Hoge Raad der Nederlanden
Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AF4627 Zaaknr: C01/316HR
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 23-05-2003
Datum publicatie: 23-05-2003
Soort zaak: civiel - civiel overig
Soort procedure: cassatie
23 mei 2003
Eerste Kamer
Nr. C01/316HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
BALLAST NEDAM BAGGEREN B.V.,
gevestigd te Zeist,
EISERES tot cassatie, incidenteel verweerster,
advocaat: mr. R.S. Meijer,
t e g e n
HET KONINKRIJK DENEMARKEN,
gevestigd te Kopenhagen, Denemarken,
VERWEERDER in cassatie, incidenteel eiser,
advocaat: mr. G. Snijders.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerder in cassatie - verder te noemen: Denemarken - heeft bij
exploit van 29 september 1993 eiseres tot cassatie - verder te noemen:
Ballast Nedam - gedagvaard voor de Rechtbank te Rotterdam en gevorderd
bij vonnis, voor zover wettelijk mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
Ballast Nedam te veroordelen om aan Denemarken te betalen een bedrag
van DKR 14.985.068, dan wel de tegenwaarde daarvan in Nederlandse
valuta, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang
van 1 oktober 1991 tot de dag der algehele voldoening.
Ballast Nedam heeft de vordering bestreden en van haar kant in
reconventie gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij
voorraad:
onvoorwaardelijk: Denemarken te veroordelen om aan Ballast Nedam te
betalen een bedrag ad f 122.874,29, te vermeerderen met de wettelijke
rente daarover vanaf 30 september 1991, althans 21 januari 1994, tot
de dag der algehele voldoening;
voorwaardelijk en subsidiair, namelijk uitsluitend voor het geval de
"Niels Juel" onschuldig en de "Wado" (mede) schuldig mocht worden
geacht en de Rechtbank het niet eens mocht zijn met het hierboven sub
6.b gestelde, Denemarken te veroordelen om aan Ballast Nedam te
betalen het bedrag, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de
wet, waartoe Ballast Nedam in conventie meer dan overeenkomstig het
schuldaandeel van de "Wado" aan Denemarken in reconventie mocht worden
veroordeeld (alles onder voorbehoud van het recht van Ballast Nedam op
aansprakelijkheidsbeperking), te vermeerderen met de wettelijke rente
daarover vanaf 30 september 1991, dan wel 21 januari 1994;
Ballast Nedam heeft in reconventie de vorderingen bestreden.
De Rechtbank heeft bij tussenvonnis van 19 december 1996 een
comparitie van partijen gelast en bij tussenvonnis van 10 juli 1997
een deskundigenonderzoek gelast, drie deskundigen benoemd en een
aantal door hen te beantwoorden vragen geformuleerd. Na
deskundigenbericht heeft de Rechtbank bij tussenvonnis van 2 september
1999 zowel in conventie als in reconventie, alvorens verder te
beslissen, wederom een comparitie van partijen gelast.
Tegen laatstvermeld tussenvonnis heeft Ballast Nedam hoger beroep
ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage. Denemarken heeft
incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij arrest van 29 mei 2001 heeft het Hof in het principale en
incidentele appel het vonnis waarvan beroep bekrachtigd en de zaak
naar de Rechtbank te Rotterdam verwezen ter verdere behandeling en
afdoening met inachtneming van dat arrest.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft Ballast Nedam beroep in cassatie
ingesteld. Denemarken heeft incidenteel beroep in cassatie ingesteld.
De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende
het incidentele beroep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan
deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het
beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot
verwerping van zowel het principaal als het incidenteel beroep.
3. Beoordeling van de middelen in het principale en in het incidentele
beroep
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie
leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu
de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het
belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
in het principale en in het incidentele beroep:
verwerpt het beroep;
compenseert de kosten van het geding in cassatie aldus dat iedere
partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als
voorzitter en de raadsheren J.B. Fleers, D.H. Beukenhorst, O. de
Savornin Lohman en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de
raadsheer F.B. Bakels op 23 mei 2003.
*** Conclusie ***
Rolnr. C01/316HR
Mr L. Strikwerda
Zt. 14 febr. 2003
conclusie inzake
Ballast Nedam Baggeren B.V.
tegen
Het Koninkrijk Denemarken
Edelhoogachtbaar College,
1. Aanleiding tot deze zaak vormt een scheepsaanvaring die in 1991
heeft plaatsgevonden in het Noorder Buitenkanaal van de haven in
IJmuiden. Inzet van de procedure is de vraag welk van de daarbij
betrokken schepen schuld heeft aan de aanvaring en in welke mate.
2. De feiten waarvan in cassatie dient te worden uitgegaan, treft met
aan in r.o. 2 van het vonnis van de Rechtbank van 19 december 1996,
r.o. 2.2 van het vonnis van de Rechtbank van 2 september 1999 en r.o.
1 van het thans in cassatie bestreden arrest van het Hof. Zij komen op
het volgende neer.
(i) De aanvaring heeft op 30 september 1991 omstreeks 12.52 uur
plaatsgevonden in het Noorder Buitenkanaal van de haven in IJmuiden
tussen het aan thans verweerder in cassatie, hierna: Denemarken, in
eigendom toebehorende fregat Niels Juel (lengte 84 meter,
waterverplaatsing 1320 ton, gemiddelde diepgang 3,10 meter) en de aan
thans eiseres tot cassatie, hierna: Ballast Nedam, in eigendom
toebehorende en ten tijde van de aanvaring met zeezand geladen
sleephopperzuiger Wado (lengte 116,82 meter, breedte ca. 19 meter,
bruto tonnage 6491, diepgang voor en achter 8,60 meter).
(ii) De Niels Juel maakte deel uit van een groep van vijf Deense
marineschepen - de Fyen, de Willemoes, de Svenson, de Hajen en de
Niels Fuel - die in deze volgorde omstreeks 12.30 uur de Noordersluis
in IJmuiden hadden verlaten ten einde via het Noorder Buitenkanaal zee
te kiezen. De Niels Juel voer met de kleinste vaarsnelheid van ca. 4
knopen. De voorste twee schepen - de Feyen en de Willemoes - alsook de
Niels Juel hadden een loods aan boord. De loodsen zouden binnen de
pieren van IJmuiden van boord gaan.
(iii) Het weer was goed; droog en goed zicht. De wind kwam uit
noordwestelijke richting en was variabel in kracht, 4 tot 5 Bf.
(iv) Toen de marineschepen zich nog in de Noordersluis bevonden, heeft
het Haven Operatie Centrum (HOC) de Fyen meegedeeld dat (onder meer)
de Wado inkomend was, met bestemming Noorderkanaal. De loods van de
Niels Juel heeft deze mededeling gehoord. Hij wist dat de Wado een
geladen, diepstekende zandzuiger was en ook dat de Wado het Noorder
Buitenkanaal zou gaan volgen.
(v) De Wado voer (namelijk) al enige tijd op en neer om zand te zuigen
in de aanloopgeul van IJmuiden en dit zand vervolgens te storten in
het verbindingskanaal achter het Forteiland. De route naar en van de
stortplaats liep via het Noorder Buitenkanaal.
(vi) De Wado wordt voortbewogen door 2 verstelbare schroeven,
aangedreven door 2 motoren met een vermogen van 3.676,5 kW elk.
Daarnaast heeft de Wado een boegschroef met een vermogen van 800 kW.
Het schip is uitgerust met een gyrokompas, GPS (Global Position
System) en PPS (Plaatsbepalings Presentatie Systeem).
