Actueel

Reactie van het gerechtshof Amsterdam op berichtgeving in de pers over vrijlating M.

Bron: Gerechtshof Amsterdam

Datum actualiteit: 3-06-2003

Gerechtshof Amsterdam
Amsterdam, 2 juni 2003

Persbericht

Reactie van het gerechtshof Amsterdam op berichtgeving in de pers over vrijlating M.

Naar aanleiding van berichten in de pers over de vrijlating van Abdul Ghaffar M. meent het hof te Amsterdam het volgende commentaar te moeten geven.

Op 12 januari 2001 heeft het hof M. veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaar en 9 maanden. Tegen deze uitspraak heeft M. op dezelfde dag beroep in cassatie ingesteld. Op grond van deze veroordeling zou M. op 30 juni 2004 in vrijheid worden gesteld.

Op de dag van de uitspraak was, zoals gebruikelijk, een zogenaamd verkort arrest aanwezig, waarin alle belangrijke elementen van het arrest waren opgenomen. Indien beroep in cassatie wordt ingesteld, dient het verkorte arrest te worden aangevuld met de door het hof gehanteerde bewijsmiddelen. Een dergelijke aanvulling vraagt in het algemeen enige tijd en het hof streeft ernaar om de bewijsmiddelen zo spoedig mogelijk na de uitspraak uit te werken. Zolang de Hoge Raad de uitwerking niet heeft ontvangen, kan hij zich niet over de zaak uitlaten. Internationale verdragen schrijven voor dat strafzaken binnen een redelijke termijn dienen te worden behandeld. Vaste rechtspraak van de Hoge Raad is dat als de zaak te laat naar hem is gezonden, er sprake kan zijn van schending van deze redelijke termijn, hetgeen strafvermindering tot gevolg kan hebben.

In de onderhavige zaak heeft de uitwerking door het hof veel te lang op zich laten wachten. Door de raadsman van M. is daarom een verzoek gedaan tot opheffing van de voorlopige hechtenis. Het hof heeft bij beschikking van 21 mei 2003 de voorlopige hechtenis van M. met ingang van 30 mei 2003 opgeheven. Het hof stelde vast dat de redelijke termijn was overschreden. Met inachtneming van de rechtspraak van de Hoge Raad omtrent de daaruit voortvloeiende strafvermindering heeft het hof de nieuwe datum van vermoedelijke vervroegde invrijheidstelling op 30 mei 2003 vastgesteld.

Het hof wordt geconfronteerd met een zeer zware werkdruk. De neiging bestaat om zoveel mogelijk zaken te behandelen. Daardoor raakt de uitwerking van de arresten incidenteel in de knel. Om die reden worden - eveneens incidenteel - raadsheren deels vrijgesteld van het behandelen van nieuwe zaken ter terechtzitting, om meer tijd aan de uitwerking van arresten te kunnen besteden. Het hof streeft ernaar dat op deze wijze termijnoverschrijdingen als in de zaak van M. in de toekomst kunnen worden voorkomen.