zijn vertegenwoordigd. Afhankelijk van de omvang van de calamiteit kan de samenstelling van het CMT worden aangepast. Het CMT kan in dergelijke omstandigheden direct strategische aanwijzingen geven aan de JC, die deze vervolgens vertaalt in militaire opdrachten voor de Commandant ISAF.

Uitvoering humanitaire hulpprojecten

Naast het uitvoeren van de operationele taken schenkt ISAF ook veel aandacht aan het opbouwen van goede relaties met de burgerbevolking door kleinschalige projecten op het terrein van Civil-Military Co-operation (CIMIC) uit te voeren. Deze projecten passen in de hearts & minds-campagne die deel uit maakt van de algehele aanpak van de Commandant ISAF om een relatief stabiele omgeving te creëren voor de uitvoering van zijn opdracht (force protection). Het winnen van het vertrouwen van de bevolking is één van de belangrijkste voorwaarden voor het welslagen van de ISAF-missie. Vooral in Afghanistan is het voor de ISAF-militairen zeer belangrijk een signaal af te geven naar de bevolking dat zij in Afghanistan aanwezig zijn om het land te herstellen. De CIMIC-activiteiten van ISAF vinden plaats vanuit het ISAF CIMIC Co-ordination Centre. Deze organisatie heef ten doel de CIMIC-activiteiten te coördineren en zorg te dragen dat deze worden uitgevoerd ter ondersteuning van de taak van ISAF. Het CIMIC Co-ordination Centre staat onder leiding van de Nederlandse officier en daarnaast zijn nog twee Nederlandse militairen opgenomen in deze organisatie. Gedurende de eerste zes maanden stelde het Ministerie van Buitenlandse zaken en Ontwikkelingssamenwerking een bedrag van 50.000 beschikbaar voor kleinschalige CIMIC-projecten. Voor wat betreft het bedrag dat door het Ministerie van Buitenlandse zaken ter beschikking werd gesteld kan opgemerkt worden dat de Nederlandse ISAF-eenheid pas medio maart 2002 over dit geld kon beschikken. Tot die tijd konden geen financiële verplichtingen worden aangegaan. Gezien het grote belang van dergelijke kleinschalige CIMIC-projecten was het beter geweest indien de Senior National Representative bij aanvang van de operatie reeds over dit geld had kunnen beschikken, zodat eerder (in overleg met de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging in Kaboel) met de uitvoering van deze projecten had kunnen worden begonnen. In februari 2003 stelde het Ministerie van Buitenlandse Zaken een additioneel bedrag van 100.000 ter beschikking voor kleinschalige infrastructurele projecten. Bevinding en aanbeveling

* Het Nederlandse ISAF-detachement kon bij aanvang van de operatie niet direct beschikken over gelden voor quick impact projecten. Een eenheid dient bij aanvang van een operatie reeds over fondsen voor quick impact projecten te beschikken. Hierover dient de CIMIC-functionaris (J 9) in het nieuw te vormen Defensie Operatiecentrum al tijdens de planningsfase van een missie afspraken te maken met het Ministerie van Buitenlandse Zaken.

1. Personeelszorg

Voor de vulling van de lichtingen ISAF 1 tot en met 5 werd personeel ingezet dat behoorde tot de 11e Luchtmobiele Brigade. Van de drie luchtmobiele bataljons werd telkens één bataljon verantwoordelijk gesteld voor het leveren van een ISAF-compagnie met bijbehorende ondersteunende eenheden. Gezien de bijzondere aard, intensiteit en zwaarte van de operatie, en vanwege het feit dat in aflossing kan worden voorzien, wordt personeel behorende bij de ISAF-compagnie slechts voor drie maanden uitgezonden. Deze termijn van drie maanden wordt zowel door de betrokken militairen zelf, als door hun familieleden als zeer positief ervaren. Bijkomend voordeel van deze relatief korte uitzendtermijn is het gegeven dat geen recuperatieverlof wordt verleend, waardoor gedurende de uitzending de gehele eenheid op sterkte blijft. Aangezien het niet mogelijk en wenselijk is het personeel van het Hoofdkwartier ISAF voor drie maanden uit te zenden, wordt dit personeel wél voor een periode van zes maanden uitgezonden. Dit personeel wordt daarom in de gelegenheid gesteld gedurende de uitzending recuperatieverlof op te nemen. Bevinding

* De bij deze missie gehanteerde uitzendtermijn van drie maanden voor het personeel van de Nederlandse ISAF-compagnie brengt zowel personele als operationele voordelen met zich mee.

Aanvankelijk waren de mogelijkheden om contact met het thuisfront te onderhouden enigszins beperkt. Personeel van de Nederlandse ISAF-compagnie kon gebruik maken van zogenaamde welfare telefoons waarmee 10 minuten per week tegen een vast tarief kon worden getelefoneerd. Daarnaast konden Nederlandse militairen tegen betaling ook gebruik maken van Duitse telefoons op het Camp Warehouse. Begin 2003 werden de welfare telefonie faciliteiten uitgebreid dankzij een contract met de Duitse firma KB Impuls. Op zowel Camp Warehouse, het Hoofdkwartier ISAF als op Kabul International Airport werden hierdoor zowel mobiele- als vaste telefoonaansluitingen en meerdere internetaansluitingen geïnstalleerd. Eind april 2003 werden de mogelijkheden voor zowel diensttelefonie als voor welfare telefonie, door de installatie van het zogeheten militaire KL-VSAT systeem, wederom uitgebreid. Hierdoor werd het nog gemakkelijker voor de Nederlandse militairen om contact met het thuisfront te onderhouden.. De postvoorziening van en naar Kaboel, waarbij gebruik werd gemaakt van Duitse toevoerlijnen, bleek in de evaluatieperiode onregelmatig te zijn. Vooral de postbezorging vanuit Nederland naar het operatiegebied was zeer onregelmatig en werd door het personeel als hinderlijk ervaren. Ondanks deze onregelmatige postbezorging voldeed de postvoorziening het merendeel van de tijd wel aan de normen (21 dagen) die met Duitsland hierover waren afgesproken. Naarmate de missie vorderde werd de postvoorziening regelmatiger. Op het gebied van preventieve medische zorg worden in de voorbereiding voldoende maatregelen getroffen. Voorts zijn alle medische disciplines in het operatiegebied aanwezig en op hun taak berekend, zodat in kritieke situaties effectief kan worden opgetreden. De compagnie beschikt over een eigen medische dienst waar personeel in eerste instantie gebruik van kan maken. Daarnaast is op Camp Warehouse een veldhospitaal aanwezig met chirurgische capaciteit. Voor specialistische kennis kan ook gebruik worden gemaakt van de Amerikaanse medische faciliteiten in Bagram. Ter ondersteuning van de uitgebreide Duits-Nederlandse aanwezigheid in Kaboel, werd in februari 2003 de medische ondersteuning in Kaboel uitgebreid met een nieuw mobiel veldhospitaal; het Mobiel Geneeskundig Operatiekamer Systeem, MOGOS. Dit systeem, dat bij deze operatie voor het eerst operationeel werd ingezet voorziet ISAF-militairen op Kabul International Airport van medische zorg.

