Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kinderopvang in gemeenten
de monitor over 2001
Colofon
Samenstelling
drs. L.E. Berg-le Clercq
drs. A. van den Heuvel
dr.ir. D.M.E.G.W. Snellen
Vormgeving omslag
Bertine Colsen
Vormgeving binnenwerk
Farida Abdoelsamath
CIP-GEGEVENS KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK, DEN HAAG
Berg-le Clercq, L.E.; Heuvel, A. van den; Snellen, D.M.E.G.W.
Kinderopvang in gemeenten, de monitor over 2001
Den Haag.
Rapport in opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, opgesteld
door SGBO, Onderzoeks- en Adviesbureau van de Vereniging van Nederlandse
Gemeenten BV.
Trefwoorden: kinderopvang; gemeentelijke voorzieningen; subsidies;
ouderbijdragentabellen
(SGBO nummer 3439/277 )
© SGBO, Onderzoeks- en Adviesbureau van de
Vereniging van Nederlandse Gemeenten BV 2002
Postbus 30435
2500 GK Den Haag
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze publicatie mag worden verveelvoudigd, opgesla-
gen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt door middel van
druk, fotokopie of op welke andere wijze dan ook, zonder de voorafgaande schriftelijke toe-
stemming van SGBO.
Deze uitgave is opgesteld door en wat inhoud betreft voor uitsluitende verantwoording van
SGBO. Aan de totstandkoming van deze publicatie is de grootst mogelijke zorg besteed.
SGBO kan echter niet aansprakelijk worden gesteld voor eventuele onjuistheden, noch
kunnen aan de inhoud rechten worden ontleend.
Voorwoord
In opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft SGBO, Onder-
zoeks- en Adviesbureau van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, dit rapport over
de kinderopvang in Nederland per eind 2001 opgesteld. De resultaten zijn afkomstig uit de
enquête 'Kinderopvang in gemeenten', die in mei 2002 aan alle gemeenten is verstuurd.
Deze rapportage bevat vergelijkingscijfers vanaf het jaar 1988.
SGBO dankt alle gemeenteambtenaren en medewerkers van kinderopvanginstellingen die ook dit jaar bereid zijn geweest de vragenlijsten ingevuld terug te sturen. Zonder deze me- dewerking is het onmogelijk een dergelijk monitor te realiseren.
Deze monitor levert informatie die het ministerie van SZW kan gebruiken bij het ontwikkelen
van nieuw beleid en om het huidige beleid te toetsen en waar nodig aan te passen. Daar-
naast kunnen gemeenten en instellingen de kengetallen uit deze monitor gebruiken om hun
eigen beleid en beleidsvoornemens te toetsen.
Het rapport is geschreven door drs. L.E. Berg-le Clercq, drs. A. van den Heuvel en dr.ir.
D.M.E.G.W. Snellen.
februari 2003
drs. C.D. Mak,
directeur SGBO
Inhoudsopgave
Samenvatting 1
1 Inleiding 12
1.1 Doel en probleemstelling 13
1.2 Populatie en verloop van het onderzoek 13
1.3 Respons 13
1.4 Leeswijzer 14
2 Gemeenten en voorzieningen 16
2.1 Tieneropvang 16
2.2 De voortgang van de uitbreiding 17
2.3 Geografische spreiding 23
2.4 Aantal voorzieningen 23
2.5 Openingstijden 24
2.6 Samenvatting: gemeenten en voorzieningen 25
3 Kerngegevens voorzieningen 26
3.1 Capaciteit 26
3.1.1 Capaciteit per landsdeel 28
3.1.2 Capaciteit nader belicht 33
3.1.3 Aantal deelnemende kinderen 36
3.1.4 Wachtlijsten 38
3.2 Gastouderopvang 39
3.3 Werkgelegenheid 42
3.3.1 Aantal betaald werkzame krachten 43
3.3.2 Aantal formatie-uren 43
3.3.3 Aantal onbetaalde uren 44
3.3.4 Additionele arbeidsplaatsen 46
3.3.5 Opleidingsniveau betaalde krachten 46
3.4 Samenvatting kerngegevens voorzieningen 47
4 Financiën kinderopvang 48
4.1 Inleiding 48
4.2 Rijksbudget kinderopvang 48
4.3 Omzet kinderopvang, bijdragen drie partijen 50
4.4 Gehanteerde verhuurprijzen 56
5 Begripsomschrijving 58
Bijlagen 61
Bijlage A. Vragenlijst 62
Bijlage B. Herberekeningen 97
Bijlage C. De relatieve capaciteit per provincie 99
Bijlage D. Percentage verhuurde plaatsen per provincie 107
Samenvatting
In opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)1 heeft SGBO
onder gemeenten onderzoek gedaan naar de kinderopvang in 2001. Dit verslag bevat
vergelijkingsgegevens vanaf het jaar 1988.
De deelvragen van het onderzoek luiden als volgt:
1. Wat was de capaciteit van de op 31 december 2001 bestaande kinderopvangvoor-
zieningen?
2. Welke gegevens zijn er bij gemeenten bekend over aantallen voorzieningen, het
aantal gesubsidieerde, aan bedrijven en instellingen verhuurde, particuliere en
SZW-plaatsen, de wachtlijsten, de capaciteitsbenutting, het aantal deelnemende
kinderen, de werkgelegenheid en het opleidingsniveau in de kinderopvang en de
openingstijden van kinderopvangvoorzieningen?
3. Welk aandeel hebben respectievelijk ouders, bedrijven en overheid in de financie-
ring van kinderopvangvoorzieningen?
De totale capaciteit van de kinderopvang is in 2001 met 23% gegroeid. De bezette capaci-
teit steeg mee met de groei van de capaciteit, zodat er meer bezette plaatsen zijn dan in
2000. Ondanks de groei van de kinderopvang nam het aantal kinderen op wachtlijsten niet
af, maar toe.
Het Rijk streeft met de `Regeling uitbreiding kinderopvang en buitenschoolse opvang`naar
circa 170.000 kindplaatsen eind 2003. Om dit te bereiken, moeten er nog circa 13.000
plaatsen worden gerealiseerd. Met andere woorden: met nog twee jaar te gaan is reeds
92% van de beoogde uitbreiding gerealiseerd. De gemeenten willen met betrekking tot de
verwachte uitbreiding de komende twee jaar nog circa 33.000 nieuwe plaatsen realiseren.
Wanneer we deze plaatsen optellen bij de uitbreiding die de gemeenten sinds het begin van
de stimuleringsmaatregel realiseerden, dan is te verwachten dat de totale uitbreiding ruim
10% hoger uitkomt dan het streefcijfer van de stimuleringsmaatregel.
Daarnaast blijkt uit deze monitor dat gemeenten die verantwoordelijk zijn voor een groot
gedeelte van de uitbreiding meer plaatsen zullen realiseren dan het aantal dat ze op grond
van de regeling kunnen realiseren.
