Ministerie van Buitenlandse Zaken

Inleiding door Atzo Nicolaï, staatssecretaris van Europese Zaken, tijdens het Frans-Nederlands colloquiumte Amsterdam, 25 mei 2003

Nederlands-Frans Colloquium
'Overheid, maatschappij en burger'
Amsterdam, 25 mei 2003

Een Frans-Nederlandse Conferentie: heel goed dat die er is. Beide landen hebben elkaar veel te bieden. Dat werd lang niet herkend. Nu wel. Frankrijk heeft een grote staat van dienst in Europa. Als motor van integratie, als politiek zwaargewicht, als onuitputtelijk leverancier van bestuurlijk talent.

NL heeft op zijn manier en schaal ook veel te bieden. Een vanzelfsprekende blik over de horizon. Een sterke Europese betrokkenheid en ervaring. Een soms onorthodoxe aanpak.

Frankrijk en Nederland kunnen elkaar versterken en aanvullen. De relatie tussen onze landen heeft heel bijzondere dialectische kenmerken. Soms staan we diametraal tegenover elkaar, maar de ervaring laat zien dat waar de NLse en Franse positie elkaar vinden, zo ongeveer het uiteindelijke Europese compromis ligt.

In die verborgen complementariteit ligt een belangrijk potentieel voor onze relatie.

Dat potentieel is nu dus ook onderkend door onze beide regeringen, en daarom zijn we hier dan ook bijeen.

Nu eens niet met alleen maar politici en ambtenaren, maar met Fransen en Nederlanders uit de cultuur, het bedrijfsleven, de politiek, de journalistiek en de wetenschap, die een duidelijke affiniteit hebben met de betrekkingen tussen beide landen.

Die involvering van het maatschappelijk veld is heel belangrijk. Je kunt van bovenaf structuren bedenken en uitbouwen, en dan maar hopen dat daar iets van uitgaat. Maar meestal mislukt zo'n aanpak. In mijn ervaring is een terughoudende overheid een veel effectievere overheid. Die peilt de behoeften, schept de voorwaarden, trekt waar nodig de lijnen van het speelveld, speelt de rol van makelaar, faciliteert ­ maar geeft de actoren toch vooral vrij spel. Ik kom daar later in Europees verband nog op terug.

Wanneer politiek en bestuur vooral faciliterend zijn, dan blijft steeds de relevantie van wat er gebeurt een belangrijke factor.

Die relevantie is er in ruime mate waar het de Frans-Nederlandse betrekkingen betreft. Op politiek niveau, maar ook in allerlei andere sectoren.

Denk aan de literatuur: niet alleen doen de NLse schrijvers het in Frankrijk beter dan ooit maar ook andersom groeit de belangstelling. Zo zal de Franse literatuur volgend jaar in de Boekenweek centraal staan.

Of neem het bedrijfsleven: een terrein waarop Nederland nu eenmaal een belangrijke speler is. In de top-50 van grootste multinationale ondernemingen zijn naast Frankrijk en Nederland maar vier andere landen meermalen vertegenwoordigd: de VS, Japan, Engeland en Duitsland.

Denk ook aan de wetenschap, waarin de, vooral in het Engels lezende en publicerende, Nederlanders het land van Descartes dreigen over het hoofd te zien.

Vandaag en morgen staat u stil bij de relatie overheid ­ maatschappij ­ burger. De vraagstukken van legitimatie en participatie. Ik kijk dan natuurlijk ook naar de rol van Europa daarin.

Mag ik met de deur in huis vallen? Eén van de meest professionele ambassadeurs in Nederland is Anne Gazeau-Secret. Deze week zegt ze in een interview in Vrij Nederland: "Fransen zijn dol op polemiek, dus ben ik verrukt dat er in Nederland ineens over echte problemen wordt gepraat".

Het is een waarneming die ik goed herken. Want vanuit mijn eigen invalshoek, op het snijvlak van Europese en nationale politiek, geldt hetzelfde. De betrokkenheid met de Europese thema's is in Nederland het afgelopen jaar duidelijk vergroot.

Dat betekent trouwens niet automatisch een meer pro-Europese houding. Meer betrokkenheid uit zich vooral in dat er meer discussie plaatsvindt, dat er meerdere meningen zijn. De tegenstellingen worden pregnanter.

Dat is wel een goed teken! In Europa-propaganda geloof ik helemaal niet. Je kunt folders drukken zoveel je wilt, maar daarmee creëer je geen draagvlak. Discussie moet er zijn. Uiteindelijk betrek je mensen alleen bij Europa door duidelijk te maken dat talrijke Europese onderwerpen ons raken.

Volgens de liberale Duits-Britse politicus Ralf Dahrendorf betekent politiek voor velen: zich bezighouden met overheidsaangelegenheden ­ terwijl hij zelf de nadruk legt op: verkiezingscampagne, publiek debat, en vooral parlement, de discussie met anderen.

