Hoge Raad der Nederlanden

Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AF5261 Zaaknr: 01634/02 P


Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage Datum uitspraak: 3-06-2003
Datum publicatie: 3-06-2003
Soort zaak: straf -
Soort procedure: cassatie

3 juni 2003
Strafkamer
nr. 01634/02 P
ES/DAT

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 25 september 2001, nummer 23/001645-00, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van: , geboren te op 1954, wonende te (Spanje).


1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een beslissing van de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 16 december 1999 - de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van f 21.502,-, subsidiair 120 dagen hechtenis.


2. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. C.J. van Bavel, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.


3. Beoordeling van het middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.


4. Slotsom

Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.


5. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens, A.M.J. van Buchem-Spapens, J.P. Balkema en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 3 juni 2003. De raadsheren Corstens en Van Buchem-Spapens zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.


*** Conclusie ***

Nr. 01634/02 P
Mr Wortel
Zitting: 11 februari 2003

Conclusie inzake:


1. Het Gerechtshof te Amsterdam heeft verzoeker, als maatregel ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting opgelegd aan de Staat een bedrag van f 21.502,= te betalen, bij gebreke van volledige betaling of volledig verhaal te vervangen door 120 dagen hechtenis.


2. Namens verzoeker heeft mr. C.J. van Bavel, advocaat te Utrecht, één middel van cassatie voorgesteld.
In de onderliggende strafzaak is eveneens cassatieberoep ingesteld (griffienummer 01104/02), en ook in die zaak concludeer ik heden.


3. Het middel bevat de klacht dat het Hof een onjuiste maatstaf heeft aangelegd door een bedrag van fl 4.950,= tot het wederrechtelijk verkregen voordeel te rekenen, aangezien dat bedrag als schadeloosstelling door een bank aan verzoeker is uitgekeerd en daarom in te ver verwijderd verband zou staan met het feit dat het voordeel heeft opgebracht.


4. Dat feit is gelegen in - kort gezegd - handelen in effecten met voorkennis (art. 31a Wte (oud)). Blijkens de gebezigde bewijsmiddelen heeft verzoeker een bank op vrijdag 18 augustus 1995 opdracht gegeven voor een bedrag van f 50.000,= certificaten van aandelen Pie Medical aan te kopen. Die order is pas op maandag 21 augustus 1995 uitgevoerd. De koers van het aandeel was in de tussenliggende tijd enigszins gestegen, waardoor de aandelen voor een hoger bedrag zijn aangekocht dan het geval zou zijn geweest indien de kooporder tijdig was uitgevoerd. Ter compensatie heeft de bank verzoeker een schadeloosstelling van f 4.950,= betaald.


5. Naar mijn inzicht dient onder het voordeel dat is verkregen door middel van of uit de baten van het strafbare feit waarvoor een veroordeling is gevolgd, als bedoeld in art. 36e, tweede lid, Sr, niet alleen het voordeel te worden verstaan dat onmiddellijk uit het begaan van de de strafbare gedraging is voortgekomen, doch kan daartoe ook worden gerekend ieder voordeel dat met het feit in een zodanig verband staat dat aangenomen kan worden dat het slechts door het begaan van het feit kon worden genoten, vgl. M.J. Borgers, De ontnemingsmaatregel, blz. 257.


6. Dat strookt met het oogmerk van de in art. 36e Sr voorziene maatregel. Die strekt er immers toe de financiële situatie van de veroordeelde terug te brengen tot de toestand waarin die zich bevond vóór het begaan van het strafbare feit dat het voordeel heeft opgeleverd.


7. 's Hofs oordeel dat ook de schadevergoeding die de bank verzoeker heeft uitgekeerd voor het te laat uitvoeren van zijn - door voorkennis ingegeven - koopopdracht tot het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden gerekend, getuigt mijns inziens dan ook niet van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl dat oordeel evenmin onbegrijpelijk is.


8. Het middel faalt en leent zich voor afdoening met de aan art. 81 RO ontleende motivering.


9. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,