Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Bouwstenennotitie
Vereenvoudiging en Deregulering
Sociale Verzekeringen
Ambtelijke Stuurgroep VDSV
Mei 2003
Inhoudsopgave
Inleiding 3
Bouwstenen 3
A. Vereenvoudiging Systematiek WW 3
B. Andere vereenvoudigingen in de WW 5
C. Financiering werknemersverzekeringen 5
D. Verzekeringsplicht 6
E. Arbeidsongeschiktheid 7
F. Reïntegratie
---
G. Volksverzekeringen 11
H. Bezwaar en Beroep 13
I. Controle en sancties 15
J. Minimumbescherming 17
K. Herziening inkomensbesluiten 17
L. Vereenvoudiging werkprocessen in de uitvoeringsketen 18
Bijlagen:
1. Samenstelling stuurgroep Vereenvoudiging en Deregulering Sociale Verzekeringen
2. Dereguleringsvoorstellen SZW/UWV
3. Dereguleringsvoorstellen SVB
4. Dereguleringsvoorstellen CWI
---
Bouwstenen-notitie Vereenvoudiging en Deregulering Sociale
Verzekeringen
Inleiding
Als onderdeel van het Actieplan Vereenvoudiging SZW-regelgeving (TK 2002-2003 28600 XV,
nr. 24) dat eind november 2002 door de minister van SZW aan de Tweede Kamer is aangeboden,
is in samenwerking met UWV, SVb en CWI een project gestart, gericht op vereenvoudiging van
regelgeving die de uitvoering van de sociale verzekeringen beheerst. In dat kader hebben
UWV/SZW, SVB en CWI dereguleringsvoorstellen gedaan, die in bijgevoegde rapportages zijn
vastgelegd.
Deze dereguleringsvoorstellen van UWV/SZW, SVB en CWI zijn uitvoerig besproken en verder
uitgewerkt in de ambtelijk stuurgroep VDSV (Vereenvoudiging en Deregulering Sociale
Verzekeringen), waarin naast SZW vertegenwoordigers van UWV, SVB, IWI en CWI
deelnemen. De stuurgroep heeft zich bij de formulering van de in de notitie opgenomen
bouwstenen beraden op de hiervan te verwachten vereenvoudiging van de uitvoering van de
sociale verzekeringen, mede met het oog op vereenvoudiging voor cliënten en werkgevers.
Met deze notitie biedt de stuurgroep de door haar geformuleerde bouwstenen aan. Waar relevant, wordt bij de bouwstenen verwezen naar de betreffende paragraaf uit één van de bijgevoegde rapporten van resp. UWV/SZW, SVB of CWI.
Bouwstenen
A. Vereenvoudiging Systematiek WW
De WW is complex zowel wat regelgeving als wat uitvoering betreft. Door de
toegenomen flexibiliteit van de arbeidsmarkt doen meer werknemers met een
flexibel arbeidspatroon een beroep op de WW. De complexiteit van de WW staat
met name bij deze werknemers een doelmatige en rechtmatige uitvoering in de
weg en leidt tot veel administratieve lasten bij werkgevers. Er is aanleiding om te
komen tot een fundamentele vereenvoudiging van de WW.
De meest complicerende factoren voor de uitvoering van de WW zijn het ontstaan van vaak naast elkaar bestaande deelrechten en het steeds weer opnieuw (wekelijks) vaststellen van de omvang van de werkloosheid. Deze punten hebben een uitgebreide en belastende uitvraag bij werkgevers tot gevolg.
Als bouwsteen voor vereenvoudiging en deregulering kan volgens de Stuurgroep
VDSV de weekbeoordeling voor de beoordeling of er sprake is van werkloosheid
vervangen worden door een beoordeling over een langer tijdvak (bijvoorbeeld per
maand). Extra voordeel kan worden behaald indien bij de uitvraag van de
benodigde gegevens zoveel mogelijk aansluiting wordt gevonden bij hetgeen met
Walvis wordt geregeld.
Een beoordeling over een langer tijdvak zal ook het ontstaan van deelrechten
stroomlijnen. Het ontstaan van deelrechten kan verder worden vereenvoudigd
---
door bijvoorbeeld te bepalen dat een nieuw (deel) recht alleen kan ontstaan indien
na het ontstaan van het recht op uitkering weer opnieuw aan de referte-eis is
voldaan. Met resterende arbeidsuren of werkhervatting wordt rekening gehouden
door anticumulatie van uren of inkomen op de uitkering. Op deze wijze wordt
voorkomen dat kleine wijzigingen in arbeidsduur gedurende het eerste half jaar
van de uitkering tot stapeling van (kleine) deelrechten leidt. (UWV 6.1)
Ook dient volgens de Stuurgroep VDSV te worden onderzocht hoe de referte-
eisen geharmoniseerd kunnen worden. Zowel voor de wekeneis (26 uit 39) als de
arbeidsverledeneis (4 uit 5 jaren met daarin 52 loondagen) kan worden
onderzocht of tot een criterium gekomen kan worden waarmee wordt aangesloten
bij de loontijdvakken. Het eventueel afschaffen van het Besluit verlaagde
wekeneis Werkloosheidswet, waardoor nu voor sommige groepen werknemers
andere referte-eisen gelden, dient hierbij betrokken te worden. (UWV 6.3.3)
Omdat in het kader van de samenwerking UWV en Belastingdienst op het terrein
van de premieheffing onderzocht wordt of de franchise per dag vervangen kan
worden door een franchise per tijdvak, zal het bovenstaande er toe kunnen leiden
dat werkgevers in de toekomst geen SV-dagen meer behoeven bij te houden.
(UWV 4.2.2)
De WW kent op dit moment 3 uitkeringsregimes, namelijk de kortdurende
uitkering, de loongerelateerde uitkering en de vervolguitkering. Het uniformeren
van de WW-uitkeringsregimes kan, als mogelijke optie, onderdeel van het
onderzoek uitmaken. (UWV 6.3.2)
Een dergelijke herziening van de WW betekent een substantiële ingreep in de
WW die niet op korte termijn gerealiseerd kan worden. Het vergt een volledig
doordenken van de relevante beleidsmatige, financiële en technische
consequenties waarbij natuurlijk ook aandacht moet bestaan voor de samenhang
met andere trajecten zoals bijvoorbeeld Walvis en het WAO-traject. Door de
Stuurgroep VDSV wordt voorgesteld om voor de uitwerking van deze voorstellen
een speciaal project op te zetten, waarin ook UWV zal participeren.