Zo voel ik dat ook. Niet alleen vanuit een principiële overtuiging.

Ook vanuit een praktische. Omdat bestuur niet meer alleen over de grote lijnen gaat. Maar ook over allerlei details die veel uitleg nodig hebben.

De ene keer gaat het in Brussel om de Europese aanpak van het illegaal kopiëren, waar de misdaad zich steeds meer op toelegt: van cd's en merk-textiel tot medicijnen.

Dan weer bespreken we dat een vliegtuig onderweg van Amsterdam naar Milaan nog steeds 15 luchtverkeerzones passeert, en hoe we tot een Europees luchtruim moeten komen.

Om vervolgens Europese afspraken te maken over een verbod op de import van diamanten die verkocht zijn door krijgsheren om hun oorlogen te financieren.

Het spectrum aan onderwerpen is verbluffend breed geworden, en steeds moeten we kunnen uitleggen waarom het goed is om op die onderwerpen actie te ondernemen. Dat het de veiligheid verhoogt, of de eigen verantwoordelijkheid stimuleert. Dat het goed is voor de werkgelegenheid of de Europese concurrentiepositie. Dat het de Europese burger als consument beschermt, of bijdraagt aan ontwikkeling en aan het indammen van conflicten elders in de wereld.

Alleen zó kan er een zekere betrokkenheid blijven met het ingewikkelde overheidsapparaat, of het nu lokaal, nationaal of Europees is.

En zelfs zullen overheden duidelijker moeten zijn over de onzekerheden die ook blijven bestaan. Eerlijker.

Zoals Paul Scheffer onlangs aangaf: "Het ís onzeker waar de Europese eenwording op uitloopt. Dan moet je niet tegen mensen zeggen: je moet je nu een wereldburger voelen."

Ik geloof dat zo'n eerlijker opstelling ook goed overeenkomt met de Europese traditie van zelf-reflectie die we kennen. Die kritische twijfel ­ zo kernachtig samengevat in Descartes' "Dubito ergo sum" ­ is zeker sinds de Verlichting de basis van de wetenschap, maar ook essentieel voor bijvoorbeeld de ontwikkeling van de westerse kunsten.

In de politiek zouden we ons die houding misschien ook nog wat meer eigen kunnen maken- Dat is onder druk van kritische collega's en media niet eenvoudig. Maar het komt uiteindelijk de geloofwaardigheid van de politiek wel ten goede. En brengt ons ook verder. Om nogmaals Dahrendorf aan te halen: "Wij leven in een wereld van onzekerheid. Niemand weet precies wat juist is en wat goed is. Om deze reden moeten wij steeds naar nieuwe, betere antwoorden zoeken. Dat kan echter alleen als gissen en vergissen mogelijk zijn, in een open maatschappij."

Dames en heren,

De vraagstukken van democratie en legitimiteit in Europa komen nu samengebald aan de orde in de Europese Conventie.

Onder voorzitterschap van Valéry Giscard d'Estaing komen politici en parlementariërs uit alle 25 Europese-Unielanden, de oude en de nieuwe, ruim een jaar lang bijeen om te bezien hoe een grotere Unie bestuurd moet worden.

Over drie weken presenteert de Conventie haar eindrapport, dus het eindspel is inmiddels in volle gang.

Ook hiervoor geldt: het is misschien ver van uw bed, maar het raakt u wel en daarom wil ik het aanstippen.

Want wat momenteel in die Conventie aan de orde is, is de her-distributie van invloed in Europa, vast te leggen in een Europese grondwet.

Niet alleen een her-distributie van invloed tussen de verschillende Europese instellingen. Ook tussen Europa en de hoofdsteden. En zeker ook tussen de lidstaten onderling.

Het gaat om de mate van democratische controle. Van openheid. Van legitimiteit. En ook: de mate waarin minderheidsgeluiden overstemd kunnen worden. En ten slotte gaat het om de wijze waarop Europa zichzelf in de wereld vertegenwoordigd wil zien.

Het zijn kernvraagstukken die één ding duidelijk maken: tien jaar na het wegvallen van de grenzen, tien jaar na de instelling van de 'Interne Markt', kan er geen twijfel meer over bestaan dat Europa zondermeer een politiek project is.

Daarvan wil ik drie elementen kort belichten: het evenwicht tussen decentraliserende en centraliserende krachten, de rol van de publieke opinie, en de noodzaak om steeds een bottom-up-benadering te kiezen.

Ten eerste: de uitbreiding van de Unie heeft onvermijdelijk een centrifugale uitwerking op Europa. Met 25 landen zijn er flink meer spelers, meer culturen, meer uiteenlopende belangen, meer potentiële coalities. De ordenende werking van de Europese Commissie en het Europees Parlement komt daardoor onder druk.