1. Logistieke ondersteuning 1. Instandhoudinglijn Keulen/Wahn-Kaboel

Reeds bij de planning van de ISAF-operatie (in december 2001) waren tussen Nederland en Duitsland afspraken gemaakt over het vervoer van personeel en materieel naar Afghanistan tijdens de operatie. Duitsland zou zorgdragen voor het vervoer van het meeste materieel. Het Duitse Streitkräfteunterstützungskommando (SKUKdo) in Bonn werd belast met de algehele verplaatsingsplanning voor het Duitse bataljon. Om de enorme hoeveelheid uitrusting en materieel zo snel mogelijk naar Afghanistan te vervoeren charterde Duitsland Antonov-124 en Iljushin-76 transportvliegtuigen, die direct naar Bagram en later naar Kabul International Airport vlogen. Na de initiële ontplooiing bleef men gebruik maken van deze directe lijn om de eenheden in Kaboel te voorzien van voeding, aanvullend materiaal en uitrusting. Deze bevoorradingslijn functioneert redelijk alhoewel Nederland nauwelijks invloed kan uitoefenen op de lijn Keulen/Wahn-Kaboel en op de prioriteitstelling van vracht. Wanneer materiaal ter verzending wordt aangeboden in Keulen is het onbekend wanneer dit uiteindelijk aankomt in Kaboel. Het ontbreken van een tracking and tracing systeem binnen de Bundeswehr en de diversiteit aan aansturingsorganisaties binnen de Bundeswehr maken het verloop van het transport ondoorzichtig. Bevinding en aanbeveling

* Nederland kan nauwelijks invloed uitoefenen op de instandhoudingslijn Keulen/Wahn-Kaboel en op de prioriteitstelling van vracht. Bij toekomstige operaties, waarbij Nederland het vervoer goederen ten behoeve van de instandhouding van een operatie laat uitvoeren door een andere natie, dienen voorafgaande aan de operatie duidelijke afspraken te worden gemaakt over prioriteitstelling van vracht.

1. Shuttlevlucht Keulen/Wahn via Termez naar Kaboel

Wat betreft de rotatie van personeel en de incidentele bevoorrading van het ISAF-detachement in Kaboel sloot Nederland aan bij de Duitse shuttlevlucht tussen Keulen-Termez-Kaboel. Deze instandhoudingslijn werd op 13 februari 2002 operationeel. De uitvoering van deze instandhoudingslijn verliep aanvankelijk niet geheel vlekkeloos. Zo was de afstemming en coördinatie met Duitsland niet in alle gevallen even gemakkelijk en prevaleerden soms Duitse transportaanvragen boven Nederlandse transportaanvragen. Het Nederlandse standpunt is dat iedere militair die in Kaboel arriveert, direct operationeel inzetbaar moet zijn en daarom onmiddellijk moet kunnen beschikken over persoonlijk wapen en uitrusting. Echter, door personeel van het Duitse ondersteuningspunt in Termez werden personeel en uitrusting gescheiden opgevoerd naar Kaboel. Reden hiervoor was dat men zo optimaal mogelijk gebruik wenste te maken van de zeer beperkte hoeveelheid Duitse vliegtuigen en het beperkte laadvermogen van het ingezette vliegtuigtype, C-160 Transall. Het gevolg hiervan was dat militairen die in Kaboel arriveerden moesten wachten op de vliegtu igen met uitrusting en wapens. In sommige gevallen duurde dit slechts enkele uren, maar in andere gevallen heeft dit aanzienlijk langer geduurd. Ondanks aandringen van Nederland bij Duitsland (zowel in Kaboel zelf als bij het Einzatzfv*hrungskommando te Potsdam) om de entiteit militair, wapen en uitrusting niet te verbreken, heeft dit niet geleid tot significante verbeteringen. Om de beslaglegging op Duits luchttransport te verminderen, de rotaties van Nederlandse militairen beter te kunnen beheersen en het probleem van het verbreken van de entiteit militair, wapen en uitrusting te voorkomen, is bij de rotaties van ISAF 2 naar ISAF 3 en van ISAF 3 naar ISAF 4 gebruik gemaakt van Nederlandse vliegtuigen. Personeel vertrok vanaf vliegbasis Eindhoven per KDC 10 naar vliegveld Manas in Kirgizië waar vanaf oktober 2002 Nederlandse F-16 jachtvliegtuigen en een KDC 10 zijn gestationeerd. Personeel overnachtte op Manas en vloog (inclusief wapens en uitrusting) de volgende dag met C-130-transportvliegtuigen naar Kaboel. Uitroterend personeel werd op identieke wijze teruggevlogen naar Eindhoven. Deze manier van roteren bracht het voordeel met zich mee dat de operationele entiteit niet werd verbroken en bovendien vertrok en arriveerde personeel op vliegbasis Eindhoven in plaats van vliegveld Keulen/Wahn in Duitsland. Hoewel deze manier van roteren voor betrokken ISAF-militairen voordelen met zich meebracht, was dit voor de Koninklijke luchtmacht, gezien de gelijktijdige inzet van de KDC 10 in het kader van OEF, een grote belasting. Bij de ontplooiing van delen van het hoofdkwartier van het Duits-Nederlandse legerkorps naar Kaboel en de rotatie van ISAF 4 naar ISAF 5 heeft men, vanwege de operationele inzet van de KDC 10 in het kader van operatie Enduring Freedom en langdurig onderhoud aan één van de twee C-130- transportvliegtuigen, weer gebruik gemaakt van de Duitse shuttlevluchten via Termez. Ook toen werd, zij het in mindere mate, de entiteit militair, wapen en uitrusting verbroken. Teneinde beter overzicht te behouden over het verloop van de verplaatsing van personeel en materieel, plaatste Nederland nu wel op verschillende punten langs deze aanvoerlijnen liaisonofficieren. Door hun aanwezigheid behield men een actueel beeld van het verloop van de ontplooiing van personeel en materieel. Op dit moment wordt alleen tijdens rotaties van Nederlandse personeel tijdelijk een liaisonofficier geplaatst op Termez. Bij de instandhoudingslijn wordt op het traject tussen Kaboel en Termez gebruik gemaakt van Duitse C-160-transportvliegtuigen. Deze oudere vliegtuigen zijn storingsgevoelig en hebben enkele beperkingen, zoals beperkt laadvermogen bij hoge luchttemperaturen. Gezien het bovenstaande en de bijzondere omstandigheden waaronder wordt gevlogen, komt het regelmatig voor dat vertragingen ontstaan in de aan- en afvoer van personeel. Bevindingen en aanbevelingen Bevindingen

