Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801 2509 LV Den Haag der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44 2513 AA `s-GRAVENHAGE Telefax (070) 333 40 33
Uw brief Ons kenmerk SV/A&L/03/37120
Onderwerp Datum Wet instroomcijfers WAO 26 mei 2003
In het op 10 april jl. gevoerde Algemeen Overleg met de vaste commissie SZW van uw Kamer over onder meer de Wet instroomcijfers WAO en de onderliggende Regeling, is door mij toegezegd met een aantal aspecten van genoemde wet en regeling in overleg te treden met het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV). Het betreft het onderscheid naar vol- en deeltijddienstverband en naar geslacht, de mogelijkheid tot halfjaarlijkse rapportage en ten slotte de mogelijkheid en wenselijkheid om de publicatie te verbreden naar alle sectoren in plaats van de vijf geprioriteerde sectoren, zoals in bovengenoemde regeling vermeld.
Mede op basis van recent ontvangen informatie van het UWV, ga ik onderstaand achtereenvolgens
in op de verschillende genoemde onderwerpen.
1. Onderscheid naar vol- / deeltijddienstverband
Van het UWV is vernomen dat gegevens over vol- en deeltijddienstverbanden momenteel niet bij
werkgevers worden uitgevraagd. In de basisbestanden van het UWV kan hierover bijgevolg niet
worden beschikt. Voor het registreren van genoemd onderscheid is extra gegevensuitvraag
noodzakelijk. Dit verdient niet de voorkeur uit oogpunt van beperking van de lasten voor de
uitvoering en voor werkgevers.
Overigens kan aan bovenstaande worden toegevoegd het bezwaar dat het vermelden van vol- en
deeltijddienstverband bij werknemers die in de WAO terecht komen, het mogelijk maakt
concurrentiegevoelige informatie af te leiden. Een dergelijke afleiding is niet mogelijk indien de
omvang van het dienstverband buiten beschouwing blijft.
Op grond van bovenstaande zie ik af van het maken van onderscheid naar werknemers met een
voltijd-, dan wel een deeltijddienstverband.
2
2. Onderscheid naar geslacht
Het onderscheid naar geslacht is wel bekend in de basisbestanden van het UWV. Echter, op het
niveau van de individuele werkgever is het aantal instromers, zeker bij bedrijven met net iets meer
dan 250 werknemers, zo gering dat de naar geslacht gedifferentieerde WAO-instroompercentages
daardoor te zeer onderhevig aan fluctuatie om een naar geslacht gedifferentieerde vergelijking
relevant te doen zijn. Om dit effect tot aanvaardbare proporties te reduceren, zou in feite de
publicatie van WAO-instroompercentages per geslacht moeten worden beperkt tot bedrijven met
minimaal 250 werknemers van hetzelfde geslacht.
Daaraan is toe te voegen dat de Wet instroomcijfers WAO beoogt de WAO-instroompercentages
van bedrijven vergelijkbaar te maken. Niet beoogd wordt de oorzaken van de WAO-instroom, of
factoren die daarvoor medebepalend kunnen zijn, in beeld te brengen. Het registreren van het
geslacht van degenen die in de WAO instromen, is in principe vooral van betekenis bij het
achterhalen van de oorzaak van de WAO-instroom.
Een en ander leidt ertoe dat ervoor is gekozen bij de WAO-instroom in de door het UWV te
publiceren overzichten geen onderscheid aan te brengen naar geslacht.
3. Halfjaarlijkse rapportage
Hoewel tegen halfjaarlijkse rapportage geen uitvoeringstechnische bezwaren bestaan, is daarvoor
wetswijziging noodzakelijk. Bovendien kleeft aan een opgevoerde rapportagefrequentie het nadeel
dat de instroompercentages meer aan fluctuaties onderhevig zijn. Om deze fluctuaties te reduceren,
zou de grens tussen kleine en grote bedrijven hoger gelegd moeten worden, zodat de invloed van
de factor toeval op de omvang van de WAO-instroom wordt beperkt.
Handhaving van jaarlijkse rapportage en van de huidige grens tussen kleine en grote bedrijven
verdient de voorkeur.
4. Verbreding publicatie
Reeds eerder in het parlementaire traject heb ik aangegeven dat het UWV de wet voor alle
sectoren per 1-1-2003 kan uitvoeren.
Voor de houdbaarheid en wenselijkheid van de prioritering naar de vijf in de Regeling genoemde
sectoren is het volgende relevant. Het UWV is voornemens om bedrijven in niet-geprioriteerde
sectoren te informeren over hun eigen WAO-instroompercentage en dat van hun eigen sector. Die
UWV-activiteiten liggen als zodanig in het verlengde van de intentie van de Wet instroomcijfers
WAO.
Gegeven het zojuist genoemde voornemen ligt de vraag voor of de voor de publicatie van 2003
geldende prioritering houdbaar of wenselijk is. Alles afwegend is ervoor gekozen de prioritering
achterwege te laten. De Regeling instroomcijfers WAO zal met het oog daarop worden gewijzigd.
---
5. Moment van WAO-instroom
Van het UWV is op 6 mei jl. vernomen dat het in de statistieken van het UWV gebruikelijk is om
als moment van WAO-instroom te hanteren het moment waarop de WAO-uitkering voor het eerst
wordt uitbetaald. Het UWV is ook van dit criterium uitgegaan voor de uitvoering van de Wet
instroomcijfers WAO.
In laatstgenoemde wet is evenwel als moment van WAO-instroom geformuleerd het moment
waarop recht ontstaat op WAO-uitkering. Aangezien de voorbereidingen van het UWV voor de
uiterlijk per 1 juli as. te publiceren overzichten in een vergevorderd stadium zijn, is het praktisch
gezien niet meer mogelijk daarbij het in de wet geformuleerde criterium van WAO-instroom te
hanteren. Ik kan er daarom mee instemmen dat het UWV voor de overzichten over 2002, te
publiceren uiterlijk 1 juli as., als moment van WAO-instroom hanteert het moment waarop de
WAO-uitkering voor het eerst wordt uitbetaald. Voor de publicaties in de jaren daarna worden
wet en uitvoering met elkaar in overeenstemming gebracht.
Ik heb de Inspectie Werk en Inkomen hiervan op de hoogte gesteld.
De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(mr. A.J. de Geus)