Voorts kan worden bezien hoe een integrale aanpassing van de loonovernameregeling in hoofdstuk IV van de WW vorm kan krijgen mede gericht op een betere afstemming tussen dit hoofdstuk en de overige bepalingen van de WW. Specifiek gaat het daarbij om een verschil in de ingangsdatum van (ontslag)werkloosheid vanwege een verschil in bepaling van de opzegtermijn in de Faillissementswet en het Burgerlijk Wetboek. De uitwerking van dit voorstel vergt aanpassing van wet- en regelgeving. (UWV 6.6)
---
B. Andere vereenvoudigingen in de WW
1. Verzorgingsforfait
Naast deze bezinning op enkele hoofdlijnen van de WW is er ook een aantal
minder ingrijpende voorstellen voor deregulering, waaraan al op korte termijn
gewerkt kan worden.
Daarbij wordt door de Stuurgroep VDSV gedacht aan een eenvoudiger criterium
voor het verzorgingsforfait bij de bepaling van het arbeidsverleden in de WW. Dit
kan bereikt worden door het verzorgingscriterium te vervangen door het
criterium dat de aanvrager in de bewuste periode recht op kinderbijslag heeft. Op
voorstel van de Stuurgroep VDSV is deze vereenvoudiging van het
verzorgingscriterium inmiddels uitgewerkt in het wetsvoorstel dat ook de
geleidelijke uitbreiding van het feitelijk arbeidsverleden regelt. (UWV 6.3.1)
2. Vakantieregeling
Daarnaast kan op korte termijn de vakantieregeling in de WW worden
vereenvoudigd, waardoor deze voor het UWV beter uitvoerbaar wordt. (UWV
6.4)
3. Effecten Wet Flexibiliteit en Zekerheid
Uit het onderzoeksrapport over de effecten en doeltreffendheid van de Wet
Flexibiliteit en Zekerheid (d.d. 6 mei 2002 aan de Kamer aangeboden) blijkt dat
een aantal problemen in de uitvoering van de WW samenhangt met de Wet
Flexibiliteit en Zekerheid. De evaluatie van de Wet Flexibiliteit en Zekerheid is
voor advies voorgelegd aan de Stichting van de Arbeid. Dit advies wordt
binnenkort verwacht. Bij de conclusies naar aanleiding van dit advies dienen
volgens de Stuurgroep VDSV ook de effecten op de uitvoering van de WW en de
andere werknemersverzekeringen te worden betrokken.(UWV 4.5)
C. Financiering werknemersverzekeringen
1. Premiedifferentiatie WW en cyclische werkloosheid
Zoals onlangs door de Minister van SZW bij brief aan de Tweede Kamer is
meegedeeld wordt momenteel onderzocht of een andere benadering van cyclische
werkloosheid in de WW mogelijk is, waardoor enerzijds oneigenlijk gebruik van
de WW wordt voorkomen, maar anderzijds een vereenvoudiging van de
uitvoering wordt bereikt. Bij dit onderzoek zal de invoering van
premiedifferentiatie door middel van risicogroepen, dan wel door middel van
werkgeversbijdragen, worden betrokken. Het invoeren van premiedifferentiatie
kan alleen een goed alternatief zijn voor de huidige regeling rond cyclische
werkloosheid als individuele werkgevers die de meeste cyclische werkloosheid
veroorzaken, voldoende gestimuleerd worden om cyclische werkloosheid terug te
dringen en op zoek gaan naar andere mogelijkheden om werknemers in dienst en
aan het werk te houden. (UWV 6.2)
In dit kader kan volgens de Stuurgroep VDSV onderzocht worden of het
wenselijk is het invoeren van premiedifferentiatie te combineren met het laten
vervallen van de wachtgeldfondsen. (UWV 11.1)
5
2. Anticumulatiebaten WSW
Ook bij de financiering die samenhangt met de samenloop tussen
arbeidsongeschiktheidsuitkeringen en de WSW, kan volgens de Stuurgroep
VDSV een vereenvoudigingsslag worden gemaakt. Het UWV draagt nu de
maandelijkse niet uitbetaalde Wajong-uitkeringen door samenloop met WSW-
loon, af aan het Rijk. Dit zijn de zogeheten anticumulatiebaten. Dit betekent een
geldstroom van het Arbeidsongeschiktheidsfonds jonggehandicapten (Afj) naar
het Rijk. Daarnaast voorziet het Rijk grotendeels in de middelen van het Afj.
Deze werkwijze is in hoge mate omslachtig mede ook omdat de
anticumulatiebaten nu op basis van individuele gegevens berekend worden. Ook
bij de andere arbeidsongeschiktheidsfondsen speelt deze problematiek. Daarom
wordt voorgesteld om de wettelijke bepalingen met betrekking tot de
anticumulatiebaten in de Wajong en in de WAO en WAZ te vereenvoudigen.
(UWV 11.2)
D. Verzekeringsplicht
1. Kring van verzekerden
Actuele ontwikkelingen in de organisatie van arbeidsrelaties nopen tot een
fundamenteel onderzoek naar de vraag of de bestaande regeling voor de
verzekering als werknemer nog adequaat is. Kwesties die hierbij aan de orde
kunnen komen, zijn de afbakening tussen de werknemer en de (kleine)
zelfstandige, de vraag of de sociale verzekering van zelfstandigen gehandhaafd
moet blijven en zo ja, in welke vorm. Deze problematiek dient volgens de
Stuurgroep VDSV te worden betrokken bij de voorgenomen adviesaanvraag aan
de SER over de premiestructuur sociale verzekeringen en de modernisering van
arbeidsrelaties. Hierin kan ook worden bezien hoe het ontstaan van zogenoemde
kruimelverzekeringen kan worden beperkt. (UWV 4.1.1 en 4.1.3.)
2. Vervallen Statusberichten
Daarnaast wordt door de Stuurgroep VDSV voorgesteld de jaarlijkse toezending
van statusberichten te laten vervallen. In het huidige systeem van
verzekeringsplicht heeft de werknemer beperkt belang of verantwoordelijkheid
ten aanzien van een correcte opname in de verzekerdenadministratie van UWV.