(vii) De Wado, die reeds buiten de pieren door het HOC was ingelicht
over de komst van de vijf marineschepen, heeft met de Fyen afgesproken
om bakboord op bakboord te passeren.
(viii) Het passeren door de Wado van de Fyen en de volgende twee
marineschepen verliep zonder problemen; de betreffende marineschepen
bevonden zich goed ten noorden van de 77?-lichtenlijn, die ter plaatse
ongeveer het midden van het vaarwater aangeeft, en de Wado hield de
stuurboordzijde van de diepe geul van het Noorder Buitenkanaal.
(ix) Vervolgens volgde ter hoogte van boei IJm. 2 de passage met de
Hajen (een patrouilleboot, 54 meter lang, 300 ton waterverplaatsing,
voortstuwing 2 x 1.300 dieselmotor of 6.000 pk gasturbine). Dit schip
had een geringe vaart en had zich naar bakboord laten afdrijven, tot
ver ten zuiden van de 77?-lichtenlijn en kwam daarmee terecht in de
vaarbaan van de Wado. Niet is gebleken dat de Hajen voor het
verlijeren een duidelijke reden had. De Hajen bleek onbereikbaar te
zijn voor het HOC die haar enige malen tevergeefs opriep op de VHF. De
Wado is - na eerst nog een signaal op de scheepsfluit te hebben
gegeven - ter voorkoming van een aanvaring met de Hajen naar
stuurboord uitgeweken. Na het inzetten van deze stuurboordmanoeuvre,
ging de Hajen met een vaart richting stuurboord en passeerden de
schepen elkaar op zeer korte afstand bakboord op bakboord.
(x) Na het passeren van de Hajen gaven de dieptemeters op de Wado aan
dat er geen water meer onder de kiel stond. Dit was echter onjuist. De
Wado had voldoende water onder de kiel. Het dichtslaan van de
dieptemeters werd vermoedelijk veroorzaakt door waterwerveling van de
Hajen die hard vooruitsloeg. Op het PPS dat zich in de stuurhut van de
Wado bevond was de boei NK1-ZK1 verkeerd aangegeven, ca. 127 m
westelijk van de werkelijke positie. Stuurman
navigeerde mede op de PPS. De boei NK1-NK2 was buiten te zien.
(xi) Direct na het passeren van de Hajen is op de Wado hard bakboord
roer gegeven en begon de Wado naar bakboord uit te komen. De Wado
bleef langer en sterker naar bakboord gaan dan de bedoeling was. Dit
werd geweten aan grondzuiging (squat-effect). Na de
stuurboordmanoeuvre om de Hajen te ontwijken was een tamelijk
bescheiden koerscorrectie naar bakboord voldoende geweest om niet in
ondiep water te belanden, terwijl er genoeg ruimte was om de Niels
Juel zonder problemen bakboord op bakboord te passeren.
(xii) De loods van de Niels Juel vroeg aan de Wado wat deze ging doen,
waarop vanaf de Wado het antwoord kwam dat de Wado stuurboord uitkwam,
gevolgd door de mededeling "geen water meer onder de kiel".
(xiii) Kort hierop volgde een aanvaring tussen de Wado en de Niels
Juel. De Niels Juel bevond zich niet in de eigen stuurboordhelft van
het vaarwater en was zonder aanwijsbare reden geleidelijk aan ten
zuiden van de 77?-lichtenlijn terechtgekomen. De kop van de Wado kwam
tegen de bakboordzijde van de Niels Juel ter hoogte van het kanon en
schoof naar achteren door. De aanvaring vond plaats ca. twee
scheepsbreedtes ten zuiden van de 77?-lichtenlijn.
(xiv) De Wado is steeds in haar helft van het vaarwater gebleven. De
snelheid van de Wado is niet exact komen vast te staan; de sneldheid
is nadat zij de pieren was binnengekomen geleidelijk aan afgenomen;
aangenomen kan worden dat de snelheid van de Wado ten tijde van het
passeren van de Hajen 7.6 -6,7 mijl per uur bedroeg en ten tijde van
de aanvaring met de Niels Juel 5,9 - 4.6 mijl per uur.
(xv) Door de Raad voor de Scheepvaart is een onderzoek ingesteld naar
de oorzaak van het ongeval, welk onderzoek tevens betrekking heeft
gehad of de aanvaring te wijten is aan de schuld van de kapitein van
de Wado, en/of van de eerste schipper van de Wado,
. De Raad voor de Scheepvaart heeft op 5 maart 1993
uitspraak gedaan. In deze uitspraak is geoordeeld dat kapitein
geen schuld heeft aan de aanvaring en is de eerste
schipper gestraft door het uitspreken van een
berisping, met name omdat hij zich door de PPS had laten misleiden.
3. Denemarken stelt zich op het standpunt dat de aanvaring is te
wijten aan de schuld van de Wado en heeft bij dagvaarding van 29
september 1993 Ballast Nedam voor de Rechtbank te Rotterdam
aangesproken tot betaling van 14.985.068,- Deense Kronen als
vergoeding van de als gevolg van de aanvaring door Denemarken geleden
schade. Voor zijn standpunt dat (alleen) de Wado schuld heeft aan de
aanvaring heeft Denemarken aangevoerd (a) dat tot de hierboven onder
2.(xi) bedoelde bakboordmanoeuvre van de Wado werd besloten op grond
van de verkeerde conclusie dat het schip zich op een ondiepte bevond,
welke conclusie werd gebaseerd op waarneming van zich aan boord van de
Wado bevindende apparatuur en de daaruit blijkende - niet met de
werkelijkheid overeenstemmende - ligging van boei NK1-ZK2, welke
apparatuur echter niet voor navigatiedoeleinden mag worden gebezigd;
(b) dat die bakboordmanoeuvre veel te groot was en veel te lang werd
doorgezet; en
(c) dat de Wado een naar omstandigheden veel te hoge vaart heeft
gelopen in plaats van die vaart aan de omstandigheden te hebben
aangepast, terwijl overigens geldt dat er voor de Wado alle ruimte was
om de Niels Juel gewoon bakboord op bakboord te passeren.
4. Ballast Nedam heeft de vordering bestreden. Zij stelt zich op het
standpunt dat de aanvaring is te wijten aan de schuld van de Hajen en
de Niels Juel, omdat deze schepen hebben verzuimd voor de op
tegenkoers naderende Wado naar stuurboord uit te wijken. Voor zover de
Wado al een verwijt treft, valt dit in het niet bij de aan de Hajen en
de Niels Juel te maken verwijten, aldus Ballast Nedam. Bovendien heeft
Ballast Nedam zich ten aanzien van een eventueel onjuist vaargedrag
van de Wado beroepen op error in extremis. Ballast Nedam heeft van
haar kant in reconventie gevorderd dat Denemarken op grond van de
schuld van de Hajen en de Niels Juel wordt veroordeeld tot betaling
van f 122.874,29 als vergoeding van de als gevolg van de aanvaring
door Ballast Nedam geleden schade.
5. De Rechtbank heeft bij tussenvonnis van 19 december 1996 een
comparitie van partijen gelast ten einde partijen in de gelegenheid te
stellen zich in verband met het door de Rechtbank nodig geoordeelde
deskundigenbericht uit te laten over de personen en het aantal van de
te benoemen deskundigen, alsmede over de aan de deskundigen voor te
leggen vragen.
6. Bij haar tweede tussenvonnis van 10 juli 1977 heeft de Rechtbank
een drietal deskundigen benoemd en de door hen te beantwoorden vragen
geformuleerd.