Respons en tot landelijk beeld opgehoogde waarden
In totaal zijn van 394 van de 496 gemeenten gegevens verkregen. Dit betekent een respons
van 79% in 2001. De respons was iets hoger dan in 2000 (78%). Om een landelijk beeld te
kunnen geven en om een vergelijking door de jaren heen mogelijk te maken, zijn alle getal-
len in het rapport met een factor 1,1439 opgehoogd.
1 Dit ministerie heeft de onderzoeksopdracht overgenomen van het ministerie van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport (VWS).
1
Kinderopvang in gemeenten, de monitor over 2001
Percentage gemeenten met voorzieningen
Eind 2001 had 90% van de gemeenten kinderopvang voor 0- tot 4-jarigen binnen de eigen
grenzen gerealiseerd. In aanvulling daarop bood nog 4% van de gemeenten kinderopvang
aan in regionaal verband. Het totaal percentage gemeenten met kinderopvang komt daar-
mee op 94%. Een groot deel daarvan (85%) heeft ook buitenschoolse opvang (BSO) voor 4-
t/m 12-jarigen (2000: 88%). Ruim eenderde van deze gemeenten hadden naast de gesubsi-
dieerde opvang ook particuliere aanbieders en soms waren scholen actief als aanbieder van
BSO.
Kerngegevens kinderopvangvoorzieningen
Deze samenvatting begint met het landelijk beeld over de capaciteit van de kinderopvang,
uitgedrukt in opvangplaatsen.
Aantal voorzieningen en opvangplaatsen
Eind vorig jaar waren er in totaal 4.230 voorzieningen voor kinderopvang, bestaande uit
kinderdagverblijven (KDV), BSO's en gastouderbureaus (GOB). Na de gematigde ontwikke-
ling van 1993-1996 is in 2001 de groei in het aantal vestigingen voor kinderopvang verder
doorgezet.
Figuur 1 Aantal voorzieningen per leeftijdsgroep
4.500
4.000
3.500
3.000
2.500
2.000
1.500
1.000
500
0
2
1988 1989 1990 1991 199 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001
0 tot 4 jaar 4 t/m 12 jaar Totaal
Het groeiend aantal voorzieningen ging gepaard met een groei in de opvangcapaciteit. In totaal konden bestond de capaciteit in alle voorzieningen eind 2001 uit 157.161 plaatsen.
De volgende figuur geeft de capaciteit weer in opvangplaatsen: het aantal dagopvangplaat-
sen voor kinderen van 0- tot 4-jarigen (van gemiddeld 2.700 uur) en het aantal BSO-
plaatsen (van gemiddeld 1.475 uur). Gastouderkoppelingen zijn naar deze twee soorten
opvangplaatsen omgerekend.
2
Kinderopvang in gemeenten, de monitor over 2001
Figuur 2 Aantal opvangplaatsen per leeftijdsgroep
180.000
160.000
140.000
120.000
100.000
80.000
60.000
40.000
20.000
0
88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 00 01
19 19 19 19 19 19 19 19 19 19 19 19 20 20
0 tot 4 jaar 4 tot 7 jaar 8 t/m 12 jaar Totaal
Sinds 1999 is de nieuwe `Regeling uitbreiding kinderopvang en buitenschoolse opvang' van
kracht. Met deze regeling is de `Tijdelijke stimuleringsmaatregel buitenschoolse opvang'
komen te vervallen. Deze maatregel had uitsluitend betrekking op uitbreiding van de capaci-
teit van de buitenschoolse opvang. De nieuwe regeling heeft naast de uitbreiding van de
capaciteit in de buitenschoolse opvang ook betrekking op de opvang voor 0- tot 4-jarigen.
In de meting over 1998 was het effect van de `Tijdelijke stimuleringsmaatregel BSO' duidelijk
te zien. Het groeipercentage in de BSO was hoog: 41%. In de jaren daarna was de groei
bescheidener (14% in 1999 en 17% in 2000). Over 2001 was de groei weer sterker voor
deze leeftijdsgroep: het aantal plaatsen groeide 26%.De nieuwe regeling had ook effect voor
de 0- tot 4-jarigen: in 2001 nam de capaciteit van de opvang voor deze leeftijdsgroep toe
met 21%.
De toename deed zich met name voor bij bedrijfsplaatsen en in mindere mate bij de particu-
liere plaatsen. Het aantal gesubsidieerde plaatsen en SZW-plaatsen steeg minder. SZW-
plaatsen zijn door het ministerie van SZW gefinancierde plaatsen waarvoor ouders in het
algemeen geen ouderbijdragen betalen.
Capaciteit per 100 kinderen
In totaal waren er in 2001 per 100 0- tot 4-jarigen 12,56 plaatsen van gemiddeld 2.700 uur
beschikbaar. Dit is een stijging ten opzichte van 2000: toen waren er per 100 0- tot 4-jarigen
10,49 plaatsen beschikbaar.
Per 100 4- tot 8-jarigen waren er in 2001 4,65 plaatsen van gemiddeld 1.475 uur beschik-
baar, terwijl er in 2000 slechts 3,93 plaatsen van gemiddeld 1.425 uur waren. Ook het aantal
plaatsen per 100 8- t/m 12-jarigen steeg: van 1,27 plaatsen van 1.425 uur in 2000 naar 1,84
plaatsen van 1.475 uur in 2001. Dit betekent in totaal een stijging per 100 4- t/m 12-jarigen
van 2,44 plaatsen in 2000 naar 3,07 plaatsen in 2001.
---
Kinderopvang in gemeenten, de monitor over 2001
Bezettingsgraad, wachtlijsten en deelnemende kinderen
De bezettingsgraad van de capaciteit in de kinderopvang en BSO samen (inclusief de gast-
ouderopvang) lag in 2001 op 88% (2000: 88%; 1999: 87%; 1998: 87%). Absoluut gezien
waren in 2001 ongeveer 138.324 van de 157.161 plaatsen bezet. In totaal waren er 23%
meer bezette plaatsen dan in 2000.
Figuur 3 Ontwikkeling van wachtlijsten (plaatsen) per leeftijdsgroep
50.000
45.000
40.000
35.000
30.000
25.000
20.000
15.000
10.000
5.000
0
8 9 5 6 7 8 9
198 198 1990 1991 1992 1993 1994 199 199 199 199 199 2000 2001
0 tot 4 jaar 4 tot 7 jaar 8 t/m 12 jaar Totaal
De wachtlijstgegevens over de laatste vijf jaar zijn betrouwbaarder dan die uit eerdere jaren.
De schatting van de omvang van de wachtlijst bedroeg in 2001 46.030 opvangplaatsen
(87.165 kinderen). Dit is een stijging ten opzichte van 2000 van ongeveer 5.000 plaatsen.