Daarnaast bieden de statusberichten voor werknemers met een wisselend
arbeidsverleden veelal geen volledig inzicht voor de ontvanger, gezien de huidige
fase waarin de berichten van de verschillende UWV-onderdelen nog niet zijn
geïntegreerd. Zolang de verzekerden zelf nog geen belang hebben bij de juistheid
van de gegevens in de UWV-administratie is een dergelijke jaarlijkse massale
toezending weinig zinvol. Met de invoering van Walvis zal het polisbericht
worden geïntroduceerd onder gelijktijdige invoering van een wettelijk belang van
de verzekerde bij correcte opname in de administratie. Ook in de voorstellen
rondom de invoering van het feitelijk arbeidsverleden zal worden voorzien in
toezending van een beschikking omtrent het opgebouwde arbeidsverleden. (UWV
4.1.2)
6
E. Arbeidsongeschiktheid
Bij de vormgeving van een nieuw stelsel van arbeidsongeschiktheidsverze-
keringen dient volgens de Stuurgroep VDSV deregulering en vereenvoudiging
van de regelgeving een belangrijk uitgangspunt te zijn. Veel van de huidige
regelgeving zal mogelijk worden vervangen door nieuwe regelingen in dit nieuwe
stelsel. Om deze reden zijn op het terrein van de
arbeidsongeschiktheidsregelingen in onderhavige bouwstenennotitie alleen die
onderwerpen bezien die los van de stelselherziening kunnen worden
vereenvoudigd. ( UWV 4.4.1. overgangsregime in nieuwe WAO)
1. Herbeoordelingen
Thans bestaan er drie soorten herbeoordelingen, te weten de wettelijke
herbeoordeling na één jaar, de wettelijke herbeoordeling na vijf jaar alsmede de
zogenoemde professionele herbeoordeling. Deze laatste betreft de herbeoordeling
op aangeven van de verzekeringsarts. Indien deze bij een WAO-keuring van
mening is dat (gedeeltelijk) herstel op korte termijn kan plaatsvinden, kan hij na
deze termijn herbeoordelen.
In de praktijk blijken de herbeoordelingen op advies van de verzekeringsarts het
meest effectief. De resultaten van vooral de wettelijke herbeoordelingen na vijf
jaar zijn mager, in de zin dat voor het overgrote deel van de
uitkeringsgerechtigden de situatie ongewijzigd blijft. De wettelijke
herbeoordelingen leggen daarentegen een aanzienlijk beslag op de
keuringscapaciteit.
Daarom dient volgens de Stuurgroep VDSV op korte termijn te worden bezien op
welke wijze de herbeoordelingen het meest effectief kunnen worden ingezet. Zo
kunnen alleen personen waarbij het waarschijnlijk is dat er een verandering in
hun situatie is opgetreden, nog worden opgeroepen voor een herbeoordeling. De
wettelijke herbeoordelingen voor iedereen kunnen dan vervallen. (UWV 5.1)
2. Schattingsbesluit
Het Schattingsbesluit bevat een aantal bepalingen waarin gedetailleerd is
vastgelegd hoe de schatting moet plaatsvinden. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om
de urenvergelijking en het aantal functies en arbeidsplaatsen waarop moet worden
geschat Deze bepalingen maken het gebruik van het Claimbeoordeling- en
borgingssysteem (CBBS) complexer en kunnen er toe leiden dat mensen ten
onrechte arbeidsongeschikt worden geacht. Het Schattingsbesluit kan daarom
worden vereenvoudigd. Mogelijk passen deze aanpassingen volledig binnen de
voornemens voor het nieuwe stelsel van arbeidsongeschiktheidsregelingen.
(UWV 5.2)
3. Wachttijd
De wachttijd voor de WAO-keuring bedraagt 52 weken. Voor sommige
categorieën geldt echter een afwijkende wachttijd, bijvoorbeeld vier weken.
In veel gevallen heeft deze verkorte wachttijd geen gevolgen voor de hoogte van
de uitkering. De mogelijkheid van uniformering van wachttijden dan wel
vereenvoudiging van de regelgeving met betrekking tot die wachttijden dient te
worden bezien. (UWV 5.3)
7
4. Ziekte tijdens werkloosheid
Indien iemand met een WW-uitkering ziek wordt, ontvangt deze persoon voor de
duur van de ziekte een ZW-uitkering. Deze overgang heeft in de meeste gevallen
geen gevolgen voor de betrokkene wat betreft de hoogte van de uitkering. De
Stuurgroep VDSV verwacht dat het laten doorlopen van de WW-uitkering bij
ziekte de noodzaak en daarmee de frequentie van (kortdurende) gevalsoverdracht
zal verminderen. Daarom kan, in geval van ziekte tijdens werkloosheid, de
mogelijkheid van het laten doorlopen van de WW-uitkering worden bezien. De
zieke werkloze die in staat is voor hem passende arbeid te verrichten, kan dan
worden verplicht te trachten deze arbeid te verkrijgen en, indien hij daartoe in de
gelegenheid wordt gesteld, deze arbeid te verrichten. (UWV 5.4)
5. Samenloop WAZ en WAO
De regeling samenloop WAZ- en WAO-uitkering is uiterst complex. Volgens de
Stuurgroep VDSV dienen als bouwsteen voor deregulering de WAZ- en WAO-
uitkering los van elkaar vastgesteld te worden. Dit maakt de uitvoering
aanzienlijk eenvoudiger. Bezien kan worden welke gevolgen een dergelijk
systeem heeft voor de hoogte van de uitkering. (UWV 5.5)
6. Onderzoek naar de mogelijkheid van het afschaffen van de WAZ
Op dit moment wordt een onderzoek verricht naar de mogelijkheden tot
afschaffing van de WAZ. Volgens de Stuurgroep VDSV kan de Minister zich
tezijnertijd buigen over de vraag of afschaffing of aanpassing van de WAZ moet
worden ingezet.
F. Reïntegratie
1. Reïntegratie van ontslagwerklozen
Op het gebied van reïntegratie van ontslagwerklozen en arbeidsgehandicapten
worden eveneens maatregelen door de Stuurgroep VDSV voorgesteld die tot een
vereenvoudiging voor de uitvoering en meer duidelijkheid voor de cliënt kunnen
leiden.