* Door bij de bevoorrading, instandhouding en rotatie van personeel gebruik te maken van Duitse middelen, bestaat de mogelijkheid dat niet altijd invulling kan worden gegeven aan de Nederlandse wensen over de wijze van vervoer en rotatie van Nederlandse militairen.

* De aanwezigheid van liaisonofficieren langs de bevoorradingslijnen dragen bij aan een beter inzicht in het verloop van de ontplooiing.

* Bij gebruikmaking van transportmiddelen van bondgenoten bestaat de kans dat afwijkende parameters en beperkingen van het specifieke middel tot vertragingen kunnen leiden.

Aanbevelingen

* Indien bij toekomstige missies gelijksoortige logistieke afspraken met partnerlanden worden gemaakt, dienen Nederlandse militairen (met logistieke achtergrond) langs de gehele logistieke lijn vertegenwoordigd te zijn. Deze functionarissen kunnen erop toezien dat de operationele verbanden en de entiteit militair, wapen en uitrusting niet worden verbroken.

* Ten behoeve van het overzicht van materieel dient een systeem van tracking en tracing zo spoedig mogelijk te worden ingevoerd.

* Afwijkingen in parameters en beperkingen van transportmiddelen van bondgenoten dienen reeds tijdens het planningsproces van een operatie te worden verdisconteerd.

1. Voorlichting Onder de eerste Nederlandse ISAF-militairen die in het operatiegebied aankwamen, bevond zich ook het hoofd Legervoorlichting. Deze functionaris heeft een belangrijke rol kunnen spelen bij het informeren van de aanwezige vertegenwoordigers van de (inter)nationale pers in Kaboel en in Nederland. Mede door zijn aanwezigheid zijn de contacten met de vertegenwoordigers van de media in goede banen geleid en heeft de Nederlandse ISAF-compagnie veel positieve aandacht gekregen in de media. Na een verblijf van een week in Kaboel keerde het hoofd Legervoorlichting terug naar Nederland en nam de bij het contingentscommando aanwezige voorlichtingsofficier de nationale voorlichtingstaken over. Door de pro-actieve houding van de voorlichtingsofficieren van de respectievelijke contingentscommandos zijn verschillende positieve publicaties in regionale en landelijke (dag)bladen verschenen over het verloop van de operatie. In het HQ ISAF bevindt zich een Press Information Office dat rechtstreeks onder de Commandant ISAF ressorteert. Om een optimale binationale afstemming te bereiken, is ook bij het Einsatzführungskommando in Potsdam een Nederlandse voorlichtingsofficier aanwezig. Ter voorbereiding op de overname van de leiding over ISAF III zijn tussen Duitsland en Nederland op het gebied van voorlichting concrete afspraken gemaakt. Zo werd afgesproken informatie uit te wisselen en daarnaast werd een procedure opgesteld om de media zowel in Nederland als Duitsland eenduidig van informatie te voorzien. Deze afspraken bleken zeer nuttig te zijn, omdat hierdoor bij enkele incidenten zeer adequaat en gecoördineerd de pers te woord kon worden gestaan. 2. Bezoeken In de evaluatieperiode werden de Nederlandse ISAF-militairen meerdere keren bezocht door politieke en militaire gezagsdragers. Deze bezoeken zijn bedoeld om de bezoekers een goed beeld te geven van de omstandigheden in het operatiegebied en de wijze waarop Nederlandse militairen invulling geven aan hun taken. Deze bezoeken zijn van groot belang geweest voor de juiste beeldvorming van Nederlandse politici en betrokken militairen over het verloop van de operatie. Voorts heeft een medewerker van de Afdeling Evaluaties van de CDS tot tweemaal een bezoek kunnen brengen aan de Nederlandse ISAF-militairen. Door deze bezoeken is een duidelijk beeld verkregen van het verloop van de operatie en zijn contacten gelegd met het oog op de evaluatieprocedure. 3. Juridische aspecten

Over het algemeen waren de Nederlandse ISAF-militairen uitstekend voorbereid op de missie en de hierbij geldende gedragsregels en discipline. Er zijn enkele incidenten geweest die de discipline betroffen en in deze gevallen hebben de eenheidscommandanten en/of de Koninklijke marechaussee corrigerend opgetreden. Op grond van de MTA kan ISAF niet verantwoordelijk worden gesteld voor schade aan derden. In die gevallen waarbij Afghanen schade oplopen door toedoen van ISAF-militairen, dienen zij zich te wenden tot de Afghaanse overheid. In de praktijk blijkt dat niet alle deelnemende landen aan ISAF hier gelijk mee omgaan. Zo zijn er bepaalde landen die ingeval van schade aan derden toch een vergoeding uitkeren aan de betrokken Afghanen, terwijl andere landen (waaronder Nederland) zich strikt houden aan het MTA. Deze situatie is voor zowel de ISAF-militairen als de gedupeerde Afghanen een zeer onbevredigende situatie. Op dit moment worden hierover met Duitsland, met wie Nederland inmiddels lead-nation is van ISAF III, gesprekken gevoerd. Deze gesprekken zijn bijna afgerond.