In 2001 steeg naast de capaciteit en de bezette capaciteit ook het aantal deelnemende kinderen. Dit aantal kwam in 2001 uit op 280.018 kinderen. Hierdoor steeg het percentage van 0- tot 4-jarigen dat deelneemt aan de kinderopvang tot 22,5% (2000: 20,8%) en ging het percentage voor kinderen in de BSO leeftijd van 4,3% in 2000 naar 5,7% in 2001.
Werkgelegenheid en opleidingsniveau
Niet alleen de capaciteit, het aantal deelnemende kinderen en het aantal bezette plaatsen
nam toe in 2001, maar ook de werkgelegenheid in de kinderopvang. Er waren in dat jaar
43.611 (2000: 35.577) personen als betaalde kracht werkzaam in de kinderopvang. De
werkgelegenheid, uitgedrukt in fulltime equivalenten (fte) van 38 uur, steeg naar
25.249 (2000: 20.492). De gemiddelde aanstellingsomvang was 22,0 uur per week. Een
zeer groot deel van alle betaald werkzame personen (94%) voldeed aan de opleidingseisen
die in de CAO zijn gesteld. Dit is een iets hoger percentage dan in 2000 (93%). Er waren in
2001 vrijwel geen vrijwilligers meer in de kinderopvang. Stagiair(e)s namen nog maar
42.150 uur voor hun rekening (2000: 42.500 uur). Verder hadden in 2001 in 194 gemeenten
tezamen 2.221 personen een additionele arbeidsplaats (Melkert-baan, JWG-ers, banenpoo-
lers) in de kinderopvang.
---
Kinderopvang in gemeenten, de monitor over 2001
Figuur 4 Betaalde formatie per leeftijdsgroep in fte van 38 uur
30.000
25.000
20.000
15.000
10.000
5.000
0
1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001
0 tot 4 jaar 4 t/m 12 jaar Totaal
Bedrijfs-, particuliere, SZW- en gesubsidieerde plaatsen
In totaal waren er in 2001 82.412 bedrijfsplaatsen: een groei van 31% ten opzichte van
2000. Van de totale capaciteit was 52% verhuurd als bedrijfsplaats.
Figuur 5 Capaciteit: onbezette2, gesubsidieerde, SZW- en andere plaatsen
180.000 Gesubs.
160.000 Particulier
140.000 bedrijf
SZW
120.000
Onbezet
100.000
80.000
60.000 Gesubs.
Particulier
40.000
bedrijf
20.000 SZW
-
1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001
2 Onbezette plaatsen zijn de som van de plaatsen en dagdelen van plaatsen die niet bezet zijn door
een kind, bijvoorbeeld als gevolg van planningsproblemen (wanneer vraag en aanbod van dagdelen
niet op elkaar aansluiten).
---
Kinderopvang in gemeenten, de monitor over 2001
Gastouderopvang
Het aantal gastouderbureaus veranderde de laatste jaren weinig. In 2001 waren er 277
gastouderbureaus in Nederland. Bij deze gastouderbureaus werkten 782 betaalde krachten,
met name kantoorpersoneel. Tezamen hebben zij een formatieomvang van 460 fte. Naast
deze betaalde krachten waren er in 200 18.400 gastouders werkzaam in de gastouderop-
vang. In 2001 verrichtte de gastouderbureaus 21.813 koppelingen. Dat jaar stonden 2.670
kinderen op een wachtlijst (1.677 koppelingen).
De totale omzet in de gastouderopvang bedroeg in 2001 67.431.700. Dit is gemiddeld
7.338 per plaats. Ouders/werknemers betaalden 51% van de kosten, de overheid 22% en
de werkgevers 27%.
Financiën
Werkwijze
In het algemeen dragen drie partijen bij aan de financiën van de kinderopvang:
1. De overheid
2. Ouders/ werknemers
3. Werkgevers
De financiën in de kinderopvang zijn onder meer met behulp van de vragenlijst in beeld
gebracht. Het gaat hierbij om de financiën van de gesubsidieerde en niet-gesubsidieerde
kinderopvang. Aan de gemeenten is in de vragenlijst gevraagd hoeveel geld er omgaat in de
opvang. Het gaat hierbij om uitgaven van gemeenten3, bijdragen van werkgevers voor be-
drijfsplaatsen die in gesubsidieerde voorzieningen gevestigd zijn en ouderbijdragen die
binnenkomen op particuliere plaatsen en gesubsidieerde plaatsen die in gesubsidieerde
voorzieningen gevestigd zijn.
Naast de gegevens van gemeenten zijn gegevens van het ministerie van SZW gebruikt. Het
gaat hierbij om het subsidiebedrag per SZW-plaats. Dit subsidiebedrag is 9.423 voor een
kinderopvangplaats, 0,66 maal dat bedrag voor een BSO-plaats en 0,4 maal dat bedrag
voor de gastouderopvang.
Ook zijn gegevens van Kintent, de grootste intermediair in Nederland die kinderopvangrege-
lingen uitvoert voor bedrijven, bedrijfstakken en gemeenten, gebruikt. Na overleg met deze
organisatie is geschat dat bedrijfs- en particuliere plaatsen in niet-gesubsidieerde voorzie-
ningen voor 0- tot 4- jarigen 11.359 kosten. Daarnaast blijkt uit gegevens van deze organi-
satie dat bedrijfsplaatsen voor 45% door ouders/werknemers en voor 55% door werkgevers
betaald worden. In overleg met de opdrachtgever is besloten deze bijdragverdeling te hante-
ren in deze publicatie over 2001. Dit in tegenstelling tot de publicaties over de jaren 1997-
2000, waarin werd uitgegaan van de bijdrageverdeling werknemers/ werkgevers van
50%/50%.
3 Het gaat bij alle uitgaven voor kinderopvang om begrotingsbedragen van gemeenten.
Gemeentelijke subsidies komen niet in beeld als die de vorm hebben van indirecte subsidies.
Huurprijzen van huisvesting en kosten van onderhoud van kinderdag-verblijven worden soms laag
gehouden door indirecte subsidies, die moeilijk op de begroting terug te vinden zijn.
6
Kinderopvang in gemeenten, de monitor over 2001
Dit heeft gevolgen voor de totale absolute en relatieve bijdragen van de werknemers en
werkgevers aan de financiën van de kinderopvang. Hierdoor zijn de bedragen/ percentages
van 2001 in figuur 6 en tabel 1, 2 en 3 uit dit hoofdstuk niet goed vergelijkbaar met bedra-
gen/ percentages in overeenkomstige tabellen en figuren uit eerdere publicaties.
Tot slot wordt er in dit onderzoek er van uitgegaan dat particuliere plaatsen geheel voor
rekening van de ouders komen.