7. Nadat een deskundigenbericht was uitgebracht, heeft de Rechtbank
bij tussenvonnis van 2 september 1999 onder meer het volgende
overwogen:
"2.3 De rechtbank komt tot het oordeel dat de aanvaring hoofdzakelijk
te wijten is aan de schuld van de Wado, die, na de noodzakelijke
uitwijkmanoeuvre, op grond van de verwijtbaar onjuiste
veronderstelling dat men praktisch aan de grond zat, zonder noodzaak
te sterk en te lang naar bakboord is gegaan, op de Niels Juel af, die
zij - ook in verband met de snelheid - niet meer kon ontwijken.
Daaraan doet niet af dat bij de vaarwijze van de Wado wellicht de
emoties van de brugbezetting een rol hebben gespeeld.
2.4 De Hajen heeft stellig ook verkeerd gevaren, doch de rechtbank
acht het verband daarvan met de aanvaring te ver verwijderd om deze
mede aan de Hajen toe te rekenen, m.n. omdat de rechtens relevante
oorzaak van de aanvaring niet ligt in de uitwijkmanoeuvre van de Wado
maar (vooral) in de verkeerde, onnodig sterke correctiemanoeuvre van
dat schip naar bakboord. Het varen van de Hajen levert ook geen
overmacht op voor de Wado.
2.5 De Niels Juel bevond zich zonder reden in de voor haar verkeerde
helft van het vaarwater, terwijl de Wado haar in het
Noorderbuitenkanaal tegemoet kwam. Toen de Wado op haar af kwam, had
de Niels Juel effectieve maatregelen moeten nemen om tijdig weg te
komen.
2.6 De wederzijdse schuld van de Wado en de Niels Juel afwegend, komt
de rechtbank tot een schuldverdeling 75:25 in het nadeel van de Wado."
Vervolgens heeft de Rechtbank een comparitie van partijen gelast om, voor het geval partijen daarover niet zelf tot een oplossing zouden kunnen komen, een afrekening van de schade te bereiken.
8. Ballast Nedam is van het laatste tussenvonnis van de Rechtbank in
hoger beroep gekomen bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage. Zij voerde
dertien grieven aan. Denemarken heeft incidenteel hoger beroep
ingesteld. Hij voerde één grief aan tegen het laatste tussenvonnis van
de Rechtbank en voorts een voorwaardelijke grief tegen het eerste
tussenvonnis van de Rechtbank.
9. Bij arrest van 29 mei 2001 heeft het Hof de grieven van Ballast
Nedam deels gegrond bevonden, de grief van Denemarken ongegrond. Met
verbetering van gronden heeft het Hof in het principale en incidentele
appel het vonnis waarvan beroep bekrachtigd en de zaak ter verdere
behandeling en afdoening met inachtneming van zijn arrest verwezen
naar de Rechtbank.
10. Anders dan de Rechtbank is het Hof tot het oordeel gekomen dat
alle drie de schepen door hun vaargedrag hebben bijgedragen aan het
ontstaan van de aanvaring. Dit oordeel heeft het Hof doen steunen op
de volgende overwegingen.
11. Wat de toedracht van de aanvaring betreft, overweegt het Hof:
"8. De Wado heeft de eerste drie van de vijf achter elkaar, in de
richting van de zee, varende Deens marinevaartuigen, die goed
benoorden de lichtenlijn voeren, normaal bakboord aan bakboord
gepasseerd. Toen de Wado het vierde schip, de Hajen, tegemoet voer
bemerkte de Wado dat de Hajen zich had laten afdrijven en wel tot
recht in de koerslijn van de Wado, die zelf haar stuurboordzijde
aanhield. Omdat de Hajen niet reageerde, onbereikbaar bleek voor het
Haven Operatie Centrum IJmuiden en geen aanstalte maakte haar
stuurboordzijde van het vaarwater op te zoeken - hetgeen aangewezen
was omdat zij hinderlijk lag en gevaar voor aanvaring dreigde - en ook
niet reageerde op het door de Wado afgegeven waarschuwingssignaal,
heeft de Wado om een aanvaring met de Wado te voorkomen een
stuurboordmanoeuvre ingezet. Zij verliet daardoor de diepe vaargeul en
stuurde aan op het ondiepe water. Pas nádat deze stuurboordmanoeuvre
door de Wado was ingezet reageerde de Hajen door stuurboord uit te
varen én de noordelijke helft van het vaarwater weer op te zoeken. De
schepen zijn elkaar tenslotte op heel korte afstand gepasseerd,
zodanig dat gesproken kan worden van een "near miss".
9. Het vaargedrag van de Hajen (...) was de onmiddellijke aanleiding
voor hetgeen nadien is voorgevallen en heeft naar het oordeel van het
hof tot onomkeerbare gevolgen geleid. De Wado werd door dit vaargedrag
genoodzaakt uit te wijken van de door haar constant aangehouden
veilige koers. Zij heeft deze situatie, naar uit de gegevens moet
worden afgeleid, terecht als een noodsituatie ervaren en in het besef
dat zij vervolgens uit de diepe vaargeul was geraakt en aanstuurde op
onveilig water, diende zij vervolgens weer bakboordroer te geven.
10. De Wado heeft hard bakboord roer gegeven om de diepe geul weer op
te zoeken om meteen daarop te constateren dat zich intussen de Niels
Juel die aanvankelijk benoorden de 77 graden lichtenlijn had gevaren,
óók ruimschoots in de voor de Wado geldende stuurboordzijde van het
kanaal was terechtgekomen en dat vervolgens ook een aanvaring met de
Niels Juel dreigde. Meteen daarop heeft de Wado hard stuurboord roer
gegeven (...). De Wado heeft zich niet meer tijdig genoeg kunnen
opstrekken om de Niels Juel bakboord op bakboord te kunnen passeren.
Een aanvaring met de Niels Juel was niet meer te voorkomen."
12. Ten aanzien van de schuld van de Hajen en de Niels Juel aan de
aanvaring overweegt het Hof (r.o. 12):
"Het had op de weg van zowel de Hajen als de Niels Juel, die beide
ruim tevoren geweten moeten hebben dat de Wado inkomend was met
gebaggerd zand en waarvan in ieder geval de loods op de Niels Juel
geweten moet hebben dat de diepgang van de Wado redelijk groot was in
tegenstelling tot de diepgang van de Hajen en de Niels Juel, om er
voor te zorgen dat zij niet in de zuidelijke helft van het vaarwater
lagen op een hinderlijke positie voor tegemoetkomende schepen en om
tenminste ruimte te maken voor de Wado door tijdig ook naar stuurboord
te koersen, hetgeen zij ook eenvoudiger dan de Wado hadden kunnen
bewerkstelligen, omdat beide schepen, de Hajen met een afmeting van 54
meter in lengte, de Niels Juel met een afmeting van 84 m lang en 10 m
breed, aanzienlijk kleiner en gemakkelijker wendbaar waren dan de
sleephopperzuiger Wado met een lengte van 116,82 m, breedte van 18,8
m, die volgeladen was met zeezand en relatief diep stak."
Wat de schuld van de Niels Juel betreft, overweegt het Hof voorts dat
dit schip, dat de vaarmanoeuvres van de Hajen en de Wado voor zich
heeft zien afspelen, heeft afgewacht en niet tijdig waarneembare actie
heeft genomen om haar koers te verleggen; pas toen bleek dat de Wado
te lang bakboord bleef doorkomen, heeft de Niels Juel hard
stuurboordroer gegeven om voor de Wado langs weg te komen. Dit
vaargedrag getuigt volgens het Hof niet van goed zeemanschap (r.o.