In het Actieplan Vereenvoudiging SZW-regelgeving is mededeling gedaan van
beëindiging van experimenten op grond van de Werkloosheidswet. Bij de
uitwerking van voorstellen naar aanleiding van de betreffende evaluatie dient
volgens de Stuurgroep VDSV het uitgangspunt van vereenvoudiging en
deregulering te worden betracht.
8
2. Beoordeling passendheid van arbeid bij werkhervatting
In verband met de mogelijke aanspraken op ziekengeld bij uitval na
werkhervatting verricht UWV beoordelingen van de passendheid van arbeid. De
basis voor deze beoordelingen is gelegen in een tweetal bepalingen in de
Ziektewet. Op grond van het bepaalde in artikel 29, vijfde lid, van de Ziektewet,
verleent UWV geen ziekengeld bij ongeschiktheid tot werken als reeds 52 weken
ongeschiktheid voor de aangevangen arbeid heeft bestaan.
Op grond van de andere bepaling, artikel 44, van de Ziektewet, kan UWV
uitkering op grond van de Ziektewet weigeren als de werknemer al ongeschikt
was of ongeschiktheid was te verwachten voor de arbeid bij aanvang van de
verzekering en uitval door zijn gezondheidstoestand kennelijk was te verwachten.
Het komt slechts in een gering aantal gevallen voor dat bij uitval na
werkhervatting op grond van genoemde bepalingen geen ziekengeld wordt
toegekend. Omdat echter in theorie in een aantal gevallen de mogelijkheid bestaat
worden alle uitkeringsgerechtigden op de mogelijke toepassing geattendeerd en
op de mogelijke beoordeling van de arbeid voorafgaande aan werkhervatting.
Door deze mededeling gaan cliënten vaak niet spontaan aan het werk, maar zullen
ze inderdaad vooraf een beoordeling vragen en alleen al daardoor zullen kansen
op werkhervatting verloren gaan. In die gevallen waarin bij de beoordeling enige
twijfel mogelijk is over de passendheid van de arbeid, zullen ze niet hervatten in
verband met de mogelijkheid dat ze geen aanspraak hebben op ziekengeld.
Gezien het reïntegratiebelemmerende karakter van deze bepalingen dient volgens
de Stuurgroep VDSV overwogen te worden deze aan te passen. Bijvoorbeeld op
een wijze dat aanspraak op ziekengeld bestaat voor iedereen die werk hervat. Een
uitzondering is alleen dan aan de orde in de situatie waarin evident tegen beter
weten in is hervat in de arbeid waarvoor de betrokkene duurzaam
arbeidsongeschikt is geacht respectievelijk als arbeidsongeschiktheid bestond en
betrokkene na aanvang van de verzekering op zeer korte termijn is uitgevallen.
3. Schatting in verband met werkhervatting
Onder de huidige regelgeving gaat UWV bij werkhervatting van personen met
een WAO-uitkering na wat de gevolgen zijn van het gaan genieten van inkomsten
uit arbeid voor de uitkering. UWV doet dit op basis van een beoordeling van de
geschiktheid van de betrokkene voor de arbeid. Als de betrokkene geschikt wordt
geacht voor de arbeid, verbindt UWV al direct bij werkhervatting de consequentie
daaraan dat de mate van arbeidsongeschiktheid wordt herbeoordeeld. Bij nieuwe
uitval moet het recht op uitkering opnieuw worden beoordeeld. Als UWV bij
aanvang van de arbeid nog niet kan vaststellen of de betrokkene geschikt is voor
de arbeid, worden slechts de inkomsten in mindering gebracht op het
uitkeringsbedrag (anticumulatie) en kan het recht op uitkering maximaal drie jaar
worden behouden. De anticumulatie is een eenvoudige administratieve handeling.
Bij nieuwe uitval binnen die drie jaar herleeft de volledige uitbetaling van de
uitkering.
Cliënten blijken terughoudend bij het aanvaarden van voor hen passende arbeid,
gegeven de onzekerheid over de beoordeling bij hernieuwde
arbeidsongeschiktheid.
Voor de uitkeringsgerechtigden bestaat namelijk bij aanvang van de arbeid in de
meeste gevallen nog niet de zekerheid dat zij duurzaam in dienst zullen blijven en
het gevoel dat zij ook werkelijk in staat zullen blijken het werk blijvend uit te
voeren. De mogelijkheid van directe herbeoordeling en intrekking van uitkering
9
bij werkhervatting wordt ervaren als een dreiging en werkt dus zeer belemmerend
op de reïntegratie van personen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering.
Daarom wordt door de Stuurgroep VDSV voorgesteld om in alle gevallen van
werkhervatting de beoordeling van de geschiktheid voor de arbeid en van de mate
van arbeidsongeschiktheid uit te stellen. Het recht op uitkering blijft dan
doorlopen en pas nadat de arbeid is verricht gedurende een nader vast te stellen
periode, van in ieder geval ten minste een half jaar, zal een beoordeling worden
gedaan of de mate van arbeidsongeschiktheid is gewijzigd en de uitkering kan
worden ingetrokken of verlaagd. Daarmee krijgt de uitkeringsgerechtigde de
zekerheid dat hij bij onverhoopte uitval terug kan vallen op zijn eerder
vastgestelde uitkeringsrechten. Hiermee wordt een belangrijke stimulans gegeven
aan de reïntegratie en wordt de uitvoering aanzienlijk minder belast.
4. Samenloop WW en REA
De arbeidsgehandicapte werkloze die een scholing gaat volgen of onbeloonde
arbeid op een proefplaats gaat verrichten, ontvangt vanaf dat moment een
reïntegratie-uitkering op grond van de Wet REA in plaats van een
werkloosheidsuitkering op grond van de Werkloosheidswet. De reïntegratie-
uitkering wordt doorbelast aan het Reïntegratiefonds. Deze toekenning leidt tot
veel verrekeningen tussen de werkloosheidsfondsen en het Reïntegratiefonds en
tot het uitreiken van extra beslissingen van UWV. Volgens de Stuurgroep VDSV
dient daarom de reïntegratie-uitkering bij proefplaatsing en scholing te vervallen.