Uitkomsten
Figuur 6 Percentage bijdrage drie partijen 1993-20014
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001
overheid ouders/werknemers bedrijven
In de kinderopvang gaat in 2001 in totaal circa 1,1 miljard om. Uit de voorafgaande figuur
en de volgende tabel blijkt dat de overheid daar 37% aan bijdraagt. Ouders en werknemers
dragen 40% hier aan bij en werkgevers 23%. Het gaat hierbij, zoals blijkt uit de volgende
tabel, om de bijdragen ná WVA (Wet Vermindering Afdracht loonbelasting en premie volks-
verzekering) en belastingteruggave.
4 Deze figuur wijkt wat betreft de jaren 1997-2000 af van overeenkomstige fiuren in eerdere publicaties.
Dit is toe te schrijven aan het toepassen van een meer directe berekeningsgrondslag en een gecorri-
geerd cijfer over 2000. Daarnaast wordt voor 2001, in tegenstelling tot in de periode 1997-2000, er
van uitgegaan dat bedrijfsplaatsen voor 45% door ouders/werknemers en voor 55% door werkgevers
betaald worden.
7
Kinderopvang in gemeenten, de monitor over 2001
Tabel 1 Bijdragen van drie partijen aan de kinderopvang na WVA en
belastingteruggave in miljoenen euro's
Na WVA en belastingteruggave
Overheid: som van bijdragen aan bezette en 397 37%
onbezette plaatsen en fiscale maatregelen ten
behoeve van werkgevers en ouders
Ouders/werknemers na WVA en belastingterug- 432 40%
gave
Werkgevers (excl. werknemers) na WVA en 242 23%
belastingteruggave
Totaal 1.071 100%
De WVA is van toepassing op werkgevers die plaatsen huren in de kinderopvang. De rege-
ling biedt een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang voor werkgevers via fiscale
maatregelen door de overheid. In 2001 was er 93 miljoen gemoeid met de WVA. Bijgevolg
gaven werkgevers (na WVA en belastingteruggave) circa 242 miljoen uit. De aftrek uitga-
ven voor kinderopvang voor ouders/ werknemers bedroeg 107 miljoen. In bovenstaande
tabel en grafiek is te zien dat deze verschuivingen van in totaal 200 miljoen ertoe leidde
dat, als deze twee herverdeeleffecten meegenomen worden, de overheid 37% betaalt van
de kinderopvang.
Als wordt afgezien van de effecten van de fiscale maatregelen, ziet de verdeling van de
bijdrage van de verschillende partijen (dat wil zeggen de overheid, ouders/werknemers en
werkgevers) aan de financiën van de kinderopvang er heel anders uit. Dit komt duidelijk naar
voren in de volgende tabel:
Tabel 2 Bijdragen van drie partijen aan de kinderopvang voor WVA en belasting-
teruggave in miljoenen euro's
Voor WVA en belastingteruggave
Overheid t.b.v. overhead en onbezette plaatsen 27 2%
Overheid t.b.v. bezette gesubsidieerde plaatsen 170 16%
Ouders/werknemers 539 50%
Werkgevers (excl. werknemers) 335 31%
Totaal 1.071 100%
Deze tabel laat zien dat de directe bijdrage in de vorm van begrotingsbedragen bij rijksover-
heid en gemeenten uitkomt op 197 miljoen. Van dit bedrag besteedde de gemeentelijke
overheid in 2001 27 miljoen aan overheadkosten en aan onbezette plaatsen, die wel ge-
contracteerd kunnen worden maar dat nog niet zijn. Vorig jaar werd hier 21 miljoen aan
uitgegeven. In het vervolg van deze samenvatting zijn deze overheidsuitgaven voor over-
headkosten en onbezette plaatsen niet meegenomen.
Daarnaast ging 170 miljoen van de 197 miljoen naar bezette gesubsidieerde plaatsen.
Al met al gaf de rijksoverheid in 2001 dus 397 miljoen uit aan kinderopvang, bestaande uit
deze 197 miljoen en de 200 miljoen die via WVA en fiscale maatregelen naar werkge-
vers, respectievelijk ouders/werknemers en werkgevers ging.
8
Kinderopvang in gemeenten, de monitor over 2001
In de volgende tabel is uitgegaan van de volgende aannamen:
· bedrijven betalen alleen voor bezette bedrijfsplaatsen;
· ouders betalen alleen voor bezette particuliere plaatsen en bezette gesubsidieerde
plaatsen;
· overheden betalen alleen voor gesubsidieerde plaatsen en voor alle SZW-plaatsen (dus
ook die in niet-gesubsidieerde voorzieningen).
Tabel 3 Inkomsten en uitgaven voor twee leeftijdsgroepen voor WVA en belas-
tingteruggave
2001: FINANCIEN KINDEROPVANG, TOTAAL
Voor bezette plaatsen voor 0 t/m 12-jarigen:
Bijdragen van: Bedrag: %:
Overheid (gemeenten en SZW) 170.167.600 16%
Ouders/werknemers 538.925.900 52%
Werkgevers 335.343.600 32%
Totaal 1.044.437.000 100%
Voor bezette plaatsen voor 0- tot 4-jarigen: Aantal bezette plaatsen:
92.090
Bijdragen van: Bedrag: %: Bijdrage per plaats:
Overheid (gemeenten en SZW) 114.806.400 14% 1.248
Ouders/werknemers 422.840.700 53% 4.592
Werkgevers 265.007.600 33% 2.877
Totaal 802.654.700 100% 8.717
Voor bezette plaatsen voor 4 t/m12-jarigen: Aantal bezette plaatsen: 46.250
Bijdragen van: Bedrag: %: Bijdrage per plaats: Overheid (gemeenten en SZW) 55.361.200 23% 1.198 Ouders/werknemers 116.085.200 48% 2.509 Werkgevers 70.335.900 29% 1.520 Totaal 241.782.400 100% 5.228
Gemiddelde verhuurbedragen
In 2001 bedroeg de gemiddelde verhuurprijs voor een bedrijfsplaats voor een heel jaar voor
0- tot 4-jarigen 2001 10.035. Voor 4- t/m 12-jarigen bedroeg het gemiddelde huurtarief per
bedrijfsplaats op jaarbasis in 2001 5.976. De verhuurprijzen voor gastouderopvang be-
stonden uit: de kosten voor bemiddeling en begeleiding voor een bedrijfskoppeling via een
gastouderbureau. Deze bedroegen gemiddeld circa 1.441 per jaar. Daarbovenop kwam de
ouderbijdrage die varieerde tussen de 0 en 15 per uur.
9
Kinderopvang in gemeenten, de monitor over 2001
De voortgang van de uitbreiding
Naast vragen over de feitelijke stand van zaken op 31 december 2001 waren in de enquête
ook vragen opgenomen over de voortgang van de uitbreiding in dat jaar.