Daarom maakt Nederland zich hoe dan ook sterk voor een zekere centripetaliteit. Europa kan alleen effectief functioneren wanneer een sterke, democratisch gefundeerde onafhankelijke Europese Commissie overzicht en initiatief behoudt, gecontroleerd door een Europees Parlement met volwassen controlerende bevoegdheden. Daarmee wordt ook gewaarborgd dat minderheidsstandpunten niet bij voorbaat ten onder gaan, maar wel degelijk gewogen worden op hun merites.

Ten tweede: nu Europa een politieke unie aan het worden is, ontwikkelt zich dan ook een Europese publieke opinie? Indachtig John Stuart Mill, die benadrukte dat een democratie pas mogelijk is op basis van een verenigde publieke opinie?

Mij valt op dat de eerste tekenen daarvan zich aandienen, vooral in de gedrukte pers. Na '11 september' en tijdens de Irak-crisis ontstond een intensieve internationale uitwisseling van artikelen. Van Dominique Moïsi, Timothy Garton Ash en Günther Grass, tot Robert Kagan, Paul Scheffer en György Konràd ­ ze circuleerden in vertaling over de Europese opiniepagina's en spraken lezers aan die zich voor hun grensoverschrijdende onderwepen interesseerden, onderwerpen die altijd ook een gezamenlijk Europese relevantie hadden.

Ik hecht daar waarde aan, omdat we de laatste maanden natuurlijk vooral gewezen worden op groeiende verdeeldheid in Europa. Terwijl ik steeds de nuancering zou willen aanbrengen die ik ook aan het begin van mijn verhaal noemde: over Europa worden de standpunten uitgesprokener, de tegenstellingen worden pregnanter, maar dat komt zeker ook doordat de relevantie van Europa toeneemt.

We moeten er aan wennen dat Europa emotie en debat gaat oproepen, juist omdat het een factor van belang wordt.

Mijn derde opmerking over het politieke karakter van Europa is meer een oproep: zorg dat we ook het Europese bestuur steeds van onderop benaderen!

Lang genoeg zijn er van bovenaf blauwdrukken geschetst die vervolgens over de kaart van Europa werden gelegd. Weidse vergezichten, waar de burgers zich wel naar zouden voegen.

Maar voor mij is het klip en klaar dat we alleen vanuit de behoefte een effectief Europa kunnen vormgeven. Neem het Europese opinie-podium, wat ik zojuist aanstipte. Dat is niet in ontwikkeling omdat daarvoor vanuit Brussel geld is vrijgemaakt of nieuwe structuren zijn bedacht. Maar het krijgt langzaam vorm, ín het maatschappelijk veld, omdat het in een behoefte voorziet.

Ook anderszins geldt, dat de legitimiteit van de Europese Unie staat of valt bij de opwaartse benadering van problemen. In wezen ben ik een overheids-scepticus; wat mij betreft worden politieke besluiten zo decentraal mogelijk genomen. In het monumentale fries van het stadhuis hier op de Dam ­ inmiddels Koninklijk Paleis ­ brengt het schone Europa haar hulde aan de stad Amsterdam, gesymboliseerd als een vrouw gezeten op een schip. Dat is een heel toepasselijk beeld. Liever lokaal dan nationaal, liever nationaal dan Europees. De subsidiariteitsgedachte.

Tegelijkertijd ben ik mij er zeer van bewust dat grensoverschrijdende uitdagingen ook grensoverschrijdende antwoorden vragen.

Daarom conflicteert mijn overheids-scepsis niet met de noodzaak die ik zie om allerlei thema's op Europees niveau te behandelen. Als maar steeds duidelijk blijft dat er een toegevoegde waarde is wanneer we kiezen voor een Europese benadering. Dat het effectiever is om enkelwandige tankerschepen de toegang tot heel Europa te ontzeggen, in plaats van die haven wel en die niet.

Dames en heren,

Zoals gezegd, deze conferentie is natuurlijk een mooi voorbeeld van die 'bottom-up'-benadering. Laat ik afsluiten met de constatering, dat deze bijeenkomst altijd in Nederland gehouden zal moeten worden- Ik zal u uitleggen waarom. Het Maison Descartes heeft een groot opinie-onderzoek laten uitvoeren onder Fransen en Nederlanders. Daaruit blijkt dat Fransen een stuk positiever over Nederlanders denken, dan Nederlanders over Fransen.

Maar dat is nog niet alles. Want de meningen over de ander blijken nog verder uiteen te lopen als men zelf in het andere land is geweest.

Dan beoordelen de Nederlanders Frankrijk nog kritischer.

En denken de Fransen nog positiever over ons-

Het is overigens bovenal een uitkomst waar Nederland niet trots op hoeft te zijn!

Ik wens u desalniettemin een inspirerende conferentie toe.


* * *

===