Dit vereist wijziging van de Wet REA en de Werkloosheidswet. Bij de uitwerking
zou volgens de Stuurgroep VDSV tevens dienen te worden nagegaan of invoering
mogelijk is voorafgaande aan de voorgenomen wijzigingen van de WAO.
(UWV 6.7.2)
5. Vaststelling arbeidsgehandicapte
Bij aanvragen om toekenning van werkgeversvoorzieningen voor
arbeidsgehandicapte werknemers dient te worden onderzocht of de werknemer als
arbeidsgehandicapte kan worden aangemerkt. Het UWV constateert dat de
beoordeling van de status als arbeidsgehandicapte bewerkelijk is bij aanvragen
om voorzieningen en dat de uitkomst van de UWV-beoordeling doorgaans niet
afwijkt van het advies van de arbodienst. Daarom wordt door de Stuurgroep
VDSV voorgesteld om bij de arbeidsgehandicaptetoets gebruik te maken van het
advies van de arbodienst.(UWV 8.1)
6. Vergoeding reiskosten bij scholing
De werkloze die in verband met scholing inkomsten ontvangt boven een
maximumbedrag wordt voor dat meerdere gekort op zijn werkloosheidsuitkering.
Dit geldt ook voor vergoedingen voor reiskosten in verband met noodzakelijke
scholing. De regeling ontmoedigt de cliënt om deel te nemen aan voor
reïntegratie noodzakelijke scholing. De Werkloosheidswet en de ministeriële
regeling tot vaststelling van de maximaal vrij te laten inkomsten dienen volgens
de Stuurgroep VDSV zodanig te worden gewijzigd dat normale vergoedingen
voor werkelijk gemaakte reiskosten niet langer in mindering worden gebracht op
de werkloosheidsuitkering. (UWV 8.3)
10
7. Starterskrediet
Er zijn twee aparte, maar sterk met elkaar overeenkomende regelingen voor
toekenning van starterskrediet aan startende zelfstandigen, uitgevoerd door de
gemeenten respectievelijk UWV. Tijdens het Algemeen Overleg naar aanleiding
van de evaluatie van het starterskrediet voor arbeidsgehandicapten op 4 december
2002 is door de Minister toegezegd dat hij ernaar streeft om te komen tot één
uniforme regeling voor de verlening van starterskrediet voor
arbeidsgehandicapten en voor cliënten van gemeenten. Vooruitlopend op deze
uniformering (die wetswijziging vergt) kunnen volgens de Stuurgroep VDSV
thans de mogelijkheden tot concentratie van de uitvoering van het Besluit
starterskrediet arbeidsgehandicapten bij grote gemeenten onderzocht worden.
(UWV 8.4)
8. Loon-en inkomenssuppletie
De arbeidsgehandicapte die na werkaanvaarding minder verdient dan hij
theoretisch zou kunnen verdienen, heeft voor de duur van ten hoogste vier jaar
recht op een aflopende aanvulling op zijn loon of inkomen. De regeling in het
Reïntegratie-instrumentenbesluit Wet REA stelt de hoogte van de aanvulling
afhankelijk van een groot aantal variabelen. De Stuurgroep VDSV stelt als
dereguleringsbouwsteen voor deze regeling te vereenvoudigen voor de uitvoering
en voor de cliënt. Dit voorstel kan worden bezien in samenhang met de
stelselherziening van de arbeidsongeschiktheidsregelingen die immers beoogt ook
door middel van een loonaanvullingsregeling de gedeeltelijk arbeidsgeschikte
werknemer te stimuleren in werk te hervatten. (UWV 8.5)
G. Volksverzekeringen
1. AKW
Op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) wordt aan ouders een
tegemoetkoming verstrekt in de kosten van kinderen.
Ten behoeve van thuiswonende kinderen tot 16 jaar wordt zonder onderzoek naar
eigen inkomsten, bijdrage van ouders in de onderhoudskosten of tijdsbesteding
kinderbijslag toegekend, er zonder meer van uitgaande dat de ouders het
levensonderhoud van deze kinderen bekostigen (het zogenaamde
"verzorgingsbeginsel").
Voor uit- en thuiswonende kinderen van 16 en 17 jaar wordt de
onderhoudsbijdrage van de ouders onderzocht. Kinderen van die leeftijd zijn
immers nog slechts gedeeltelijk leerplichtig en kunnen eigen inkomsten hebben.
Indien ouders niet of onvoldoende bijdragen in de kosten van levensonderhoud
van een kind, is geen grondslag aanwezig voor toekenning van kinderbijslag.
Naast de onderhoudsbijdrage wordt van 16- en 17-jarige kinderen ook de
tijdsbesteding van het kind onderzocht. Er bestaat alleen recht op kinderbijslag
voor kinderen van deze leeftijd die voldoende uren onderwijs volgen, werkloos
zijn of invalide. In deze onderzoeken, worden naast de ouders veelal ook
onderwijsinstellingen, CWI en keuringsinstanties betrokken. Deze onderzoeken
zijn niet alleen belastend voor cliënten maar vereisen ook uitgebreide
gegevensuitwisseling tussen de SVB en voornoemde instanties. De toets op
tijdsbesteding kan er bovendien toe leiden dat geen kinderbijslag wordt toegekend
in een situatie waarin de ouders wel degelijk de volledige kosten van
11
levensonderhoud van hun kind bekostigen, bijvoorbeeld wanneer geen sprake is
van tijdige inschrijving bij het CWI als werkzoekende.
Door de Stuurgroep VDSV wordt voorgesteld het laten vervallen van de
uitkeringsvoorwaarden voor 16- en 17-jarigen en het beperken van het onderzoek
tot dat naar de onderhoudsbijdrage van de ouders zal ertoe leiden dat de
arbeidsintensieve onderzoeken naar tijdsbesteding kunnen vervallen en dat meer
recht gedaan wordt aan het doel van de AKW, namelijk het bieden van een
tegemoetkoming in de kosten van kinderen. (SVB 1a; ook reeds voorgesteld in
het SZW-Actieplan)
Waar ten aanzien van thuiswonende kinderen tot 16 jaar eigen inkomsten,
bijdrage van ouders in de onderhoudskosten en tijdsbesteding van het kind bij de
toekenning van AKW buiten beschouwing blijven, wordt dit voor uitwonende
kinderen tot 16 jaar wel onderzocht. Voor deze kinderen kan tweevoudige
kinderbijslag worden toegekend als voor hen voldoende wordt bijgedragen in de
onderhoudskosten én deze kinderen hetzij vanwege studie, hetzij vanwege
invaliditeit uitwonend zijn geworden.