11). Wat de schuld van de Hajen betreft, oordeelt het Hof voorts dat,
anders dan de Rechtbank had overwogen, het vaargedrag van de Hajen
niet in dusdanig ver verwijderd verband staat met de aanvaring dat aan
haar geen schuld kan worden toegerekend. De door de Wado ingezette
uitwijkmanoeuvre werd uitsluitend veroorzaakt door het vaargedrag van
de Hajen: zij heeft uitsluitend door de Hajen van haar koers moeten
afwijken en zij is daarbij zelf steeds in haar helft van het vaarwater
gebleven. De onnodig sterke naar bakboord verrichte koerscorrectie van
de Wado, die daarop is gevolgd en vermoedelijk mede is veroorzaakt
door de emotie en de paniek van het moment, staat niet op zichzelf
maar hangt daar direct mee samen en kan niet als rechtens enig
relevante oorzaak van de aanvaring worden aangemerkt, aldus het Hof
(r.o. 12).
13. Ten aanzien van de schuld van de Wado aan de aanvaring stelt het
Hof voorop dat niet is komen vast te staan dat de Wado
onverantwoordelijk hard voer en ook niet dat zij haar snelheid niet of
te laat heeft aangepast aan de situatie ter plaatse. Ook staat volgens
het Hof vast dat de door de Wado verrichte navigatiemanoeuvres op
zichzelf juist waren. De fout die de Wado heeft gemaakt is naar het
oordeel van het Hof dat zij, naar achteraf is gebleken, bij haar
bakboordmanoeuvre om weer terug te komen in de diepe vaargeul, een te
harde bakboordzwaai heeft gemaakt, deze te lang heeft doorgezet en
zich niet tijdig genoeg heeft opgestrekt naar stuurboord. Uit het door
de deskundigen verrichte onderzoek is gebleken dat dit te hard en te
ver naar bakboord doorschieten van de Wado niet geweten kan worden
door de door Ballast Nedam gestelde werking van de grondzuiging. De
Wado is (in ieder geval mede) afgegaan op waarnemingen van zich aan
boord bevindende apparatuur en de daaruit blijkende en de niet met de
werkelijkheid overeenstemmende ligging van de boei NK1-ZK2 en zij
verkeerde in de onjuist gebleken veronderstelling, dat zij geen of
slechts beperkt water onder de kiel had. Zij heeft dus een taxatiefout
gemaakt en heeft daardoor harder bakboordroer gegeven dan nodig was.
Deze fout heeft naar uit de gegevens moet worden afgeleid, bijgedragen
aan de ontstane aanvaring, aldus het Hof (r.o. 13).
14. De schuld van de Hajen, de Wado en de Niels Juel afwegende is het
Hof tot het oordeel gekomen dat de schuld aan de aanvaring voor 50%
aan de Hajen, voor 25% aan de Wado en voor 25% aan de Niels Juel moet
worden toegerekend (r.o. 15).
15. Ballast Nedam is tegen het arrest van het Hof (tijdig) in cassatie
gekomen met een uit zes onderdelen opgebouwd middel. Denemarken heeft
het middel bestreden en geconcludeerd tot verwerping van het door
Ballast Nedam ingestelde cassatieberoep. Voorts heeft Denemarken van
zijn kant incidenteel cassatieberoep ingesteld met een uit zeven
onderdelen opgebouwd middel. Ballast Nedam heeft dit middel bestreden
en geconcludeerd tot verwerping van het door Denemarken ingestelde
incidenteel cassatieberoep.
Het principaal beroep
16. Onderdeel 1 van het in het principaal beroep voorgestelde middel
beklaagt zich in vier subonderdelen over de weergave door het Hof - in
r.o. 6 van het bestreden arrest - van het door Ballast Nedam in hoger
beroep ingenomen standpunt. Anders dan het Hof heeft overwogen, is
door Ballast Nedam niet betoogd dat de Wado "te hard bakboord heeft
gegeven en daarbij te lang bakboord doorzette", doch heeft zij dit
verwijt van Denemarken juist uitdrukkelijk betwist (subonderdeel 1.a).
Volgens het onderdeel heeft Ballast in werkelijkheid betoogd dat de
Wado geen enkele schuld heeft (omdat - kort gezegd - de Wado haar
noodgedwongen uitwijkmanoeuvre naar stuurboord met een sterke
bakboordmanoeuvre mocht en moest corrigeren, de Wado bij het inzetten
van deze bakboordmanoeuvre niet erop bedacht behoefde te zijn dat ook
de Niels Juel op de voor de Wado bestemde vaarhelft zou gaan en
blijven varen, de Wado direct al het mogelijke heeft gedaan om weer
tijdig naar bak boord uit te strekken, en de Wado steeds op haar eigen
vaarhelft is gebleven terwijl de veel wendbare Hajen en Niels Juel
geen poging hebben gedaan om naar hun eigen vaarhelft terug te keren)
en meer subsidiair een beroep gedaan op error in extremis
(subonderdeel 1.b). Daarom getuigt het oordeel van het Hof - in r.o.
13 - om de medeschuld van de Wado op het reeds als vaststaand
aangenomen feit dat de Wado "te hard en te lang" naar bakboord heeft
gekoerst op een miskenning van 's Hofs taak als appelrechter, althans
is dit oordeel in het licht van de stellingen van Ballast Nedam
onvoldoende gemotiveerd (subonderdeel 1.c). Deze klacht wordt door het
onderdeel voorts aangedrongen met de stelling dat, zoals Ballast Nedam
eveneens had betoogd, het niet aangaat om op basis van "wijsheid
achteraf" te oordelen dat de bakboordmanoeuvre te hard is geweest of
te lang is doorgezet (subonderdeel 1.d).
17. Het onderdeel is m.i. tevergeefs voorgesteld, ook indien juist zou
zijn dat het Hof in r.o. 6 het door Ballast Nedam in hoger beroep
betrokken standpunt niet correct zou hebben weergegeven. Anders dan
het onderdeel kennelijk veronderstelt, blijkt uit het bestreden arrest
niet dat het in r.o. 13 neergelegde oordeel van het Hof dat de Wado
bij haar bakboordmanoeuvre om weer terug te komen in de diepe vaargeul
een te harde bakboordzwaai heeft gemaakt, deze te lang heeft doorgezet
en zich niet tijdig genoeg heeft opgestrekt naar stuurboord, berust op
erkenning door Ballast Nedam van een daartoe strekkende stelling van
Denemarken. Zijn oordeel dat de Wado te hard en te ver naar bakboord
is doorgeschoten, heeft het Hof kennelijk op basis van een
zelfstandige waardering van de gebleken toedracht van de aanvaring
afgeleid uit de vaststaande feiten dat de Wado, die na de
stuurboordmanoeuvre om de Hajen te ontwijken ten onrechte meende geen
water meer onder de kiel te hebben en op grond van de PPS haar positie
ten opzichte van de vaargeul verkeerd beoordeelde, hard bakboord roer
heeft gegeven, terwijl een tamelijk bescheiden koerscorrectie naar
bakboord voldoende was geweest om niet in ondiep water te belanden, en
dat er genoeg ruimte was om de Niels Juel zonder problemen bakboord op
bakboord te passeren. De subonderdelen 1.a t/m 1.c, falen daarom reeds
wegens gebrek aan belang. Subonderdeel 1.d faalt eveneens. De
"wijsheid achteraf" die het Hof volgens het middel ten onrechte een
rol heeft laten spelen bij de beoordeling van het vaargedrag van de
Wado, berust op het vaststaande feit dat op de Wado bij het inzetten
van de stuurboordcorrectie ten onrechte werd gedacht dat het schip
praktisch aan de grond zat en dat deze onjuiste veronderstelling mede
was ingegeven doordat de stuurman van de Wado - ten onrechte - mede
navigeerde op het PPS, waarop de werkelijke positie van de Wado
verkeerd werd aangegeven. Het valt niet in te zien dat het Hof dit
feit bij zijn beoordeling van het vaargedrag van de Wado niet mocht
betrekken.