1. Financiën

De Nederlandse bijdrage aan ISAF is in eerste suppletore begroting 2002 geraamd op 28,7 miljoen. Gezien de locatie van Afghanistan en de moeilijke bereikbaarheid anders dan door de lucht bestond ruim de helft van de begroting (65%) uit transportkosten. Ten tijde van het opstellen van de begroting was met name de samenwerking met Duitsland niet uitgekristalliseerd. Er bestond op dat moment nog geen goed inzicht in het financiële beslag van de ondersteuning van Nederland door Duitsland met luchttransport en andere logistieke faciliteiten waardoor bij de raming van de hoogte van de uitgaven voor transport van een worstcase scenario is uitgegaan (volledig inhuur van civiel luchttransport). Ten tijde van de Najaarsnota 2002 is de raming van de uitgaven voor ISAF naar beneden bijgesteld tot 16,7 miljoen. De daadwerkelijke realisatie van de additionele uitgaven ISAF in 2002 bedraagt in totaal 14,3 miljoen. Met name de verwachte uitgaven voor transport en logistieke ondersteuning zijn door de intensieve samenwerking met Duitsland op dit gebied beduidend lager uitgevallen dan bij de eerste raming werd ingeschat. De personele uitgaven (met name toelagen) waren in eerste instantie geraamd voor de inzet van een half jaar. Door de verlenging van ISAF valt de realisatie voor personele uitgaven hoger uit. Door het verlengen van de inzetduur blijft ook het materiaal langer in Afghanistan dan was voorzien. De geraamde herstelkosten van het materiaal verschuift hierdoor naar begrotingsjaar 2003. Tabel I Overzicht additionele uitgaven (x 1000)

Omschrijving

Stand 1^e suppletore begroting 2002

Realisatie 2002

Personeel

4.400

7.912

Transport

18.700

3.635

Materieel

2.000

190

Accommodatie

255

485

Telecommunicatie

3.100

1.707

Overig

300

335

Totaal

28.755

14.264

De additionele uitgaven voor ISAF 2002 zijn ten laste gebracht van de structurele voorziening voor CVH-operaties zoals opgenomen onder de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS).

Tussentijdse evaluatie kleinschalige missies in 2002

Inhoudsopgave

1 Inleiding *

2 Missies nader beschouwd
---

2.1 EUMM (Balkan)
---

2.2 OVSE (Moldavië, Macedonië)
---

2.2.1 Moldavië
---

2.2.2 Macedonië
---

2.3 BHMAC (Bosnië)
---

2.3.1 Bevinding
---

2.4 UNTSO (Midden-Oosten)
---

2.5 UNMEE MACC (Ethiopië en Eritrea)
---

2.5.1. Eritrea
---

2.5.2. Ethiopië
---

3 Financieel
---

3.1 Financiële paragraaf
---

1. Inleiding In 2002 heeft de krijgsmacht deelgenomen aan vijf betrekkelijk kleinschalige missies: a. EUMM European Union Monitoring Mission in de Balkan. Een waarnemingsmissie van de Europese Unie, met een Nederlandse personele bijdrage van drie militairen en twee functionarissen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. b. OVSE Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa. Defensie participeert met één waarnemer in de OVSE-missie in Moldavië en met één in de OVSE-missie in Macedonië. c. BHMAC Mine Action Centre in Bosnië-Herzegovina. Een mijnenruimingsmissie in Bosnië-Herzegovina, waaraan één Nederlandse militair deelneemt. d. UNTSO United Nations Truce Supervision Organisation in het Midden-Oosten. De personele bijdrage van Nederland bedraagt twaalf militairen (11 waarnemers en een staffunctionaris). e. UNMEE MACC het VN-Mine Action Coordination Centre in Ethiopië en Eritrea. Een mijnenruimingsmissie waaraan Defensie in 2002 vijf militairen leverde. Inmiddels is deze bijdrage beëindigd. Deze missies verschillen aanmerkelijk van elkaar naar omvang en opdracht. Elk jaar wordt getoetst of voortzetting van de bijdrage gewenst is. Aangezien het individuele uitzendingen betreft, vallen zij niet onder het Toetsingskader (2001), zoals dit thans wordt gehanteerd bij politieke besluitvorming. In deze tussentijdse evaluatie worden de bijdragen aan de kleine missies in grote lijnen beschouwd. Indien daartoe aanleiding bestaat, wordt dieper ingegaan op een specifiek aspect. De evaluatie richt zich op elementen in de planning, voorbereiding, uitvoering en afwikkeling die verbetering hoeven. De hieruit getrokken lessen zullen worden toegepast op de lopende en toekomstige operaties.