Ook voor deze categorie ligt het volgens de Stuurgroep VDSV in de rede om de
toets te beperken tot onderzoek naar de onderhoudsbijdrage door de ouders. (SVB 5)
2. GBA als authentieke bron
Zowel in de AOW. ANW en AKW als in de TW zijn voorwaarden opgenomen,
aan de hand waarvan het verzekerd zijn, dan wel het recht op en/of de hoogte van
de respectievelijke uitkeringen worden bepaald. Om te kunnen vaststellen of aan
die voorwaarden is voldaan, is de uitvoering deels afhankelijk van gegevens uit
de gemeentelijke basisadministratie (GBA). Indien gegevens die een klant
opgeeft echter afwijken van de gegevens uit de GBA, doen SVB en UWV nader
onderzoek. Dergelijk onderzoek vergt veel inspanning van SVB en UWV.
Volgens de Stuurgroep VDSV dient overwogen te worden om in dergelijke
gevallen de GBA-registratie leidend te maken. (SVB 2)
Daarnaast kennen de verschillende regelingen voorwaarden ten behoeve waarvan
op dit moment niet rechtstreeks gegevens uit de GBA zijn af te leiden.
Voorbeelden daarvan zijn bepalingen inzake leefvorm en ingezetenschap. Op
grond van de bepalingen inzake leefvorm moet worden vastgesteld, of twee of
meer personen op één adres wonen, of zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar
en welke familierechtelijke relatie zij hebben.
De bepalingen inzake leefvorm compliceren een correcte uitvoering van de
wetten in de weg waardoor de rechtmatigheid in het gedrang komt.
Het gebruik van de GBA als authentieke bron voor het gegeven van de leefvorm
zou op zich een grote vereenvoudiging van de uitvoering inhouden en de
rechtmatigheid ten goede komen. (SVB 2)
Probleem is echter, dat de GBA niet alle gegevens bevat die nodig zijn voor de
vaststelling van de leefvorm.
Een ander voorbeeld van gegevens die niet rechtstreeks uit de GBA zijn af te
leiden zijn de gegevens die nodig zijn voor de vaststelling van ingezetenschap.
Ingezetenschap wordt thans vastgesteld aan de hand van het samenstel van
sociale, economische en juridische factoren. Dit zijn factoren die verder gaan dan
het louter ingeschreven staan op een adres in Nederland.
12
Als bouwsteen voor deregulering dient volgens de Stuurgroep VDSV onderzocht te worden wat
de beleidsmatige implicaties zijn van het gebruik van de GBA als authentieke bron. Dit
onderzoek zal eerst kunnen plaatsvinden na de besluitvorming over de evaluatie van de Wet
Koppeling overheidsprestaties aan juiste inschrijving in de GBA, die is voorzien in 2004. De
authentieke registratie GBA maakt ook onderdeel uit van het interdepartementale project
`modernisering GBA'. In dit project is ook SZW vertegenwoordigd. Daarnaast dient een
onderzoek te worden gestart naar de mogelijkheid van aanpassing van de materiële begrippen in
de onderscheiden wetten, waarbij ook rekening gehouden moet worden met de gevolgen voor
andere socialezekerheidswetten (zoals de Algemene Bijstandswet
Dit laatste onderzoek kan alvast vooruitlopend op het uitkomsten van het eerder genoemde
onderzoek plaatsvinden.
3. Afkoop kleine AOW- en ANW-uitkeringen
De afhandeling van kleine ouderdoms- en nabestaandenpensioenen vergt in
relatieve en absolute zin veel inspanning van de SVB. Het introduceren van een
mogelijkheid tot afkoop van deze kleine uitkeringen in het kader van de AOW en
ANW zal naar verwachting leiden tot een afname van het aantal te behandelen
kleine uitkeringen. De manier waarop deze afkoop wettelijk geregeld dient te
worden, moet worden onderzocht, waarbij tevens rekening moet worden gehouden
met eventuele effecten op aanvullend pensioen en ingeval van in Nederland
wonenden- een mogelijke weglek in de richting van de bijstand. (SVB 3)
4. Vrijwillige verzekering AOW, ANW, AWBZ
Zowel de AOW en de ANW als de AWBZ kennen een vrijwillige verzekering
voor personen die (tijdelijk) niet verplicht verzekerd zijn vanwege wonen in het
buitenland. De bepalingen van de AOW en ANW enerzijds en de AWBZ
anderzijds zijn niet volledig gelijkluidend. Op een aantal onderdelen aangaande
de premieberekening vrijwillige verzekering en de aanmelding en beëindiging
van de vrijwillige verzekering wijken de bepalingen af.
Uit oogpunt van vereenvoudiging van de uitvoering is het volgens de Stuurgroep
VDSV gewenst de bepalingen te uniformeren. Bezien zal ook moeten worden
welke effecten de aanpassing van de bepalingen heeft op uitkering of verzekering.