18. Onderdeel 2 van het middel acht het oordeel van het Hof dat de
Wado "te hard en te lang" naar bakboord zou hebben gekoerst (voorts)
niet te rijmen met hetgeen het Hof in r.o. 9 t/m 12 van zijn arrest
heeft overwogen met betrekking tot het vaargedrag van de Hajen, de
noodsituatie die daardoor voor de Wado ontstond, het vaargedrag van de
Niels Juel, de snelheid van de Wado, en het oordeel van het Hof dat de
uitwijkmanoeuvre uitsluitend werd veroorzaakt door het vaargedrag van
de Wado en dat de Wado steeds in haar helft van het vaarwater is
gebleven.
19. Ook dit onderdeel acht ik niet aannemelijk. Het onderdeel verliest
uit het oog dat de omstandigheid dat de Hajen en de Niels Juel
verkeerd vaargedrag kan worden verweten rechtens niet uitsluit het
oordeel dat de aanvaring mede een gevolg is van een omstandigheid die
aan de Wado kan worden toegerekend. Het oordeel van het Hof dat de
door Wado ingezette uitwijkmanoeuvre uitsluitend werd veroorzaakt door
het vaargedrag van de Hajen, dat de Wado uitsluitend door de Hajen van
haar koers heeft moeten afwijken en dat de Wado daarbij steeds in haar
helft van het vaarwater in gebleven, staat derhalve niet in de weg aan
het oordeel dat de Wado bij het uitvoeren van die door haar, door het
vaargedrag van de Hajen opgedrongen uitwijkmanoeuvre een fout heeft
gemaakt die de aanvaring mede tot gevolg heeft gehad. Van een
ongerijmdheid in het oordeel van het Hof is geen sprake.
20. Onderdeel 3 van het middel bouwt voort op de klacht van onderdeel
2 en moet het lot daarvan delen. Voor zover het onderdeel nog als
zelfstandige klacht naar voren brengt dat het Hof de fout in de
uitwijkmanoeuvre van de Wado - het te lang en te hard bakboord geven -
niet had mogen beoordelen naar hetgeen achteraf is gebleken, doch had
moeten beoordelen naar hetgeen bij het inzetten resp. het voortzetten
ervan aan boord van de Wado bekend was, berust het op een onjuiste
rechtsopvatting. Het stond het Hof vrij om bij de beoordeling van het
vaargedrag van de Wado in aanmerking te nemen niet alleen hetgeen bij
het uitvoeren van de uitwijkmanoevre aan boord van de Wado bekend was,
maar ook met hetgeen aan boord van de Wado bekend had kunnen en
behoren te zijn. Dat het Hof bij de beoordeling van het vaargedrag van
de Wado in aanmerking heeft genomen dat de Wado bij haar navigatie (in
ieder geval mede) is afgegaan op waarnemingen van zich aan boord
bevindende apparatuur die daarvoor niet bestemd is - het PPS -getuigt
niet van een onjuiste rechtsopvatting.
21. Onderdeel 4 van het middel neemt in twee subonderdelen stelling
tegen de gronden waarop het Hof zijn oordeel heeft gebaseerd dat de
Wado een taxatiefout heeft gemaakt en daardoor harder bakboordroer
heeft gegeven dan nodig was. Die gronden zijn (a) dat de Wado (in
ieder geval) mede is afgegaan op waarnemingen van zich aan boord
bevindende apparatuur en de daaruit blijkende niet met de
werkelijkheid overeenstemmende ligging van de boei NK1-ZK1 en (b) dat
zij in de onjuist gebleken veronderstelling verkeerde dat zij geen of
slechts beperkt water onder de kiel had.
22. Subonderdeel 4.a klaagt dat de eerstbedoelde grond berust op een
ontoereikende motivering, nu Ballast Nedam steeds heeft betoogd dat de
Wado zich niet heeft laten (mis)leiden door de onjuiste weergave van
de ligging van de betreffende boei in de GPS/PPS en dat zij juist "op
zicht" voer. Het Hof had derhalve niet zonder enige motivering het
tegendeel van het betoog van Ballast Nedam als vaststaand mogen
aannemen, aldus het subonderdeel.
23. Het subonderdeel faalt. In het licht van de hierboven onder 2.(xv)
bedoelde uitspraak van de Raad voor de Scheepvaart, heeft het Hof de
stelling van Ballast Nedam dat de Wado juist "op zicht" voer,
kennelijk niet aannemelijk geoordeeld. Dit feitelijke oordeel is, mede
in aanmerking genomen hetgeen het Hof als vaststaand heeft aangenomen
met betrekking tot de wijze waarop de Wado de bakboordmanoeuvre heeft
uitgevoerd, ook zonder nadere motivering, niet onbegrijpelijk.
24. Subonderdeel 4.b keert zich tegen de onder (b) bedoelde grond en
betoogt dat, ook al berustte de betreffende - inderdaad onjuiste -
veronderstelling van de Wado op het feit dat de beide dieptemeters op
nul uitsloegen, het Hof heeft miskend dat de Wado in de bestaande
noodtoestand redelijkerwijs geen tijd had om deze nulmeting aan de
hand van andere systemen en kaarten te verifiëren.
25. Ook dit subonderdeel is naar mijn oordeel tevergeefs voorgesteld.
In de visie van het Hof had de Wado behoren te weten dat zij zich,
toen de bakboordmanoeuvre werd ingezet, (nog) niet in onveilig water
bevond. Die visie vindt steun in de vaststaande feiten, waaronder het
feit dat de Wado geregeld op en neer voer in het Noorder Buitenkanaal
en dus bekend geacht kon worden met de situatie van het vaarwater ter
plaatse en het feit dat de boei NK1-NK2 buiten was te zien en de Wado
dus op de hoogte had kunnen zijn van haar werkelijke positie. Tegen
deze achtergrond is, ook zonder nadere motivering, niet onbegrijpelijk
dat het Hof zijn oordeel dat de Wado een taxatiefout heeft gemaakt
mede heeft gebaseerd op het feit dat de Wado in de onjuist gebleken
veronderstelling verkeerde dat zij geen of slechts beperkt water onder
de kiel had.