2. 3. Missies nader beschouwd

1. EUMM (Balkan) De geschiedenis van de EUMM gaat terug op de interventie van het Joegoslavische federale leger in Slovenië op 27 juni 1991. Een "trojka" van EG-landen Luxemburg, Portugal en toenmalig EG-voorzitter Nederland bereikte dat op 8 juli het akkoord van Brioni door Slovenië en de federale regering ondertekend werd. Een staakt-het-vuren werd onmiddellijk van kracht. Een waarnemingsmissie van de EG, de ECMM, zou toezien op de handhaving van het staakt-het-vuren en de terugtrekking van het Joegoslavische federale leger uit Slovenië. De ECMM vestigde het hoofdkwartier in Zagreb. Aanvankelijk werden de ECMM-waarnemers niet in Kroatië ingezet. Vanwege de aanwezigheid van een grote en opstandige Servische minderheid in Kroatië besloot de EG echter ook hier waarnemers te stationeren. In september 1991 werd het werkgebied van de ECMM uitgebreid met Kroatië, hetgeen in oktober gevolgd werd door een uitbreiding naar Bosnië-Herzegovina (BiH). De Veiligheidsraad sanctioneerde het optreden van de EG twee maanden na het operationeel worden van de missie, in Resolutie 713 van 24 september 1991. In 2000 werd de ECMM gereorganiseerd. Op 22 december 2000 werd in Brussel de z.g. "Joint Action" aangenomen. Dit besluit bracht de ECMM onder de directe aansturing van het Commissariaat voor het Europese Veiligheids en Defensie Beleid (EVDB) onder leiding van de Hoge Vertegenwoordiger, de heer Solana. De naam van de missie werd veranderd in EUMM. Het aantal aandachtsgebieden waarop EUMM zich diende te richten werd verminderd. De reorganisatie heeft verder geen invloed gehad op het mandaat en de doelstelling van de missie, die wordt omschreven als "door haar activiteiten (informatieverwerving en analyse) bijdragen, in lijn met de aanwijzingen van de Secretaris Generaal/Hoge Vertegenwoordiger en het Commissariaat, aan een effectieve formulering van de politiek van de Europese Unie tegenover de West Balkan." Het operatiegebied van de EUMM is daartoe geleidelijk uitgebreid tot de gehele Westelijke Balkan. De taken waarop de EUMM zich tegenwoordig primair richt, zijn het monitoren van ontwikkelingen op politiek- en veiligheidsgebied, alsmede monitoren van grensoverschrijdingen, interetnische aangelegenheden en de terugkeer van vluchtelingen. In 2002 leverde Nederland vijf waarnemers: drie militairen en twee burgermedewerkers, waaronder een politiek analist van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Zij bevinden zich in Albanië, Kosovo, Servië, Bosnië en Macedonië. Hun taak is om op basis van gesprekken en waarnemingen aan de EU te Brussel en de hoofdsteden (regeringen) van de deelnemende landen te rapporteren. Deze informatie uit eerste hand wordt dagelijks en wekelijks doorgeleid naar de EU te Brussel en aan de regeringen van de deelnemende landen. De waarnemers spelen bovendien een belangrijke rol in lokale, preventieve diplomatie en verlenen steun en advies aan andere internationale organisaties zoals de OVSE en de organisatie van de Hoge Vertegenwoordiger. De risicoanalyse voor het uitgezonden militair personeel is gekoppeld aan die van de eenheden in SFOR en KFOR. In ieder land/regio van het werkgebied van de EUMM is voor de medewerkers een evacuatieplan opgesteld. Voor Bosnië en Kosovo is dit gerelateerd aan de evacuatieplannen van respectievelijk SFOR en KFOR, terwijl bij werkzaamheden in Macedonië de daar gestationeerde NAVO-eenheden voor bescherming zorgen. De Nederlandse bijdrage is door het ministerie van Buitenlandse Zaken gedelegeerd aan het ministerie van Defensie en valt onder de verantwoordelijkheid van de Chef Defensiestaf. De operationele staf van de Bevelhebber der Landstrijdkrachten coördineert de opleiding en de personele (militaire) invulling vanuit de diverse krijgsmachtdelen. De "Senior National Representative" (SNR) wordt aangewezen door de Chef Defensiestaf. De kanselier van de Nederlandse Ambassade in Sarajevo is door het ministerie van Buitenlandse Zaken aangewezen als Hoofd van de Nederlandse delegatie bij EUMM. De kanselier heeft alleen diplomatieke bevoegdheid in BiH. Nederlandse waarnemers die buiten Bosnië-Herzegovina werkzaam waren, moeten dan ook, indien nodig, terugvallen op de in dat land aanwezige Nederlandse Ambassade of Consulaat. De Ambassades en Consulaten in de respectievelijke landen zijn geïnformeerd over de plaatsingen van de Nederlandse waarnemers. 2. OVSE (Moldavië, Macedonië)

1. Moldavië

In juni 1990 riep het parlement van de toenmalige Sovjetrepubliek Moldavië, waarin naast Moldaviërs kleine Oekraïense en Russische minderheden woonden, de deelstaat uit tot een soevereine republiek. Als reactie daarop riep de Russische minderheid in September 1990 het gebied ten oosten van de rivier de Dnjestr uit tot een afzonderlijke, met de Russische Federatie verbonden republiek "Transdnjestrië". In juni 1992 kwam het tot een gewapend treffen tussen Moldaviërs en Russen, op 23 juli 1992 volgde een staakt-het-vuren. Een vredesmacht van militairen uit Moldavië, Transdnjestrië, de Oekraïne en Rusland ging in een gedemilitariseerde zone aan beide oevers van de Dnjestr toezien op de handhaving van dit staakt-het-vuren. Bovendien riepen de partijen bemiddeling in van de Conferentie over Veiligheid en samenwerking in Europa (CVSE, sinds december 1994 Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa). De CVSE besloot op 4 februari 1993 een waarnemersmissie naar Moldavië te sturen. Zeven landen, waaronder Nederland, verklaarden zich bereid personeel te leveren. In totaal bestaat de missie uit negen waarnemers. Het Nederlandse ministerie van Defensie levert sinds 16 mei 1993, steeds voor de duur van een half jaar, één militair voor deze OVSE-missie in Moldavië. Het mandaat van de OVSE missie in Moldavië wordt ieder half jaar besproken in Wenen en per halfjaar verlengd. Het mandaat luidt als volgt:

* Verzamelen en verstrekken van informatie over de militaire situatie in de regio. * Onderzoeken van specifieke incidenten en het beoordelen van de politieke implicaties. * Geven van advies op het gebied van veiligheid en vertrouwenwekkende maatregelen. * Verzekeren van openheid bij de terugtrekking van Russische troepen en de terugtrekking of vernietiging van hun bewapening en munitie uit Moldavië door uitvoeren van inspecties e.d. * Verzorgen van een zichtbare aanwezigheid van de OVSE en het onderhouden van contacten met de militaire leden van beide partijen (Moldavië en Transdnjestrië), en bovendien met de vredestroepen van de Russische Federatie en Oekraïne. * Onderhouden van contacten met de militaire attachés van de verschillende deelnemende landen in de hoofdstad Chisinau. * Voeren van overleg en het aandragen van mogelijke oplossingen van mogelijke problemen.