(SVB 8)
H. Bezwaar en Beroep
1. Minder beslissingen bekendmaken
Het schriftelijk bekend maken van een veelheid van beslissingen, blijkt voor
UWV en SVB zeer belastend. Rekening houdend met rechtszekerheid en
rechtsbescherming, kan volgens de Stuurgroep VDSV worden bezien of de
categorie beslissingen die niet schriftelijk bekend hoeven te worden gemaakt, kan
worden uitgebreid. (UWV 9.1a)
2. Correcties mogelijk maken buiten formele bezwaarprocedure om
Tevens ter beperking van de instroom van het aantal bezwaarprocedures kan,
volgens de Stuurgroep VDSV, het UWV zoeken naar mogelijkheden voor het
toepassen van correcties in het primaire proces buiten een formele
bezwaarschriftprocedure om. (UWV 9.1b)
13
3. Mogelijkheid van vooraankondigingen
Het UWV zal verder zoeken naar de mogelijkheden (en effecten) van het (meer)
werken met vooraankondigingen, die een vermindering van bezwaarprocedures
kunnen effectueren. (UWV 9.1c)
4. Hoorplicht vervangen door horen op verzoek
In de Algemene wet bestuursrecht is als uitgangspunt opgenomen een plicht tot
horen in bezwaarprocedure. Op basis daarvan is het bestuursorgaan in het
algemeen verplicht de belanghebbende te horen voordat er een beslissing op zijn
bezwaar wordt genomen. Voor premiebeslissingen geldt een uitzondering. In de
CSV is namelijk bepaald dat een belanghebbende in een bezwaarprocedure alleen
op verzoek wordt gehoord. Verder kent ook de AWB nog een aantal
uitzonderingen op de hoorplicht, maar dat betreft slechts een beperkt aantal
gevallen. Om onnodige, d.w.z. door de belanghebbende niet noodzakelijk
geachte, hoorzittingen en daarmee veel administratieve rompslomp te voorkomen,
dient volgens de Stuurgroep VDSV een wetgevingstraject ingezet te worden
waarbij de hoorplicht op het terrein van de sociale verzekeringen zo veel mogelijk
wordt vervangen door `horen op verzoek'. (UWV 9.2)
5. Voorontwerp Beroep bij niet tijdig beslissen
Het Voorontwerp `beroep bij niet tijdig beslissen' dient volgens de Stuurgroep
VDSV opnieuw te worden bestudeerd en worden herbeoordeeld op
dereguleringsaspecten. (UWV 9.3).
6. Wetgeving m.b.t. massaal bezwaar
Het is volgens de Stuurgroep VDSV wenselijk dat meer efficiënt met massaal
bezwaar kan worden omgegaan. Dit vergt wetswijziging waarbij de Wet tot
invoering van de mogelijkheid tot het doen van een collectieve uitspraak op
massaal bezwaar in het kader van belastingkwesties (wijziging van de Algemene
wet inzake rijksbelastingen), die op 1 april 2003 in werking is getreden, als goed
voorbeeld kan worden opgevat.
7. Overgangsrecht samenvoegen
In de wetgeving op het terrein van de sociale verzekeringen worden vaak voor
bestaande gevallen overgangregels getroffen, waarbij uiteraard rechtszekerheid en
rechtsgelijkheid van belang zijn. Door de Stuurgroep VDSV wordt aangedragen
om in het algemeen bij overgangsrecht na te gaan of verschillende regimes tot één
overgangsregime kunnen worden samengevoegd. Deze vraag zal bij ieder
wetgevingstraject waarbij overgangsrecht een rol speelt aan de orde komen.
(UWV 4.4.2)
14
I. Controle en sancties
Hieronder wordt een aantal bouwstenen tot deregulering en vereenvoudiging op
het gebied van controle en sanctiebeleid toegelicht.
1. Voorlichting rechten en plichten
Op grond van de huidige WW is UWV verplicht om aan de uitkeringsgerechtigde
bij de toekenning van de WW-uitkering een bijlage met daarin de aan de
uitkering verbonden (algemene) rechten en plichten te verstrekken. Aangezien
deze informatie reeds, door CWI, bij de aanvraag van een uitkering wordt
verstrekt, wordt voorgesteld voornoemde bijlage bij de uitkeringsbeschikking te
laten vervallen en in het aanvraagformulier een zinsnede op te nemen dat de
aanvrager met de ondertekening van het formulier wordt geacht op de hoogte te
zijn van de aan de uitkering verbonden verplichtingen. (UWV 6.5)
De cliënt zal daarnaast wel verplicht blijven de concrete reïntegratieafspraken die
met het reïntegratiebedrijf dan wel UWV worden overeengekomen voor gezien te
ondertekenen.
2. Herijking voorschriften verplichtingen werkgevers/verzekerden en de daarmee
samenhangende aanpassing van de sanctiebepalingen.
De verschillende materiewetten bevatten een groot aantal verplichtingen waaraan
werkgevers en verzekerden moeten voldoen. Inmiddels is gestart met een
onderzoek naar de mogelijkheid om deze verplichtingen en ook de
handhavingsregels in de sociale zekerheidswetten (waaronder de
sanctiebepalingen in verband met uitkeringen en premies evenals de regels inzake
terug- en invordering van ten onrechte betaalde uitkeringen) te stroomlijnen. Aan
de hand van de uitkomsten van het onderzoek dient volgens de Stuurgroep VDSV
te worden vastgesteld welke vervolgacties noodzakelijk zijn.(10.1 1 en 2)
3. Sanctie in de vorm van een vast bedrag
In de huidige systematiek heeft een sanctie de vorm van een procentuele korting
op de uitkering dan wel een percentage van het benadelingsbedrag. Hiermee
wordt uitwerking gegeven aan het algemene vereiste van proportionaliteit tussen
enerzijds de hoogte van de sanctie en anderzijds de ernst van de overtreding en de
draagkracht van betrokkene.
Het opleggen van een vast bedrag bij overtredingen met de afwezigheid van een
benadelingsbedrag kan een bijdrage leveren aan een efficiëntere uitvoering.
Daarom dienen volgens de Stuurgroep VDSV de mogelijkheden om binnen het
systeem van sanctieoplegging te werken met vaste bedragen te worden
bezien.(UWV 10.1.3)
4. Wettelijk kader boete en maatregelen
In de huidige systematiek zijn de boeten en maatregelen in lagere regelgeving
uitgewerkt. In het Boetebesluit sociale zekerheidswetten worden aan UWV
algemene regels gegeven over de hoogte van boeten. Met betrekking tot de
hoogte van de op te leggen maatregelen geldt thans nog het Tica-
maatregelenbesluit. Binnen deze regels heeft UWV de mogelijk om de op te
leggen sanctie af te stemmen op het individuele geval.
15
De Stuurgroep VDSV stelt voor om in het kader van de vormgeving van een
nieuw stelsel van arbeidsongeschiktheidsregelingen ook de vormgeving van het
sanctiebeleid én van het wettelijk kader dat hiervoor noodzakelijk is, opnieuw te
bezien. Tegelijkertijd kan na afronding van het hiervoor vermelde onderzoek naar
de mogelijkheden tot stroomlijning van de verplichtingen voor werkgevers en
verzekerden, worden bezien of het mogelijk is om, vooruitlopend op het WAO-
traject, het huidige wettelijke kader te wijzigen. (UWV 10.1.4)
5. Terugvorderingsplicht (uitzondering bij nabestaanden)
Voor de socialezekerheidswetten geldt momenteel het algemene principe dat
onverschuldigd betaalde uitkeringen altijd moeten worden teruggevorderd.