26. Onderdeel 5 verwijt het Hof niet dan wel onvoldoende gemotiveerd
te hebben gerespondeerd op het betoog van Ballast Nedam dat, indien de
Wado al enige fout heeft gemaakt bij haar bakboormanoeuvre, deze
geheel in het niet valt bij de fouten van de Hajen en de Niels Juel en
dat de eventuele fout van de Wado op grond van error in extremis haar
niet kan worden toegerekend. Het onderdeel wijst erop dat voor het
betoog van Ballast Nedam van belang is dat - ook volgens het Hof - de
oorzaak van de aanvaring ligt in het vaargedrag van de Hajen, dat de
Wado daardoor in een noodsituatie is gebracht waarop de Wado op
zichzelf juist heeft gereageerd, dat de Niels Juel geheel nodeloos
intussen dezelfde fout als de Hajen maakte, en dat de Niels Juel,
ondanks haar grotere wendbaarheid niets heeft gedaan om uit het
vaarwater van de Wado te komen terwijl de Wado alles heeft gedaan om
zich weer naar stuurboord uit te strekken en daarbij steeds binnen
haar eigen vaarhelft is gebleven (subonderdeel 5.a), alsmede, wat het
beroep op error in extremis betreft, dat de bakboordmanoeuvre door het
Hof is gekwalificeerd als een "achteraf gebleken taxatiefout" en dat
de noodsituatie bij de Wado begrijpelijke emotie en paniek heeft
veroorzaakt (subonderdeel 5.b).
27. Voor zover het onderdeel het Hof verwijt in het geheel niet te
hebben gerespondeerd op het bedoelde betoog van Ballast Nedam mist het
feitelijke grondslag. Het Hof is op basis van zijn beoordeling van het
vaargedrag van de bij de aanvaring betrokken schepen tot een
schuldverdeling gekomen, waarin ook de Wado - voor 25% - is betrokken.
Daarin ligt besloten dat het Hof het betoog van Ballast Nedam dat,
indien de Wado al enige fout heeft gemaakt bij haar bakboormanoeuvre,
deze geheel in het niet valt bij de fouten van de Hajen en de Niels
Juel, heeft verworpen. De klacht dat 's Hof motivering ontoereikend
is, faalt evenzeer. In de overwegingen van het Hof met betrekking tot
de wijze waarop de Wado haar bakboordmanoeuvre heeft ingezet en
uitgevoerd en inzake het verwijt dat de Wado in dat verband kan worden
gemaakt met betrekking tot waarnemingen die haar vaargedrag bij die
manoeuvre hebben bepaald, ligt een begrijpelijke en toereikende
verwerping van het betoog van Ballast Nedam besloten. 's Hofs oordeel
komt, sterk verweven als het is met waarderingen van feitelijke aard,
voor verdere toetsing in cassatie niet in aanmerking. Hetzelfde geldt
voor het beroep van Ballast Nedam op error in extremis. 's Hofs
oordeel inzake het vaargedrag van de Wado komt erop neer dat van de
Wado, hoezeer ook in het nauw gebracht door het vaargedrag van de
Hajen, een andere, minder gevaarlijke reactie op de situatie had mogen
worden gevergd en dat derhalve niet gesproken kan worden van een geval
waarin de Wado rechtens geen enkel (substantieel) verwijt valt te
maken. Dit oordeel sluit een beroep op error in extremis uit (zie
bijv. HR 11 november 1983, NJ 1984, 331), zodat ook zonder nadere
motivering niet onbegrijpelijk is dat het Hof Ballast Nedam in haar
beroep op error in extremis niet heeft gevolgd.
28. Onderdeel 6 van het middel klaagt dat het Hof, nu het tot een
sterk van het Rechtbankvonnis afwijkende schuldverdeling is gekomen,
dat vonnis ten onrechte en/of onbegrijpelijkerwijs heeft bekrachtigd.
29. Het onderdeel verliest uit het oog dat de door het Hof
uitgesproken bekrachtiging van het vonnis van de Rechtbank uitsluitend
betrekking heeft op het dictum daarvan (het gelasten van een
comparitie van partijen) en niet op de door de Rechtbank gebezigde
gronden. De klacht faalt derhalve.
30. De slotsom is dat het principaal beroep tevergeefs is ingesteld.
Het incidenteel beroep
31. Onderdeel 1 van het in het incidenteel beroep voorgestelde middel
keert zich tegen de vaststelling door het Hof - in r.o. 12 van zijn
arrest - dat de Hajen ruim tevoren geweten moet hebben dat de Wado
inkomend was met gebaggerd zand. Het onderdeel acht deze vaststelling
onbegrijpelijk dan wel onvoldoende gemotiveerd, nu Denemarken steeds
heeft volgehouden dat de Hajen niet op de komst van de Wado bedacht is
geweest (zij dacht dat de Wado het Zuider Buitenkanaal in zou gaan) en
de juistheid van deze stelling, na aanvankelijk door Ballast Nedam te
zijn betwist, nadien als uitgangspunt heeft gegolden in de procedure.
32. De klacht faalt. De Rechtbank heeft in haar tussenvonnis van 2
september 1999 overwogen en beslist dat voor een veronderstelling aan
boord van de Hajen dat de Wado het Zuider Buitenkanaal in zou gaan
geen grond was en dat in elk geval duidelijk had moeten zijn dat deze
veronderstelling onjuist was toen de Wado naar bakboord ging, het
Noorder Buitenkanaal in. Deze vaststelling is in hoger beroep niet
bestreden. Tegen deze achtergrond is de gewraakte vaststelling door
het Hof, ook zonder nadere motivering, niet onbegrijpelijk.
33. In onderdeel 2 van het middel wordt bezwaar gemaakt tegen het
oordeel van het Hof - in het slot van r.o. 8 - dat de Hajen en de Wado
elkaar ten slotte op heel korte afstand zijn gepasseerd, zodanig dat
gesproken kan worden van een "near miss". Het onderdeel acht het
oordeel van het Hof onbegrijpelijk dan wel onvoldoende gemotiveerd,
omdat - naar de Rechtbank in haar tussenvonnis van 2 september 1999
onbestreden in hoger beroep heeft vastgesteld - de afstand tussen
beide schepen 40-50 yards bedroeg, een afstand die, gelet op de
breedte van de Wado en de Hajen, volgens het onderdeel niet zonder
meer als een "near miss" kan worden aangemerkt.
34. Al aangenomen dat Denemarken belang heeft bij deze klacht, acht ik
de door het Hof gebezigde kwalificatie "near miss", gelet ook op de
andere afmetingen van beide schepen (de Wado heeft een lengte van
116,82 meter, de Hajen van 54 meter) en het feit dat in het
deskundigenbericht wordt gesproken van een "ongewenst korte afstand"
waarop de beide schepen elkaar passeerden (blz. 14), niet
onbegrijpelijk. Het onderdeel faalt.
35. Onderdeel 3 van het middel keert zich in drie subonderdelen tegen
het uitgangspunt van het Hof dat voorafgaande aan de aanvaring tussen
de Wado en de Niels Juel de Hajen zich ver ten zuiden van de 77?
lichtenlijn bevond.
36. Subonderdeel 3.a voert aan dat Denemarken tegen de vaststelling
door de Rechtbank dat de Hajen zich ver ten zuiden van de 77?
lichtenlijn bevond in hoger beroep een grief heeft aangevoerd met het
betoog dat de Hajen weliswaar verzuidelijkt was, maar dat haar positie
zodanig was dat een stuurboordmanoeuvre van de Wado niet of nauwelijks
noodzakelijk was. Door op deze grief niet in te gaan, is het Hof in
zijn motiveringsplicht tekort geschoten, nu niet zonder meer valt in
te zien waarom de grief ongegrond is, aldus het subonderdeel.
37. Het Hof heeft overwogen dat de Wado de door het vaargedrag van de
Hajen in het leven geroepen situatie terecht als een noodsituatie
heeft ervaren en dat de schepen, na de stuurboordmanoeuvre van de Wado
en na de op het laatste moment ingezette stuurboordbeweging van de
Hajen elkaar op heel korte afstand hebben gepasseerd. In deze
overwegingen ligt besloten dat en waarom het Hof het betoog van
Denemarken dat de positie van de Hajen zodanig was dat een
stuurboordmanoeuvre van de Wado niet of nauwelijks noodzakelijk was,
onaannemelijk heeft geoordeeld. Tot een nadere motivering was het Hof
niet gehouden.