Er is afgelopen jaren enige vooruitgang geboekt met betrekking tot het terugtrekken van het materiaal van het 14^e Russische leger uit Moldavië. duidelijke vooruitgang geboekt. Thans ligt de nadruk op het vernietigen van munitie. Er zijn geen buitengewone veiligheidsrisicos verbonden aan deelname aan deze missie. Sinds het einde van het gewapende conflict in 1992 hebben zich geen schietincidenten voor gedaan. De individueel uitgezonden militair dient zorg te dragen voor zijn eigen huisvesting en voeding. Er zijn geen andere faciliteiten. Een belangrijke functie-eis voor uitzending naar Moldavië is kennis van de Russische taal om aan besprekingen te kunnen deelnemen. Voor de taakuitvoering wordt overwegend een beroep gedaan op de niet-militaire vaardigheden van de uitgezonden militair.

1. Macedonië

Het mandaat van de OSCE Spillover Monitor Mission to Skopje voorziet in regelmatige rapportages over de veiligheidssituatie, waaronder de situatie in de noordelijke grensgebieden, de humanitaire situatie, de situatie in de gevoelige gebieden alsmede rapportages over incidenten en mogelijke hervatting van vijandelijkheden. De OVSE-missie in Macedonië werd in 2002 ondersteund door de de Navo-troepenmacht in Macedonië, Task Force Fox, die niet alleen inlichtingen verschafte maar ook verantwoordelijk was voor de veiligheid. Voor het overige stond de OVSE-missie geheel los van de Navo-operatie. In 2002 nam één Nederlandse officier deel aan de OVSE-missie in Macedonië. Tussen de Macedonische autoriteiten en de OVSE is overeengekomen dat de waarnemerstaak in de loop van 2002 geleidelijk zou worden verminderd naarmate de veiligheidssituatie in het land verder zou normaliseren. Medio 2002 keerde de militair terug naar Nederland. Naast deze waarnemingsmissie kreeg de OVSE in Macedonië ook taken op het gebied van de opleiding en advisering van 500 politieagenten uit de Albanese gebieden. Sedert februari 2002 neemt één Nederlandse officier deel aan deze OSCE Police Development Unit, die deel uitmaakt van de OSCE Spillover Monitor Mission to Skopje. De uitgezonden officier van de Koninklijke marechaussee heeft als taak de zogenaamde Field Training Coordinators en de Community Police Liaison Officers aan te sturen. Uit hoofde van zijn functie is hij op voornoemde deelgebieden ook verantwoordelijk voor de contacten met de verschillende internationale organisaties en de Macedonische autoriteiten.

1. BHMAC (Bosnië) Het BHMAC (Bosnia and Herzegovina Mine Action Centre) is de overkoepelende Bosnische organisatie voor de coördinatie van alle mijnenruimingsactiviteiten in Bosnië-Herzegovina. Een onderdeel van het BHMAC is het FEDMAC (Federation Mine Action Centre), het coördinerende orgaan voor alle mijnenruimingsactiviteiten op het grondgebied van de Moslim-Kroatische Federatie in Bosnië-Herzegovina. FEDMAC is per 26 september 2002 opgeheven en omgevormd naar BHMAC Office Sarajevo. De voornaamste taak van BHMAC Office Sarajevo is het in kaart brengen van mijnengevaarlijk gebieden in de Moslim-Kroatische Federatie in Bosnië-Herzegovina. Deze gegevens worden vervolgens door een international Trust Fund gebruikt bij de particuliere aanbesteding van projecten. De kwaliteitscontrole over de uitvoering van deze projecten berust bij BHMAC Office Sarajevo. Nederland is sinds 1 juli 1998 met één technische adviseur vertegenwoordigd in de staf van BHMAC Office Sarajevo. De juridische status van deze functie is gedefinieerd als "expert on mission", zoals vastgelegd in het Memorandum of Agreement van 21 januari 1998 tussen Nederland en het United Nations Office of Project Services (UNOPS). De taakstelling van de Nederlandse militair is gericht op het geven van technische adviezen aan direct leidinggevenden binnen het BHMAC Office Sarajevo. Tevens bewaakt hij de besteding van het budget. Daarnaast wordt ook een beroep op hem gedaan over advisering aan SFOR en andere organisaties op het gebied van mijnenrisico en procedures voor wat betreft ontmijningsvoorbereiding en uitvoering door de Bosniche overheid. In de praktijk vormde dit laatste het hoofdbestanddeel van de activiteiten van deze officier. Uit de rapportages vanuit Sarajevo blijkt dat de kwaliteit van BHMAC als organisatie, onder de gegeven omstandigheden, hoog is. De steun van de Nederlandse overheid wordt door de Bosnische overheid zeer gewaardeerd. De financiële tekorten van de Bosnische overheid en de geringe omvang van de internationale donaties verlagen evenwel de voortgang van de mijnenruiming en "Mine Victim Assistance". Dit geldt in mindere mate voor "Mine Risk Education" en markering van mijnen(velden). De risicoanalyse voor deze functie is gekoppeld aan de risicoanalyse voor het Nederlands personeel dat is uitgezonden in het kader van SFOR.

1. Bevinding

Ook in 2002 is voortgang gemaakt in de mijnenruiming, maar door een gebrek aan financiering niet in het tempo dat het BHMAC Office Sarajevo voorstaat.