Volgens de Stuurgroep VDSV dient voor een zeer specifieke groep een
uitzondering op dit principe mogelijk te worden gemaakt. In de situatie waarin
een deel van een AOW-uitkering dat betrekking heeft op een tijdvak na de
overlijdensdatum van een AOW-gerechtigde, van een erfgenaam (niet zijnde de
partner) zou moeten worden teruggevorderd, zal dan van terugvordering worden
afgezien voorzover de AOW-uitkering ziet op de maand van overlijden. De
uitzondering geldt niet als er verrekend kan worden met een
nabestaandenuitkering die wordt uitbetaald aan de partner. (SVB 6)
6. Verrekening AKW binnen één gezin
Op grond van de huidige wet en jurisprudentie is het niet mogelijk om AKW-
uitkeringen die binnen een gezin worden uitbetaald met elkaar te verrekenen.
Deze verrekening maakt het mogelijk om sneller correcties bij of wijzigingen
inzake deze uitkeringen af te handelen. Daarom wordt door de Stuurgroep VDSV
voorgesteld dat deze mogelijk in de wet wordt opgenomen. (SVb 7a)
16
J. Minimumbescherming
De Toeslagenwet en de kopjesregeling, die bij de stelselherziening in 1987 zijn
ingevoerd, hebben tot doel te voorzien in een minimuminkomen als de uitkering
op grond van een werknemersverzekering daar onvoldoende in voorziet. De
uitvoering van deze regelingen is relatief complex vanwege de inkomens- en
partnertoets. Bezien dient te worden of op dit terrein tot vereenvoudigingen
gekomen kan worden. Aandachtspunt hierbij is dat de vereenvoudiging op dit
terrein niet mag leiden tot hogere uitkeringslasten of hogere uitvoeringskosten bij
andere uitvoeringsorganen en dat tegelijk gewaarborgd moet worden dat
betrokkenen een totaal aan uitkeringen ontvangen dat aansluit bij het relevante
sociaal minimum. (UWV 7.1 en 7.2)
K. Herziening inkomensbesluiten
Bij de bepaling van de AOW-toeslag, een ANW-uitkering, de toeslag in het kader
van de TW en het recht op enkelvoudige of tweevoudige kinderbijslag wordt
rekening gehouden met inkomen uit of in verband met arbeid. Het begrip
inkomen is uitgewerkt in de zogenaamde inkomensbesluiten. Hoewel er altijd
naar gestreefd is deze inkomensbesluiten uniform vast te stellen, zijn zij op
onderdelen uiteen gaan lopen. Dit is een complicerende factor voor de
uitvoeringsorganen, waardoor de rechtmatigheid van de vaststelling van de
uitkering en toeslag in het gedrang komt. Uniformering van de besluiten zal
hierin volgens de Stuurgroep VDSV verbetering brengen. Deze uniformering kan
volgens de Stuurgroep VDSV binnen niet al te lange tijd gerealiseerd worden.
Het betrekken van het AKW-inkomensbesluit bij deze herziening is ongewenst,
gezien het volstrekt andere karakter van dat inkomensbesluit.
Over enkele jaren zal bovendien de aangifte van loongegevens op
maand/ 4 weken-basis gaan plaatsvinden. UWV zal daardoor beschikken over een
gegevensbestand met alle Nederlandse loongegevens per maand. Op basis van die
gegevens kunnen ook andere uitvoerders vaststellen welk inkomen een
uitkeringsgerechtigde, zijn partner of zijn kinderen in een bepaalde maand hebben
genoten.
De inkomensbesluiten AOW, ANW, TW evenals het AKW- inkomensbesluit
kunnen aan deze ontwikkeling worden aangepast. Daarmee zal de uitvoering van
een aantal regelingen aanzienlijk worden vereenvoudigd.
17
L. Vereenvoudiging werkprocessen in de uitvoeringsketen
Door CWI is een aantal voorstellen gedaan tot aanpassing van de procedures en werkprocessen
ter vermindering van de uitvoeringslast en verbetering van de dienstverlening aan cliënten. Op
basis van deze voorstellen zal CWI de volgende aanpassingen doorvoeren.
De procedure voor overdracht van CWI aan UWV zal zodanig worden aangepast dat eventueel
een verkorte intake kan plaatsvinden voor moeilijke groepen en dat minder volledige dossiers in
een vroeger stadium kunnen worden overgedragen aan UWV. (CWI 1)
Ook zal de werkwijze zo worden aangepast dat met werkloosheid bedreigde werknemers eerder
in procedure kunnen worden genomen. (CWI 2)
Daarnaast wordt bezien hoe een verkorte procedure kan worden ontwikkeld bij overgang van
cliënten van de WW naar Abw om te voorkomen dat cliënten het gehele ketenwerkproces
opnieuw moeten doorlopen. (CWI 5)
Voorts kan door afstemming van werkprocessen aan de voorkant worden bereikt dat cliënten in
mindere mate worden belast met uitvraag of aanlevering van gegevens die reeds bij UWV
beschikbaar zijn. (CWI 6)
18
Bijlage 1:
Samenstelling Stuurgroep Vereenvoudiging en Deregulering SocialeVerzekeringen
In de Stuurgroep Vereenvoudiging en Deregulering Sociale Verzekeringen
hebben zitting:
UWV:
Mw. mr. A.G. Dümig
Mw. A.J.M. Willekes
Dhr. G.A. Vlaanderen
Dhr. mr. P.A. van Buuren
CWI:
Mw. drs. J.C.J.M. Berben
Dhr. mr. P.M. Brands
SVB:
Dhr. U. Groen
Dhr. M. Makkelie
IWI:
Dhr. mr. H. Zeilstra
SZW:
Dhr. drs. R.IJ.M. Kuipers (vz)
Mw. drs. R. van Loon (secr)
Dhr. dr. G.J.M. de Vries
Mw. dr. J.L.J.L. Tijdink
Dhr. drs. D.J. Hagedooren
Dhr. drs. M.H.W. Rovers
Dhr. mr. C.J. van den Berg
Dhr. R.G. Timmer
Mw. mr. J. Bangert
19