In het kader van de `Regeling uitbreiding kinderopvang en buitenschoolse opvang' kunnen
gemeenten voor eind 2003 een extra capaciteitsuitbreiding in de kinderopvang realiseren.
Dit houdt in een capaciteitsuitbreiding tot circa 170.000 plaatsen eind 2003. Eind 2001 was
92% van deze beoogde uitbreiding gerealiseerd. Een derde deel van de gemeenten had in
2001 de uitbreiding voltooid en circa 58% van de gemeenten was bezig met de uitvoering.
De gemeenten willen met betrekking tot de verwachte uitbreiding de komende twee jaar
circa 33.000 nieuwe plaatsen realiseren: ongeveer 22.000 in 2002 en 11.000 in 2003.
Wanneer we deze plaatsen optellen bij de uitbreiding die de gemeenten sinds het begin van
de stimuleringsmaatregel realiseerden, dan is te verwachten dat de totale uitbreiding ruim
10% hoger uitkomt dan het streefcijfer van de stimuleringsmaatregel (170.000 plaatsen).
De `Regeling uitbreiding kinderopvang en buitenschoolse opvang' gaat ervan uit dat 40%
van de capaciteit bestemd zal zijn voor 0- tot 4-jarigen en 60% voor 4- t/m 12-jarigen. Daar-
naast is de verwachte verhouding van gesubsidieerde en niet-gesubsidieerde plaatsen 45%
versus 55%. Gemeenten zelf verwachten dat in 2002 en 2003 50% van de capaciteit be-
stemd zal zijn voor 0- tot 4-jarigen. Van de verwachte uitbreiding in 2002 en 2003 zal 70%
worden gerealiseerd als niet-gesubsidieerde plaats.
Het Rijk heeft gemeenten gevraagd om bij de uitbreiding aandacht te schenken aan de
marktwerking in de kinderopvang. Bijna de helft (47%) van de 394 gemeenten die deze
vraag beantwoordden, zullen de capaciteitsuitbreiding realiseren met een instelling waar ze
al een financiële relatie mee hadden. Ruim eenderde (35%) van de gemeenten zal dat doen
met dergelijke instellingen en met `nieuwe' instellingen. In 12% van de gemeenten zal dit
gebeuren met meerdere instellingen waar al eerder een financiële relatie mee bestond.
Daarnaast realiseert 4%, respectievelijk 3% van de gemeenten de capaciteitsuitbreiding
waarschijnlijk met één instelling, respectievelijk met meerdere instellingen waar nog geen
financiële relatie mee bestond.
Aan de gemeenten is gevraagd hoeveel plaatsen van de uitbreiding er in de periode 1997-
2003 door middel van openbare aanbesteding of een andere methode van marktwerking
worden gerealiseerd. Van het totaal aantal uitbreidingsplaatsen zullen gemeenten in 2002
28% en in 2003 20% realiseren door middel van openbare uitbesteding, terwijl dit in de vori-
ge meting 20% was. Ruim een kwart (26%) van de uitbreiding wordt in 2002 gerealiseerd
met behulp van een andere methode voor marktwerking. In 2003 is dat 23%. Een groot deel
van de uitbreidingsplaatsen wordt in 2002 en 2003 zonder marktwerking gerealiseerd (46%,
respectievelijk 57%).
Overzicht landelijke gegevens kinderopvang 1989-2001
Om de trend van de laatste jaren aan te geven is in het volgende overzicht `landelijke gege-
vens kinderopvang' gekozen voor de jaren 1989 (beginjaar van de eerste stimuleringsmaat-
regel), 1993 (einde ervan) en 1998-2001.
10
Kinderopvang in gemeenten, de monitor over 2001
Tabel 4 Overzicht landelijke gegevens kinderopvang 1989-2001
1989 1993 1998 1999 2000 2001
Voorzieningen 0 tot 4 jaar 719 1.589 1.922 2.073 2.216 2.583
4 t/m 12 jaar 208 644 1.042 1.182 1.371 1.647
Totaal 927 2.233 2.964 3.255 3.587 4.230
Capaciteit 0 tot 4 jaar 17.624 56.806 70.998 78.936 84.445 102.546
4 t/m 12 jaar 4.883 18.796 32.513 37.072 43.507 54.616
Totaal 22.507 75.603 103.511 116.007 127.953 157.161
Betaalde krachten Totaal 4.546 15.433 31.567 33.369 37.577 43.611
Fte van 38 uur Totaal 3.484 10.983 16.970 18.963 20.492 25.249
Wachtlijst 0 tot 4 jaar 23.232 33.518 17.310 22.736 30.722 32.738
(aantal plaatsen) 4 t/m 12 jaar 4.133 8.167 9.524 8.634 10.372 13.292
Totaal 27.365 41.685 26.834 31.370 41.094 46.030
Kinderen in kinder- 0 tot 4 jaar 34.783 87.955 130.828 146.435 164.418 184.020
opvang 4 t/m 12 jaar 13.283 18.266 52.082 62.638 75.746 95.998
Totaal 48.066 106.220 182.910 209.072 240.164 280.018
% deelnemende 0 tot 4 jaar 4,6% 11,2% 16,9% 20,8% 20,4% 22,5%
kinderen 4 t/m 12 jaar 0,7% 1,1% 3,0% 4,3% 4,2% 5,7%
Totaal 1,9% 4,4% 7,3% 9,4% 9,3% 10,8%
Capaciteit per 100 0 tot 4 jaar 2,34 7,25 9,19 9,98 10,49 12,56
kinderen 4 t/m 12 jaar 0,27 1,14 1,86 2,09 2,44 3,07
Totaal 0,89 3,11 4,11 4,53 4,94 6,06
Bezettingsgraad 0 tot 4 jaar 81% 78% 89% 88% 90% 90%
4 t/m12 jaar 80% 74% 82% 85% 84% 85%
Totaal 81% 77% 87% 87% 88% 88%
SZW-plaatsen 0 tot 4 jaar 1.854 2.504 2.355 2.966
4 t/m 12 jaar 2.820 3.806 3.909 4.486
Totaal 4.674 6.310 6.264 7.452
Particuliere 0 tot 4 jaar 1.331 3.022 7.884 9.759 10.653 13.411
plaatsen 4 t/m 12 jaar 369 1.000 2.142 3.270 3.946 5.499
Totaal 1.700 4.022 10.027 13.029 14.598 18.910
Bedrijfsplaatsen 0 tot 4 jaar 2.783 20.049 35.587 40.942 47.382 59.527
4 t/m 12 jaar 64 2.388 9.951 12.602 15.480 22.885
Totaal 2.847 22.438 45.538 53.544 62.862 82.412
Gesubsidieerde 0 tot 4 jaar 10.161 21.351 17.703 16.584 15.583 16.185
plaatsen 4 t/m 12 jaar 3.450 10.519 11.640 11.861 13.146 13.365
Totaal 13.611 31.870 29.343 28.446 28.729 29.550
11
Kinderopvang in gemeenten, de monitor over 2001
1 Inleiding
In het overheidsbeleid rond kinderopvang waren in de loop van de jaren '90 vijf belangrijke
elementen te onderscheiden.
