Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801 2509 LV Den Haag der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44 2513 AA `s-GRAVENHAGE Telefax (070) 333 40 33

Uw brief Ons kenmerk SOZA-03-082 B&GA/IW/03/24123

Onderwerp Datum Reactie op rapport `18+ Wat willen jullie nou 22 mei 2003 van ons?'

De Vaste Commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft mij gevraagd te reageren op het rapport `18+ Wat willen jullie nou van ons?: een beschrijving van de problemen die ontstaan als het jongste kind in éénoudergezinnen met een bijstandsuitkering 18 jaar wordt', dat is uitgegeven door de Stichting Sjakuus. Met deze brief kom ik tegemoet aan uw verzoek. In het hiernavolgende worden eerst de standpunten en de voorgestelde oplossingen van Sjakuus beschreven. Vervolgens worden deze standpunten en oplossingen door mij, mede namens de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu, van een reactie voorzien.

Inkomsten kinderen met bijstandsouders

Door Sjakuus voorgestelde oplossingen:
Ontkoppel inkomens van bijstandsouders en kinderen. Een alleenstaande ouder met een bijstandsuitkering en thuiswonende kinderen moet, ongeacht de leeftijd van de kinderen maar tot minimaal 21 jaar, een uitkering ontvangen van 70% van het netto minimumloon. Inkomsten van het studerende thuiswonend kind mogen geen invloed hebben op de hoogte van de uitkering van de ouder. De lening op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) moet niet hoeven te worden gebruikt voor het levensonderhoud van de ouder. Inkomsten uit arbeid moeten het leendeel voorkomen, zodat ze niet gedwongen worden tot het maken van schulden. In de Algemene bijstandswet (Abw) dient te worden opgenomen dat de alleenstaande ouder de alleenstaande oudernorm blijft ontvangen zolang het jongste kind voortgezet onderwijs volgt. Het leendeel in de Wsf 2000 mag nooit als voorliggende voorziening worden aangemerkt.

Algemene Reactie
Inkomens van kinderen komen nooit in mindering op de bijstandsuitkering van hun ouder(s)1. Bij de bijstandsverlening wordt wel rekening gehouden met schaalvoordelen die kunnen ontstaan doordat ouders(s) en kind(eren) de kosten van bijvoorbeeld huisvesting en huishouding geheel of




---

gedeeltelijk met elkaar delen (de woningdelersregeling). Van belang is of er feitelijk sprake is van schaalvoordelen. De hoogte van het inkomen van het kind speelt hierbij een rol. Dit laat onverlet dat zich de situatie kan voordoen dat het kind door het verwerven van inkomen weliswaar niet meer ten laste van de ouder komt, maar dat het inkomen niet zodanig hoog is dat dit inkomen compensatie geeft voor het wegvallen van de kinderbijslag en het - voor de ouder - van toepassing zijn van de lagere norm voor een alleenstaande. Zoals het rapport terecht opmerkt, kan een dergelijke situatie zich bijvoorbeeld voordoen wanneer de bij zijn ouder wonende jongere van 18 jaar en ouder nog voortgezet onderwijs volgt en alleen een tegemoetkoming ontvangt op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) of een studie volgt en alleen studiefinanciering ontvangt.
Ik ben het met het rapport eens dat in dit soort situaties verlaging van de alleenstaande-toeslag in verband met het kunnen delen van de kosten tussen ouder en kind niet kan plaatsvinden. De toeslagverlening is geen vrijblijvende bevoegdheid van de gemeenten, maar een uitdrukkelijke verantwoordelijkheid om de bijstand op een zodanig niveau vast te stellen dat in de noodzakelijke kosten van het bestaan kan worden voorzien. Hierbij heb ik meegewogen dat reeds bij de bepaling van de hoogte van de studiefinanciering en de basistoelage op grond van de WTOS het schaalvoordeel is toegepast. De hoogte van de studiefinanciering en de basistoelage WTOS is immers afhankelijk van de woonsituatie, waarbij thuiswonende studenten minder studiefinanciering of WTOS ontvangen dan uitwonende studenten.
Ik zal derhalve via de eerstkomende verzamelbrief gemeenten op hun beleids-verantwoordelijkheid wijzen om in dit soort situaties de hoogte van de bijstandsuitkering op een zodanig niveau vast te stellen dat een toereikende bestaansvoorziening wordt geboden.

Voorts ben ik van oordeel dat aanvullende bijstandsverlening aan de ouder in voornoemde situaties aan de orde kan zijn, om de inkomensachteruitgang als gevolg van het van toepassing zijn van de lagere norm voor een alleenstaande op te vangen. Omdat de uiteenlopende situaties van jongeren met de daaruit voortvloeiende verschillen in noodzakelijke bestaanskosten van geval tot geval moeten worden gewogen, vormt de bijzondere bijstand daarvoor het aangewezen kader. Nadere regulering in de Abw acht ik derhalve niet nodig, mede ook omdat de bijzondere bijstandsverlening door gemeenten niet als vrijblijvend kan worden beschouwd. Bij de invoering van de Abw is namelijk uit oogpunt van deregulering bewust besloten de Beschikking toeslagen voormalige eenoudergezinnen (Stcrt. 1986, 170) niet te handhaven, met nadrukkelijk de bedoeling de lijn van deze regeling voort te zetten middels de bijzondere bijstand. Hieromtrent is destijds overeenstemming bereikt met de VNG. In dat kader zijn ook middelen overgeheveld naar het gemeentefonds2.
Ik zal gemeenten ook op deze gemeentelijke beleidsverantwoordelijkheid wijzen middels eerdergenoemde verzamelbrief. Hierbij zal ik wijzen op de situatie van leerlingen van 18 jaar en ouder in het voortgezet onderwijs die een basistoelage uit de WTOS ontvangen. Ik acht het voorstelbaar dat in deze situatie gemeenten bijzondere bijstand verstrekken om het inkomensverlies in verband met het vervallen van de alleenstaande oudertoeslag tijdelijk te compenseren.