UNTSO (Midden-Oosten)

In juni 1948 is de vredesoperatie "United Nations Truce Supervision Organization" (UNTSO) gestart. Deze missie ziet toe op de bestandslijnen tussen Israël en haar buurstaten. De omvang van UNTSO bedraagt 152 "United Nations Military Observers" (UNMO´s), 98 staffunctionarissen en 120 lokale werknemers. Thans nemen 22 landen deel aan UNTSO. Nederland neemt sinds 1956 deel aan UNTSO, in 2002 met twaalf militairen. De minister van Defensie heeft in 2002 gehoor gegeven aan het verzoek van de VN om een Nederlandse "Chief Operations Officer" (COO) voor UNTSO te leveren. Dit betekent dat Nederland eens in de twee jaar een extra functie boven het reguliere aantal van elf functies binnen de UNTSO vervuld. De functie van COO wordt uitgeoefend vanuit het UNTSO-hoofdkwartier in Jeruzalem. Nederland bezet op dit moment tevens drie andere staffuncties in de lokale hoofdkwartieren. Daarnaast levert Nederland waarnemers (drie officieren van de Koninklijke landmacht, twee officieren van de Koninklijke luchtmacht en drie officieren van de Koninklijke marine). Deze militairen worden onder andere ingezet op de observatieposten. De uitzendduur is gesteld op een jaar en wordt gezien als een (ver)plaatsing met de mogelijkheid tot medeneming van het gezin. De Nederlandse militairen zijn op de navolgende locaties geplaatst:

* Hoofdkwartier Jeruzalem (HQ UNTSO)

* Observer Group Egypt (OGE)

* Observer Group Golan-Damascus (OGG-D) * Observer Group Golan-Tiberias (OGG-T) * Observer Group Lebanon (OGL)

Medio 2002 werd bekend dat de Observer Group Libanon van Nahariyya in Israël naar Tyre in Libanon zou worden verplaatst. Tot de verplaatsing werd besloten vanwege de nieuwe situatie in Zuid-Libanon na het vertrek van Israël uit dit gebied in 2000. Tot dan toe opereerde de Observer Group Libanon vanuit Israël. De verplaatsing van de Observer Group Libanon naar Tyre komt niet alleen de reactiesnelheid ten goede, maar ook wordt hiermee de flexibiliteit van de inzet vergroot. Verder leidt de verplaatsing ook tot een betere samenwerking met Libanese autoriteiten en burgers. Bovendien is een betere samenwerking met UNIFIL gerealiseerd. De verhuizing is zonder problemen verlopen en is eind 2002 voltooid. De UNMOs observeren en rapporteren over activiteiten en incidenten die de gemaakte vredes- en bestandsafspraken in gevaar kunnen brengen. Deze taak wordt verricht vanuit vaste observatieposten en door middel van waarneming en patrouilles in het gebied. Voorts onderzoeken zij incidenten en gebeurtenissen, en onderhouden zij contact met de lokale bevolking en hulpverleningsorganisaties. In beginsel vervult een waarnemer gedurende de uitzending één Israëlische en één Arabische plaatsing, waarbij de plaatsing in OGL/Naharya als Arabische plaatsing wordt aangemerkt. De voorbereiding voor de UNMOs en hun gezinsleden is veelomvattend. Het personeel wordt ruim en grondig voorgelicht. Er wordt gebruik gemaakt van een "Informatiebundel UNTSO missie" die mede door eerder uitgezonden militairen en hun gezinsleden is samengesteld. Dit is een uitstekende leidraad voor de voorbereiding en het vertrek. Voor de terugkeer naar Nederland is echter slechts beperkte informatie beschikbaar. De woon-, werk en leefomstandigheden voor de waarnemers en de gezinsleden in zowel Israël, Syrië, Egypte als Libanon zijn uitstekend. Afhankelijk van de politieke omstandigheden en lokale confrontaties tussen de Palestijnen en de Israëliërs kunnen situaties ontstaan waarbij alertheid geboden is. Ondanks het oplaaiende geweld in het Midden-Oosten is de veiligheid van de Nederlandse UNTSO-waarnemers en hun gezinsleden in 2002 niet in het geding geweest. De Nederlandse waarnemers verrichtten geen werkzaamheden in de gebieden waar de spanningen hoog opliepen. Ook de militairen en hun gezinsleden vonden het dreigingsniveau over het algemeen aanvaardbaar. Bij oplopende spanningen kunnen de gezinsleden op zeer korte termijn worden geëvacueerd naar Nederland. De VN heeft een adviserende rol, maar de Chef Defensiestaf heeft de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de veiligheid van het Nederlandse personeel. De uitvoering van de evacuatie is een nationale verantwoordelijkheid. De waarnemers en hun familieleden zijn allen op de hoogte van de vigerende regelgeving. Het Nederlandse personeel heeft bij de bevolking in de loop der jaren een zeer goede naam opgebouwd. Het in 1974 overeengekomen "Separation of Forces Agreement" op de Golan (Israël/Syrië) wordt goed nageleefd. In Zuid-Libanon echter blijven de strijdende partijen elkaar het leven zuur maken met aanslagen en beschietingen. In een voorgaande evaluatie werd gemeld dat het solliciteren vanuit het missiegebied naar een vervolgfunctie een individuele krachtinspanning blijft die niet altijd succesvol is, waardoor de uitgezonden militair pas na terugkeer hier duidelijkheid over krijgt. Gedurende de evaluatieperiode 2002 is voornoemde bevinding niet meer gerapporteerd.