1. DeStimuleringsmaatregel 1990-1993, die streefde naar een capaciteitsuitbreiding met
50.000 plaatsen, waarbij die plaatsen overigens nog niet bezet hoefden te zijn.
2. De Stimuleringsmaatregel 1994-1995. Deze hield de per ultimo 1993 gerealiseerde
capaciteit in stand en bevorderde een verdere uitbreiding van de bedrijfsopvang.
3. Het financieren van opvangplaatsen voor alleenstaande ouders met een inkomen op
bijstandsniveau (de `Regeling kinderopvang en buitenschoolse opvang alleenstaande
ouders' van het ministerie van SZW). In de loop van de tijd is het aantal doelgroepen
waarop deze regeling van toepassing is toegenomen. Ook de hoogte van de voor deze
regeling beschikbaar gestelde middelen is gestegen.
4. Het tot stand brengen van de WVA in 1996. De fiscale regeling die het voor werkgevers
financieel aantrekkelijk moet houden om bedrijfsplaatsen te huren. Ouders daarentegen
worden in de kosten van de kinderopvang voor ouders tegemoet gekomen door middel
van de aftrekpost uitgaven voor de kinderopvang in de inkomstenbelasting (IB). Per 1
januari 2001 is deze buitengewone lastenaftrek voor de kosten van de kinderopvang
verruimd.
5. De Tijdelijke stimuleringsmaatregel buitenschoolse opvang (1997). Hiermee wordt een
uitbreiding van meer dan 26.000 buitenschoolse opvangplaatsen beoogd. Deze rege-
ling is eind 2000 opgegaan in de `Regeling uitbreiding kinderopvang en buitenschoolse
opvang' (Rkb). In het kader van deze regeling ontvangen gemeenten middelen om een
(vooraf bekend) aantal plaatsen binnen de gemeente te realiseren. Het aantal uit te
breiden plaatsen heeft betrekking op de kinderopvang voor 0- tot 4-jarigen en buiten-
schoolse opvang voor 4- t/m 12-jarigen. Het totaal aantal kindplaatsen moet toenemen
tot circa 160.000 eind 2003. Oorspronkelijk was het afrekenmoment 31 december 2002,
maar dit is met een jaar uitgesteld tot 31 december 2003. Daarnaast heeft het kabinet
in 2002 extra middelen gesteld voor het realiseren van nog maximaal 10.000 extra
kindplaatsen. Tot slot is met ingang van 2000 in het kader van de Rkb een bonus be-
schikbaar gekomen voor gemeenten die de uitbreiding snel kunnen realiseren. Om in
aanmerking te komen voor deze middelen moeten gemeenten eind 2001 50% en eind
2002 90% van de afgesproken uitbreiding in kader van de Rkb hebben gerealiseerd.
12
Kinderopvang in gemeenten, de monitor over 2001
1.1 Doel en probleemstelling
Doel van dit onderzoek is het inventariseren van de kinderopvangcapaciteit op 31 december
2001. Het ministerie van SWZ heeft SGBO, Onderzoeks- en Adviesbureau van de Vereni-
ging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opdracht gegeven om een meting te houden over
2001.
De probleemstelling van dit onderzoek kent drie deelvragen:
1. Wat was de capaciteit van de op 31 december 2001 bestaande kinderopvangvoorzie-
ningen?
2. Welke gegevens zijn er bij gemeenten bekend over aantallen voorzieningen, het aantal
gesubsidieerde, aan werkgevers en instellingen verhuurde, particuliere en SZW-
plaatsen, de wachtlijsten, de capaciteitsbenutting, het aantal deelnemende kinderen, de
werkgelegenheid, het opleidingsniveau in de kinderopvang en de openingstijden van
kinderopvangvoorzieningen?
3. Welk aandeel hebben respectievelijk ouders, werkgevers en overheid in de
financiering van kinderopvangvoorzieningen?
1.2 Populatie en verloop van het onderzoek
De onderzoekspopulatie omvat alle gemeenten in Nederland. In het voorjaar van 2002 is de
vragenlijst verstuurd, met het verzoek die ingevuld retour te zenden vóór 10 juni 2002( zie
bijlage A). Rond de sluitingstermijn is een schriftelijke herinnering gestuurd naar de gemeen-
ten die op dat moment nog niet gereageerd hadden. Daarna is er nog een schriftelijk rappel
verstuurd aan de niet responderende gemeenten. Gemeenten die ook op het rappel niet
reageerden, zijn in augustus gebeld met de vraag om de vragenlijst alsnog in te vullen,
eventueel met telefonische ondersteuning.
1.3 Respons
Bij respons onderscheiden wij een totale respons (het aantal gemeenten dat gegevens heeft
verstrekt) en een itemrespons (de respons per vraag). Uiteindelijk zijn van 394 van de 496
gemeenten gegevens verkregen. De totale respons is 79%, terwijl in 2000 de totale respons
op 78% lag. De respons is relatief iets lager in de kleine gemeenten, blijkend uit de volgen-
de tabel.
13
Kinderopvang in gemeenten, de monitor over 2001
Tabel 5 Respons naar grootte van gemeente
Gemeentegrootte Respons
Minder dan 10.000 inwoners 71%
10.000-20.000 inwoners 80%
20.000-50.000 inwoners 78%
50.000-100.000 inwoners 94%
100.000-250.000 inwoners 100%
De vier grote steden 100%
Voor alle berekeningen over kinderopvang en financiën is gebruikgemaakt van de gegevens
van de gemeenten die respons gaven. Daarom zijn alle waarden opgehoogd met de factor
1,1439 om de vergelijkbaarheid met de rapportages over 1988 t/m 2000 te waarborgen. De
ophoging is vastgesteld op basis van het aantal 0- tot 4-jarigen in de responderende gemeen-
ten.
Alle metingen geven de door gemeenten opgegeven situatie van de gesubsidieerde kinder-
opvang in Nederland zeer betrouwbaar weer. Het beeld van de niet-gesubsidieerde kinder-
opvang heeft het karakter van een waarschijnlijk voldoende betrouwbare schatting.