Het rapport stelt voor het leendeel in de Wsf 2000 nimmer als voorliggende voorziening aan te merken. In mijn recente antwoorden op Kamervragen3 van de leden Van der Ham en Bakker heb ik aangegeven, dat de Wsf 2000 een voor de Abw passende en toereikende voorliggende




---

voorziening is. Zoals ik in het AO van 3 april jl. heb toegezegd, zal de onderlinge afstemming tussen de Abw en de Wsf 2000 nader worden bezien, waarbij de uitkomsten van de studie van de Commissie Uitgangspunten Nieuw Studiefinancieringsstelsel onder leiding van prof. dr. W.A. Vermeend zullen worden betrokken.

Korting huursubsidie vanwege inwonend kind

Door Sjakuus voorgestelde oplossing
Geen korting op de huursubsidie indien een verdienend kind woont bij zijn ouder. In het bijzonder wordt gepleit de inkomsten van studerende kinderen niet te laten meetellen voor de hoogte van de huursubsidiebijdrage.

Algemene reactie
In de Huursubsidiewet speelt de inkomensbron (uit loon, of een (bijstands)uitkering) geen rol. Voor de bepaling van het recht op huursubsidie en de hoogte van het huursubsidiebedrag is de hoogte van het huishoudinkomen bepalend. De gedachte hierachter is: hoe meer inkomsten hoe minder huursubsidie iemand nodig heeft en krijgt. Bij het inkomen wordt uitgegaan van de inkomsten van het gehele huishouden. Inkomsten van inwonende (pleeg)kinderen die op de peildatum jonger zijn dan 23 jaar tellen ook mee, zover deze meer bedragen dan 4.100. Inkomsten van (pleeg)kinderen van 23 jaar en ouder tellen volledig mee. Inkomsten uit studiefinanciering (basisbeurs en/of lening) zijn niet fiscaal belast en tellen niet mee. De voorgestelde oplossingen van het rapport voor de huursubsidie passen niet binnen hetgeen met de Huursubsidiewet wordt beoogd. Inkomen (waaronder bijvoorbeeld een bijstandsuitkering) wordt binnen de Huursubsidiewet als een hard gegeven gezien waarbij wordt aangesloten bij fiscaal inkomen en fiscale begrippen waaronder `gecorrigeerd verzamelinkomen'.

Kinderalimentatie

Door Sjakuus voorgestelde oplossing:
Kinderalimentatie dient voor de Abw niet tot de middelen te worden gerekend. Dit zou expliciet in de Abw dienen te worden opgenomen.
In aansluiting op de voorstellen van de werkgroep alimentatiebeleid wordt bepleit dat ook kinderen van 18 tot 21 jaar de mogelijkheid wordt geboden om bij de inning van de kinderalimentatie de nog in te stellen intermediair in te schakelen

Algemene Reactie
Gelet op het complementaire karakter van de Abw wordt bij de bepaling van de hoogte van de bijstandsuitkering aan de ouder rekening gehouden met de ontvangen kinderalimentatie ten behoeve van het kind jonger dan 18 jaar. Omdat het noodzakelijk wordt geacht om de bijstand af te stemmen op het totaal aan omstandigheden en mogelijkheden ­ de middelen inbegrepen- die zich in gezinsverband voordoen, wordt deze kinderalimentatie volledig in aanmerking genomen. Uit het interdepartmentaal beleidsonderzoek (IBO) Alimentatiebeleid is gebleken dat bij een meer gelijke verdeling van de lasten na een scheiding minder vaak een beroep op bijstand zal worden gedaan. In het eindrapport van het IBO is een aantal voorstellen op hoofdlijnen gedaan voor wijziging van het kinderalimentatiestelsel, waaronder het instellen van een centraal inningsorgaan.




---

Zoals in het kabinetsstandpunt over dit IBO4 is aangegeven, wordt thans bezien op welke wijze het beste invulling kan worden gegeven aan een ander kinderalimentatiestelsel. De gedane suggestie om ook kinderen van 18 tot 21 jaar gebruik te laten maken van een eventueel in te stellen laagdrempelige intermediair zal daarbij worden meegewogen.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(M. Rutte)


1 De Abw houdt alleen rekening met het inkomen van personen die in de bijstand begrepen zijn (artikel 42). Als een kind in de bijstand is begrepen, blijft het inkomen van dat kind buiten beschouwing op grond van artikel 43, tweede lid, onderdeel g.
2 Per 1 januari 1996 zijn gemeenten beleidsmatig en financieel verantwoordelijk geworden voor de kosten van een particuliere verzekering tegen ziektekosten voor degenen die niet in aanmerking kwamen voor het ziekenfonds, de woonkostentoeslag voor




---

degenen die niet of nog niet in aanmerking kwamen voor huursubsidie, de kosten voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen en de toeslag voor alleenstaanden met een inwonend, niet meer ten laste komend kind (voormalige éénoudergezinnen) door deze voortaan als bijzondere bijstand aan te merken. In totaal is 19 mln. overgeheveld naar het gemeentefonds.

3 TK 2003-2003, nr. 1059

4 TK, 2002-2003, 28795, nr. 1.