1. UNMEE MACC (Ethiopië en Eritrea)

Na een twee jaar durende grensoorlog sloten Ethiopië en Eritrea in juli 2000 een bestand. Onderdeel van dit bestand was het ontplooien van een door de VN geleide vredesmacht (United Nations Mission in Ethiopia and Eritrea UNMEE), die toeziet op de naleving van dit bestand. De vredesmacht is ontplooid in een 25 kilometer brede gedemilitariseerde zone, de Temporary Security Zone (TSZ), langs de grens tussenbeide landen. Het mandaat voor deze missie is vastgelegd in VN-Resolutie 1320 en wordt elk half jaar verlengd indien er voldoende vooruitgang is geboekt in het vredesproces. 2.5.1. Eritrea De Eritrese overheid wil de uit de TSZ ontvluchte bevolking laten terugkeren naar haar woningen. De mijnendreiging in dit gebied is echter groot, waardoor de veiligheid van de terugkerende bevolking niet voldoende kan worden gewaarborgd. Eritrea wil gedemobiliseerde militairen omscholen tot mijnenruimers, die vervolgens markering- en ruimingswerkzaamheden kunnen aanvatten. De VN heeft binnen de UNMEE-operatie een "mine action centre" opgezet, het UNMEE "Mine Action Coordination Centre" (UNMEE MACC). Eén van de scholen van het MACC is het "National Trainings Centre" (NTC). Deze school ligt op 15 kilometer van Asmara. Op verzoek van het "UN Office for Project Services" (UNOPS) leverde Nederland in 2002 twee onderofficieren voor het UNMEE MACC. Hun taak bestond uit het opleiden van Eritrese mijnenruimers voor humanitaire mijnenruiming. De uitgezonden Nederlandse militairen werden, conform de afspraken die Nederland met de VN had gemaakt, niet zelf ingezet voor het ruimen van mijnen. In de zomer van 2002 verzochten de Eritrese autoriteiten de NGOs die zich bezighielden met mijnenruiming om hun activiteiten per 31 augustus over te dragen aan het nieuw opgerichte "Eritrean Demining Authority". Op 12 augustus 2002 kwam de "Mine Action Support Group" (een groep landen die de mijnenruiming in Eritrea steunen) op verzoek van de "UN Mine Action Service" (UNMAS) bijeen om de situatie te bespreken. Het hoofd van UNMAS weet het standpunt van de Eritrese autoriteiten vooral aan onvoldoende kennis van zaken alsmede aan vooringenomenheid van de Eritrese president. Deze laatste was van mening dat Eritrea geen internationale experts nodig heeft, die bovendien onnodig duur en traag zouden zijn, omdat de benodigde expertise ruim voorradig zou zijn in het Eritrese leger. Ondanks de bemiddelingspoging van het hoofd van UNMAS hebben de Eritrese autoriteiten volhard in hun beslissing om de samenwerking met de NGO´s op te zeggen. Op 27 augustus voegden zij daaraan toe dat ook de mijnenruiminstructeurs van de VN het land dienden te verlaten. Op basis van dit Eritrese standpunt is de trainingsschool waaraan de twee Nederlandse mijnenruiminstructeurs verbonden waren, met ingang van 31 augustus 2002 opgeheven. Ook de UNMEE MACC-staf te Asmara werd ontbonden. In samenspraak met de (Nederlandse) Force Commander UNMEE is besloten dat de twee Nederlandse mijnenruiminstructeurs de UNMEE MACC staf dienden te assisteren bij het afwikkelprogramma. De Nederlandse onderofficieren zijn in oktober 2002 vanuit Eritrea teruggekeerd naar Nederland. 2.5.2. Ethiopië Op 30 mei 2002 verzocht de VN aan Nederland om op korte termijn, voor de duur van vier maanden, twee mijnenruiminstructeurs beschikbaar te stellen voor het VN-mijnenruimprogramma in Ethiopië. Nederland reageerde positief op dit verzoek teneinde bij te dragen aan de oplossing van het mijnenprobleem in Ethiopië, vooral in het grensgebied met Eritrea. Dit is van belang voor de terugkeer van ontheemden, de werkzaamheden van UNMEE en het demarceren van de grens met Eritrea. Ook in het licht van de "even handedness" ten opzichte van Eritrea, waar twee Nederlandse instructeurs werkzaam waren, werd de bijdrage aan het VN-programma in Ethiopië wenselijk geacht. Een beleidsmatige complicatie was dat Ethiopië anders dan Eritrea, het Verdrag van Ottawa (nog) niet heeft ondertekend. Dit verdrag verbiedt anti-personeelsmijnen. Het Nederlandse beleid is er op gericht vooral die landen bij te staan die het verdrag wel hebben ondertekend. Een ander overweging was dat Ethiopië, zoals bekend, destijds het aftreden had geëist van de Nederlandse Force Commander van UNMEE. Navraag bij de Nederlandse Ambassade in Addis Abeba leerde dat deze kwestie geen gevolgen had voor de houding van de Ethiopische autoriteiten tegenover Nederlanders. Net als Nederland beschouwde Ethiopië deze zaak als een VN-aangelegenheid. Ethiopië heeft geen koppeling gemaakt tussen haar opstelling ten opzichte van de Force Commander UNMEE en de komst van de twee Nederlandse mijnenruiminstructeurs. Van de komst van de mijnenruiminstructeurs ging een positief signaal uit. Na overleg met Ambtelijk Buitenlandse Zaken en zorgvuldige overweging is besloten in te stemmen met het zenden van twee Nederlandse mijneninstructeurs naar Ethiopië. Uiteindelijk zijn deze mijnenruiminstructeurs in december 2002 teruggekeerd naar Nederland. Verder werd in juli 2002 ingestemd met het verzoek van de VN om een "Mine Action Liaison Officer" ten behoeve van het VN-ontmijningsprogramma in Ethiopië en Eritrea ter beschikking te stellen. Deze officier verricht zijn taken vanuit het UNMEE MACC te Addis Abeba. Zijn primaire verantwoordelijkheid is het onderhouden van contacten en afstemmen met het UNMEE liaison Office, overheidsorganen, VN-organisaties, diplomatieke missies en andere organisaties in Ethiopië met het oogmerk de mijnenruimactiviteiten in Ethiopië te faciliteren. Deze Nederlandse officier is in februari 2003 teruggekeerd naar Nederland, waarmee een einde is gekomen aan de Nederlandse betrokkenheid bij UNMEE MACC.

1. Financieel 1. Financiële paragraaf

De additionele uitgaven voor de operaties zijn in 2002 ten laste gebracht van de structurele voorziening voor vredesoperaties, zoals opgenomen in de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS). Deze uitgaven worden in de Defensiebegroting verantwoord op artikel 08.02. Bedragen in euros

Operatie

Begroting

Realisatie

EUMM

150.000

117.728

UNTSO

306.000

243.881

De overige missies worden niet separaat in de financiële administratie gevolgd. De additionele uitgaven voor deze operaties hebben een betrekkelijk geringe omvang en worden daarom geadministreerd in de categorie "overige vredesoperaties".

Nieuws