Itemrespons
De respons per vraag wisselt sterk. Met name bij gesubsidieerde voorzieningen is de res-
pons hoog en volstonden de gemeenten zelden met `onbekend'. Bij de niet-gesubsidieerde
voorzieningen was op ongeveer de helft van de vragen een antwoord gegeven. Overigens
zijn over niet-gesubsidieerde voorzieningen veel minder vragen opgenomen. De gevonden
gegevens zijn in de analyse opgeschoond. Een vraag die onterecht niet beantwoord was,
kreeg als waarde `de gemiddelde waarde van alle gegeven antwoorden op die vraag'. In
bijlage B is te lezen welke ophogingen en herberekeningen zijn toegepast.
1.4 Leeswijzer
Het gehele rapport onderscheidt drie leeftijdsgroepen:
· 0 tot 4 jaar;
· 4 tot 8 jaar;
· 8 t/m 12 jaar.
Waar het gaat om (betaalde) krachten en financiën zijn de leeftijdsgroepen 4 tot 8 jaar en 8
t/m 12 jaar bijeengenomen tot de categorie 4 t/m 12 jaar. Het onderscheid in de twee sub-
groepen 4 tot 8 jaar en 8 t/m 12 jaar is zinnig bij gegevens over capaciteit (zoals bezette
capaciteit, bedrijfsplaatsen, particuliere plaatsen, SZW-plaatsen, gesubsidieerde plaatsen,
wachtlijsten en deelnemende kinderen).
Hoofdstuk 2 gaat over gemeenten met kinderopvangvoorzieningen. Hoofdstuk 3 behandelt
de kerngegevens van alle voorzieningen. Dit hoofdstuk gaat daarom in op capaciteit, werk-
gelegenheid en verhuurde opvangplaatsen.
14
Kinderopvang in gemeenten, de monitor over 2001
De capaciteit van opvangvoorzieningen is in dit hoofdstuk uitgesplitst naar provincie en er
wordt aangegeven hoe deze capaciteit over de leeftijdsgroepen is verdeeld. Hoofdstuk 4
gaat over financiën. Daarna volgt in hoofdstuk 5 een lijst met begripsomschrijvingen.
Tot slot de bijlagen. Bijlage A bevat de vragenlijst. Bijlage B geeft aan hoe is omgegaan met de non-respons. In de bijlagen C en D staan aanvullende figuren met provinciale gegevens.
15
Kinderopvang in gemeenten, de monitor over 2001
2 Gemeenten en voorzieningen
Dit hoofdstuk gaat over gemeenten en hun kinderopvangvoorzieningen. Aan de orde komen
onder anderen het percentage gemeenten met kinderopvang binnen hun grenzen, de soort
voorzieningen en de vorm van kinderopvang.
Naast gemeenten die zelf kinderopvang hebben, gevestigd binnen de eigen gemeente, zijn
er twee groepen te onderscheiden die wel kinderopvang hebben, maar die niet altijd binnen
de eigen gemeente gevestigd is:
1. Regionale samenwerkingsverbanden in de vorm van gastouderregio's. De daarin
participerende gemeenten hebben de organisatie van de kinderopvang overgedra-
gen aan de centrumgemeente of de regionale gastouderinstelling.
2. Een centraal gastouderbureau - meestal gelegen in de centrumgemeente - bedient
dan de gehele regio. Er zijn ook gemeenten die samen een kinderdagverblijf delen.
Zij vormen dan samen een 'kinderdagverblijfregio'.
Deze twee groepen gemeenten hebben dus wel kinderopvang, alleen is deze niet altijd ge-
vestigd in de eigen gemeente.
Van de gemeenten die aan het onderzoek hebben deelgenomen heeft 90% voorzieningen
voor kinderopvang (of een vestiging van een gastouderbureau) binnen de gemeentegrenzen
gerealiseerd (2000: 93%). Tellen we naast deze 90% 'gemeenten met kinderopvang binnen
de eigen grenzen' ook de 4% gemeenten mee die in een regio samenwerken, maar geen
kinderopvang binnen de grenzen hebben, dan zijn het in totaal 94% (2000: 94%) van de
gemeenten. In 85% van alle gemeenten is er buitenschoolse opvang (BSO) en deze wordt
voornamelijk aangeboden door gesubsidieerde voorzieningen (2000: 88% gemeenten met
BSO). Ruim eenderde van die gemeenten heeft ook particuliere aanbieders en in een enkel
geval zijn er scholen die BSO aanbieden.
Dit hoofdstuk begint met de tieneropvang en de vorderingen van gemeenten op het terrein
van de uitbreiding van het aantal plaatsen.
2.1 Tieneropvang
De vragenlijst van de monitor over 2001 heeft een aantal vragen over tieneropvang. Deze
paragraaf geeft met behulp van deze vragen een indruk van de tieneropvang in 56 gemeen-
ten.
Tieneropvang is opvang voor kinderen t/m 16 jaar die naar het voortgezet onderwijs gaan. In
totaal konden in 2001 circa 1.425 tieners tegelijk gebruikmaken van de tieneropvang. Dit zijn
ongeveer 25 meer dan in 2000. Op een normale dag was gemiddeld 55% van deze plaatsen
bezet. De tieneropvang wordt in veruit de meeste gemeenten in accommodaties aangebo-
den. In één van de gemeenten vindt tieneropvang via gastouderopvang plaats.
16
Kinderopvang in gemeenten, de monitor over 2001
Op dagen dat tieners 's middags naar school gaan, start de tieneropvang in ongeveer vijf
gemeenten al om 12.00 uur, in ruim de helft van de gemeenten tussen 14.00 en 15.30 uur.
Als kinderen 's middags vrij hebben gaat de tieneropvang in 11 gemeenten om of voor 12.00
uur open. In 19 gemeenten gaat de tieneropvang open tussen 12.00 en 14.00 uur en in
negen andere gemeenten tussen 14.00 en 15.00 uur. In vijf gemeenten gaat de opvang om
15.00 of later open. Tijdens de vakanties is in tweederde van de gemeenten de tienerop-
vang 10 uur of langer geopend. De tieneropvang gaat in ongeveer driekwart van de
gemeenten om 18.00 dicht, terwijl dat in een enkele gemeente ook om 17.00 of 19.00 uur
gebeurt.
De normale ouderbijdragen voor de tieneropvang lopen sterk uiteen: in 50% van de ge-
meenten varieert deze van 477 tot 3.539 voor het gehele jaar. Ruim een zesde van de
gemeenten met tieneropvang heft een extra gebruikersbijdrage voor activiteiten, tegenover
ongeveer 10% van de gemeenten in 2001. Tweederde van de gemeenten met tieneropvang,
subsidieert dit. Zowel vaste als inkomensafhankelijke bijdragen komen voor. Hoewel de
regeling uitgaat van een inkomensafhankelijke ouderbijdrage, komt in ongeveer 21% van
deze gemeenten een niet-inkomensafhankelijke ouderbijdrage voor. Met deze sterke stijging
(vorig jaar 13%) is het percentage gemeenten met een niet-inkomensafhankelijke ouderbij-
drage bijna terug op het percentage van het jaar daarvoor (20%).