38. Subonderdeel 3.b bouwt voort op subonderdeel 3.a en moet het lot
daarvan delen.
39. Subonderdeel 3.c, dat het Hof verwijt ten onrechte voorbij te zijn
gegaan aan het bewijsaanbod van Denemarken inzake onder meer "de
positie van de Hajen en de Niels Juel" en onbegrijpelijk te hebben
beslist door te oordelen - in r.o. 16 van het bestreden arrest - dat
het te dezen zou gaan om een "niet nader gespecificeerd bewijsaanbod",
kan evenmin tot cassatie leiden. Waar het bewijsaanbod van Denemarken
slechts betrekking had op de door Denemarken gestelde positie van de
Hajen (en de Niels Juel) en niet op de stelling van Denemarken dat die
positie zodanig was dat een stuurboordmanoeuvre van de Wado niet of
nauwelijks noodzakelijk was, is niet onbegrijpelijk dat het Hof dat
bewijsaanbod als onvoldoende gespecificeerd heeft aangemerkt. Geen
rechtsregel verbiedt een bewijsaanbod op deze grond te passeren.
40. Onderdeel 4 komt in vier subonderdelen met motiveringsklachten op
tegen het oordeel van het Hof dat - kort gezegd -de Wado door het
vaargedrag van de Hajen noodgedwongen haar koers heeft moeten
verleggen naar onveilig (ondiep) water en uit de diepe vaargeul was
geraakt.
41. Subonderdeel 4.a acht met name in het licht van de uitspraak van
de Raad voor de Scheepvaart, waaruit blijkt dat de Wado zich na haar
koersverlegging nog steeds in ruim vaarwater bevond, onbegrijpelijk
het oordeel van het Hof dat de Wado haar koers heeft verlegd naar
onveilig diep water.
42. Het subonderdeel berust m.i. op een verkeerde lezing van het
bestreden arrest en moet reeds daarom falen. Het Hof heeft niet
geoordeeld dat de Wado door de stuurboordmanoeuvre daadwerkelijk in
ondiep/onveilig water is terecht gekomen (dat was de door het Hof in
r.o. 13 van zijn arrest als onjuist aangemerkte perceptie van de Wado;
de Wado bevond zich nog slechts buiten de diepe vaargeul), doch heeft
geoordeeld dat de Wado door de stuurboordmanoeuvre "aanstuurde" op
onveilig vaarwater en daarom genoodzaakt was vervolgens weer
bakboordroer te geven om de diepe vaargeul weer op te zoeken.
43. Tegen deze achtergrond is, anders dan subonderdeel 4.b betoogt,
niet onbegrijpelijk dat het Hof in r.o. 9 van zijn arrest in
aanmerking heeft genomen dat de Wado besefte dat zij uit de diepe
vaargeul was geraakt en, in r.o. 10, dat de Wado bakboordroer gaf om
de diepe vaargeul weer op te zoeken: bij onveranderde koers zou,
daargelaten de onjuiste veronderstelling op de Wado dat men reeds in
onveilig water terecht gekomen was, de Wado door de
stuurboordmanoeuvre buiten veilig vaarwater zijn geraakt.
44. Subonderdeel 4.c bestrijdt het oordeel van het Hof - in r.o. 9 -
dat de Wado de situatie "naar uit de gegevens moet worden afgeleid",
terecht als noodsituatie heeft ervaren, als onbegrijpelijk dan wel
onvoldoende gemotiveerd, in de eerste plaats omdat het Hof niet heeft
aangegeven welke gegevens het Hof daarbij op het oog heeft gehad en in
de tweede plaats omdat Denemarken heeft betoogd dat - kort gezegd -
van een noodsituatie geen sprake was omdat de Wado alle tijd en ruimte
had om naar bakboord terug te sturen en haar oude koers te hervatten,
zonder dat het Hof heeft aangegeven waarom dit betoog ongegrond is.
45. De klacht komt mij niet aannemelijk voor. Het Hof heeft
vastgesteld dat de Hajen zich had laten afdrijven en wel tot recht in
de koerslijn van de Wado en dat de Hajen geen aanstalte maakte haar
stuurboordzijde van het vaarwater op te zoeken. Voorts heeft het Hof
vastgesteld dat de Wado, om een aanvaring te voorkomen, een
stuurboordmanoeuvre heeft ingezet en daardoor de diepe vaargeul
verliet en aanstuurde op het ondiepe water, en dat de Hajen, pas nadat
de stuurboordmanoeuvre door de Wado was ingezet, heeft gereageerd door
naar stuurboord uit te varen en haar noordelijke helft van het
vaarwater weer op te zoeken, waarna de schepen elkaar op zeer korte
afstand zijn gepasseerd. Tegen deze achtergrond is niet onbegrijpelijk
dat het Hof heeft geoordeeld dat de Wado de situatie terecht als een
noodsituatie heeft ervaren.
46. Subonderdeel 4.d bouwt voort op de eerdere subonderdelen van
onderdeel 4 en moet het lot daarvan delen.
47. Onderdeel 5 van het middel richt in vier subonderdelen zijn pijlen
op het oordeel van het Hof met betrekking tot de rol van de Niels Juel
in het onstaan van de aanvaring.
48. Subonderdeel 5.a komt op tegen de vaststelling van het Hof - in
r.o. 10 - dat de Wado hard bakboordroer heeft gegeven om meteen daarop
te constateren dat de Niels Juel intussen ook ruimschoots in de voor
de Wado geldende stuurboordzijde van het kanaal terecht was gekomen.
Volgens het subonderdeel is deze vaststelling onbegrijpelijk in het
licht van de door de Rechtbank vastgestelde feiten dat de Niels Juel
zich tot vrij kort voor de aanvaring ten noorden van de 77?
lichtenlijn bevond, dat de Niels Juel geleidelijk aan in de zuidelijke
helft van het vaarwater was verdaagd, alsmede in het licht van de
vaststelling van het Hof dat de aanvaring ca. twee scheepsbreedtes van
het midden van het vaarwater heeft plaatsgevonden.
49. De klacht faalt. De door het subonderdeel genoemde vaststellingen
door Rechtbank en Hof sluiten het oordeel van het Hof niet uit en
maken dit oordeel dus ook niet onbegrijpelijk. Daarbij dient in
aanmerking te worden genomen dat de kern van het verwijt dat het Hof
de Niels Juel heeft gemaakt hierin bestaat dat de Niels Juel zich op
een hinderlijke positie voor tegemoet komende schepen in de zuidelijke
helft van het vaarwater lag en dat de Niels Juel, hoewel zij de
vaarmanoeuvres van de Hajen en de Wado voor zich had zien afspelen,
heeft afgewacht en niet tijdig waarneembare actie heeft ondernomen om
haar koers te verleggen, doch daarmee heeft gewacht tot bleek dat de
Wado te lang bakboord bleef doorkomen. De ernst van dit verwijt wordt
niet bepaald door de plaats waar de Niels Juel zich in de zuidelijke
helft van het vaarwater bevond, maar dàt zij zich in die zuidelijke
vaarhelft bevond.
50. In subonderdeel 5.b wordt onbegrijpelijk genoemd het oordeel van
het Hof - in r.o. 12 - dat de Niels Juel in de zuidelijke helft van
het vaarwater lag op een hinderlijke positie voor tegemoetkomende
schepen en ruimte had moeten maken voor de Wado door tijdig naar
stuurboord te sturen. De onbegrijpelijkheid zou hierin bestaan dat de
Raad voor de Scheepvaart in zijn uitspraak heeft vastgesteld dat
ondanks de verzuidelijkte positie van de Niels Juel genoeg ruimte voor
de Wado bestond om in het zuidelijke gedeelte van het vaarwater te
varen (blz. 39) en dat de Rechtbank heeft vastgesteld dat een tamelijk
bescheiden koerscorrectie naar bakboord voor de Wado voldoende was
geweest om niet in ondiep water te belanden, terwijl er zeker genoeg
ruimte was om de Niels Juel zonder problemen bakboord op bakboord te
passeren.
51. Ook deze motiveringsklacht mist m.i. doel. Zij verliest uit het
oog dat, daargelaten of onder normale omstandigheden de door de Niels
Juel gelaten ruimte voor de Wado voldoende zou zijn geweest om de
Niels Juel zonder problemen bakboord op bakboord te passeren, de Niels
Juel in de gegeven omstandigheden (de "near miss" tussen de Wado en de
Hajen, de bakboordzwaai van de Wado om terug te keren naar de diepe
vaargeul) in de zuidelijke vaarhelft hinderlijk lag voor de haar
tegemoetkomende Wado en, ondanks het feit dat zij de vaarmanoeuvres
van de Hajen en de Wado voor zich heeft zien afspelen, niet tijdig in
actie is gekomen om naar de voor haar bestemde vaarhelft terug te
keren. Tegen deze achtergrond acht ik het gewraakte oordeel van het
Hof niet onbegrijpelijk.
52. De door subonderdeel 5.c aangevoerde motiveringsklacht tegen 's
Hofs oordeel dat het vaargedrag van de Niels Juel niet van goed
zeemanschap getuigt, kan m.i. evenmin slagen.
53. In aanmerking genomen dat vaststaat dat de Niels Juel zonder
aanwijsbare reden buiten de eigen stuurboordhelft van het vaarwater
was terecht gekomen, dat de Niels Juel de vaarmanoeuvres van de Hajen
en de Wado voor zich had zien afspelen en niettemin geen actie heeft
genomen om haar koers te verleggen, doch daarmee heeft gewacht tot
bleek dat de Wado te lang bakboord bleef doorkomen, is 's Hofs oordeel
niet onbegrijpelijk.
54. Onderdeel 5.d bouwt voort op de eerdere subonderdelen van
onderdeel 5 en moet het lot daarvan delen.
55. Onderdeel 6 van het middel neemt in twee subonderdelen stelling
tegen het oordeel van het Hof inzake het vaargedrag van de Wado.
56. Subonderdeel 6.a acht het oordeel van het Hof - in r.o. 13 - dat
niet is komen vast te staan dat de Wado onverantwoordelijk hard voer
en dat zij haar snelheid niet of te laat heeft aangepast aan de
situatie ter plaatse onvoldoende gemotiveerd.
57. In de uitspraak van de Raad voor de Scheepvaart werd geoordeeld
dat de Wado te hard voer, doch in het deskundigenbericht is opgemerkt
dat de door de Wado gevoerde snelheden gangbaar en acceptabel waren.
Tegen deze achtergrond is, ook zonder nadere motivering, niet
onbegrijpelijk dat het Hof tot het oordeel is gekomen dat niet is
komen vast te staan dat de Wado onverantwoordelijk hard heeft gevaren
of haar snelheid niet voldoende heeft aangepast. Het subonderdeel
faalt.
58. Subonderdeel 6.b acht onbegrijpelijk dat het Hof de
veronderstelling van de Wado dat zij op een ondiepte terecht was
gekomen in r.o. 13 afdoet als een taxatiefout, nu de onjuiste
veronderstelling van de Wado mede was gebaseerd op het navigeren op de
PPS en de Raad voor de Scheepvaart over deze wijze van navigeren de
staf heeft gebroken.
59. De omstandigheid dat het Hof de fout van de Wado heeft
gekwalificeerd als een taxatiefout, heeft het Hof niet ervan
weerhouden om de Wado voor een substantieel gedeelte in de
schuldverdeling te betrekken. De door het Hof gegeven kwalificatie
betekent derhalve niet dat het Hof heeft geoordeeld dat de Wado geen
of slechts in geringe mate een verwijt treft. In dit licht faalt het
subonderdeel wegens gebrek aan belang.
60. Subonderdeel 7 van het middel beklaagt zich in twee subonderdelen
over het oordeel van het Hof - in r.o. 14 - dat de onnodig sterke naar
bakboord verrichte koerscorrectie van de Wado direct samenhangt met
het vaargedrag van de Hajen.
61. Subonderdeel 7.a betoogt dat dit oordeel getuigt van een onjuiste
rechtsopvatting, dan wel onvoldoende is gemotiveerd, en voert daartoe
aan dat voor de Wado alle tijd en ruimte bestond om rustig naar
bakboord terug te sturen en dat de Wado haar onjuiste manoeuvre enkel
en alleen heeft gemaakt omdat zij in de onjuiste veronderstelling
verkeerde dat zij op een ondiepte liep.
62. Het subonderdeel faalt. Zoals reeds bij subonderdeel 4.c werd
aangetekend, heeft het Hof vastgesteld dat de Hajen zich had laten
afdrijven en wel tot recht in de koerslijn van de Wado en dat de Hajen
geen aanstalte maakte haar stuurboordzijde van het vaarwater op te
zoeken. Voorts heeft het Hof vastgesteld dat de Wado, om een aanvaring
te voorkomen, een stuurboordmanoeuvre heeft ingezet en daardoor de
diepe vaargeul verliet en aanstuurde op het ondiepe water, en dat de
Hajen, pas nadat de stuurboordmanoeuvre door de Wado was ingezet,
heeft gereageerd door naar stuurboord uit te varen en haar noordelijke
helft van het vaarwater weer op te zoeken, waarna de schepen elkaar op
zeer korte afstand zijn gepasseerd. In het licht van deze
vaststellingen valt niet in te zien waarom 's Hofs oordeel dat de
onnodig sterke naar bakboord verrichte koerscorrectie van de Wado
direct samenhangt met het vaargedrag van de Hajen getuigt van een
onjuiste rechtsopvatting (het subonderdeel geeft ook niet aan waarin
de rechtschending van het Hof zou hebben bestaan) en is het oordeel
van het Hof, ook zonder nadere motivering, niet onbegrijpelijk.
63. Subonderdeel 7.b veronderstelt dat het Hof zijn gewraakte oordeel
mede heeft gebaseerd op zijn overweging dat de onjuiste koerscorrectie
van de Wado vermoedelijk mede is veroorzaakt door de emotie en de
paniek van het moment. In dat geval is het oordeel van het Hof volgens
het subonderdeel onvoldoende gemotiveerd, omdat zonder nader
motivering niet valt in te zien dat die emotie en paniek zouden zijn
toe te rekenen aan de Hajen.
64. Ik verwijs naar de omstandigheden genoemd onder 62. In het licht
daarvan is, ook zonder nadere motivering, geenszins onbegrijpelijk dat
het Hof de emotie en paniek op de Wado heeft toegerekend aan de Hajen.
Het subonderdeel faalt derhalve.
65. De slotsom is dat het incidenteel cassatieberoep tevergeefs is
ingesteld.
Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van zowel het principaal als het
incidenteel beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,