Het laagste tarief van de inkomensafhankelijke ouderbijdrage varieert in 2001 van 3 tot
204 per maand, het hoogste tarief van 25 tot 749 per maand.
In 2001 bood 45% van de gemeenten tieneropvang aan via een gesubsidieerde instelling
voor kinderopvang (2000: 43%). Tieneropvang wordt nu iets vaker aangeboden door
particuliere niet-gesubsidieerde instellingen (13% versus 7%) en via welzijnsinstellingen
(23% versus 16%). Verder wordt het iets minder vaak aangeboden door scholen en het
sociaal-cultureel werk: 11 versus 12%, respectievelijk 36% versus 41%. Net als in 2000,
betrekt
de tieneropvang nog steeds voornamelijk activiteiten van met jeugd- en jongerenwerk en
welzijnswerk. In plaats van organisaties voor sport en recreatie betrekt de tieneropvang
echter activiteiten van scholen en (andere) instellingen voor kinderopvang.
2.2 De voortgang van de uitbreiding
Het Rijk streeft met de `Regeling uitbreiding kinderopvang en buitenschoolse opvang` (Rkb)
naar een uitbreiding van 82.000 plaatsen naar circa 170.000 kindplaatsen zijn eind 2003.
Met ingang van 2000 is in het kader van deze regeling een bonus beschikbaar gekomen
voor gemeenten die de uitbreiding snel kunnen realiseren; in 2000 en 2001 is hiervoor totaal
41,6 miljoen uitgetrokken. Om in aanmerking te komen voor deze middelen moeten ge-
meenten eind 2001 50% en eind 2002 90% van de afgesproken uitbreiding in kader van de
Rkb hebben gerealiseerd.
Over beide onderwerpen (de Rkb & de bonusmaatregel) zijn in de vragenlijst over 2001 een
aantal vragen opgenomen. In deze paragraaf staan de resultaten.
17
Kinderopvang in gemeenten, de monitor over 2001
De vragen zijn steeds door een wisselend aantal gemeenten ingevuld. In tegenstelling tot de
rest van dit rapport zijn de antwoorden in deze paragraaf niet opgehoogd.
Uitbreiding in het kader van de Rkb
In het kader van de Rkb kunnen gemeenten voor eind 2003 een extra capaciteitsuitbreiding
in de kinderopvang realiseren. Aan gemeenten is gevraagd aan te geven in welke fase van
het uitbreidingsproces ze medio 2001 waren.
Tabel 6 Fasen in het beleidsproces
(n = 372) % gemeenten
2001
N.v.t.: onze gemeente doet niet mee aan deze regeling
Besluitvorming door B&W en de gemeenteraad 2 %
Overleg met instellingen over de wijze van invoering 12 %
Uitvoering (realisatie van de voorgenomen uitbreiding) 55 %
De uitbreiding is voltooid 29%
Zoals blijkt uit deze tabel was de uitbreiding in 2001 in het kader van de `Regeling uitbreiding
kinderopvang en buitenschoolse opvang' bij ruim een kwart van de gemeenten voltooid.
55% van de gemeenten was dit jaar bezig met de uitvoering. Dit betekent een toename ten
opzichte van 2000: toen had 6% van de gemeenten het beleidsproces voltooid en was 52%
bezig met de uitvoering.
Het Rijk streeft met de `Regeling uitbreiding kinderopvang en buitenschoolse opvang' naar
een uitbreiding van circa 72.000 plaatsen naar ongeveer 170.000 kindplaatsen per eind
2003. Ten opzichte van de situatie eind 2001 moeten er nog circa 13.000 plaatsen worden
gerealiseerd. Anders gezegd, twee jaar voor de einddatum is 92% van de uitbreiding gerea-
liseerd.
In de vragenlijst is de gemeenten gevraagd aan te geven hoeveel nieuwe plaatsen ze in de
periode 2000-2002 in gebruik gaan nemen. In totaal beantwoordden 385 van de 394 res-
ponsgemeenten deze vraag. Zij gaven aan de komende twee jaar ongeveer 33.000 nieuwe
plaatsen te willen realiseren: ongeveer 22.000 in 2002 en circa 11.000 in 2003. Wanneer we
deze plaatsen optellen bij de uitbreiding die de gemeenten sinds het begin van de stimule-
ringsmaatregel realiseerden, dan ligt het in de lijn der verwachting dat de totale uitbreiding
ruim 10% hoger uitkomt dan het streefcijfer van de stimuleringsmaatregel.
Tabel 7 Aantal naar verwachting nieuw te realiseren plaatsen per leeftijdsgroep
(n=379)
Voor kinderen van: 0 tot 4 jaar 4 t/m 12 jaar Totaal
2002 13.607 7.989 21.596
2003 6.291 4.866 11.157
Totaal 19.898 12.855 32.753
Ten opzichte van vorig jaar is het aantal naar verwachting nieuw te realiseren plaatsen in
18
Kinderopvang in gemeenten, de monitor over 2001
2002 nauwelijks veranderd; gemeenten noemden in 2000 21.922 plaatsen en 21.596 plaat-
sen in 2001. Alleen de verwachting voor het totale aantal te realiseren plaatsen voor de twee
afzonderlijke leeftijdsgroepen is gewijzigd. Voor de 0- tot 4-jarigen is dit gewijzigd van
11.793 plaatsen in 2000 naar 13.607 plaatsen in 2001 en voor de 4- t/m 12-jarigen van
10.129 plaatsen in 2000 naar 7.989 plaatsen in 2001. In 2003 verwachten de gemeenten
11.157 plaatsen te realiseren, bestaande uit 6.291 plaatsen voor 0- tot 4-jarigen en 4.866
plaatsen voor 4- t/m 12-jarigen.
Ongeveer de helft van de gemeenten verwacht dat het aantal plaatsen met meer dan het
aantal voorgenomen plaatsen uitbreidt. Bijna eenderde (31%) denkt dat het aantal uitbrei-
dingsplaatsen gelijk is aan de voorgenomen uitbreiding.
De `Regeling uitbreiding kinderopvang en buitenschoolse opvang' gaat ervan uit dat de verhouding tussen de capaciteit voor 0- tot 4-jarigen en 4- t/m 12-jarigen 40%/ 60% zal zijn en de verhouding tussen gesubsidieerde en niet-gesubsidieerde plaatsen 45%/ 55%. Ge- meenten zelf verwachten dat in 2002 en 2003 50% van de capaciteit bestemd zal zijn voor 0- tot 4-jarigen (tegenover 47% in 2000). Van de verwachte uitbreiding in 2002 en 2003 wordt opnieuw 70% gerealiseerd als niet-gesubsidieerde plaats.
Tabel 8 Verhouding van de nieuw te realiseren plaatsen naar leeftijd
(n=288)