Hoge Raad der Nederlanden

Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AF6582 Zaaknr: 02028/02


Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage Datum uitspraak: 3-06-2003
Datum publicatie: 3-06-2003
Soort zaak: straf -
Soort procedure: cassatie

3 juni 2003
Strafkamer
nr. 02028/02
EW/SM

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 4 april 2002, nummer 22/002295-01, in de strafzaak tegen:
, geboren te op 1936, wonende te .


1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 26 september 2001 - de verdachte ter zake van "overtreding van artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994" veroordeeld tot een geldboete van EUR 500,-, subsidiair tien dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.


2. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.A. Kaarls, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het bestreden arrest zal vernietigen en de zaak zal verwijzen naar een aangrenzend hof, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw zal worden berecht en afgedaan.


3. Beoordeling van het middel

3.1. Het middel strekt ten betoge dat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed, nu het Hof het verweer dat het resultaat van de ademanalyse is beïnvloed door medicijngebruik, op onjuiste gronden heeft verworpen.

3.2.1. Aan de verdachte is - voorzover te dezen van belang - tenlastegelegd dat hij een auto heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in art. 8, tweede lid aanhef en onder a, WVW 1994, 545 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.

3.2.2. Het Hof heeft het tenlastegelegde bewezenverklaard met dien verstande dat het ademalcoholgehalte van de verdachte hoger bleek te zijn dan 220 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht. 3.2.3. Deze bewezenverklaring steunt onder meer op een ademanalyseformulier, dat als onderzoeksresultaat inhoudt: "545 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht."

3.3. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken omdat bij de blaastest de meting is beïnvloed doordat verdachte vijf maal een dosering van zijn medicijn heeft ingenomen. Het hof verwerpt dit verweer. Naar 's hofs oordeel is niet aannemelijk geworden dat verdachte zijn medicijn vijf maal heeft geïnhaleerd."

3.4. Uit het hiervoor onder 3.2 weergegevene volgt dat het Hof - in weerwil van de inhoud van het ademanalyseformulier - als vaststaand heeft aangenomen dat het resultaat van de ademanalyse niet 545 mg doch meer dan 220 mg bedroeg. Daaruit moet worden afgeleid dat het Hof het gevoerde verweer klaarblijkelijk niet van elke grond ontbloot heeft geacht, in die zin dat het aannemelijk heeft geoordeeld dat het gestelde gebruik van een medicijn van invloed is geweest op het resultaat van de ademanalyse.

3.5. In dit licht bezien en in aanmerking genomen dat de raadsman blijkens de ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde pleitnota heeft betoogd dat op grond van het gestelde (vijfmaal) inhaleren van het medicijn ook een ademalcoholgehalte van meer dan 220 mg niet kan worden bewezen, is de verwerping van het gevoerde verweer niet toereikend gemotiveerd. Door in het midden te laten hoeveel keren de verdachte zijn medicijn heeft geïnhaleerd is immers de met de bewezenverklaring onverenigbare mogelijkheid opengebleven dat het door het Hof bewezenverklaarde ademalcoholgehalte van de verdachte niet is veroorzaakt door het gebruik van alcoholhoudende drank.


4. Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.


5. Beslissing

De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de waarnemend-griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 3 juni 2003.


*** Conclusie ***

Nr. 02028/02
Mr Machielse
Zitting 25 maart 2003

Conclusie inzake:


1. Het Gerechtshof te 's-Gravenhage (enkelvoudige kamer) heeft verdachte op 4 april 2002 voor het misdrijf van art. 8 lid 2 aanhef en onder a WVW 1994 veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van EUR 500.


2. Mr. R.A. Kaarls, advocaat te 's-Gravenhage, heeft cassatie ingesteld en een schriftuur doen toekomen, houdende één middel van cassatie.


3.1. Het middel klaagt dat het hof tot een bewezenverklaring is gekomen en dat een bewijsverweer ten onrechte is verworpen. De toelichting op het middel bevat een bijna woordelijke herhaling van hetgeen in hoger beroep aan de feitenrechter is voorgelegd. In hoger beroep is als verweer gevoerd dat verdachte in verband met hyperventilatieproblemen Bricanyl gebruikt, een inhaler die de ademhaling vergemakkelijkt. Vóór het afnemen van de ademanalyse heeft verdachte, geschrokken van het ongeval waarbij hij betrokken was, naar eigen zeggen vijfmaal geïnhaleerd. In hoger beroep zijn bescheiden overgelegd, waaronder een verklaring van een apotheker, inhoudende dat door gebruik van Bricanyl de luchtwegen wijder open worden gezet, waardoor de afgifte van alcohol uit het bloed 'mogelijk groter' is. De stelling van de verdediging is dat het resultaat van de ademanalyse door het gebruik van de inhaler een vertekend beeld gaf van het ademalcoholgehalte.
Het hof heeft als volgt op het verweer gerespondeerd:

De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken omdat bij de blaastest de meting is beïnvloed doordat verdachte vijf maal een dosering van zijn medicijn heeft ingenomen.

Het hof verwerpt dit verweer. Naar 's hofs oordeel is niet aannemelijk geworden dat verdachte zijn medicijn vijf maal heeft geïnhaleerd.

3.2. De verwerping van het verweer is naar mijn mening ontoereikend gemotiveerd. Het hof laat in het midden wat het precies voor vaststaand aanneemt; of verdachte het middel viermaal, driemaal, tweemaal of eenmaal heeft geïnhaleerd en welke invloed zo een inhaleren gehad zou kunnen hebben op het resultaat van de ademanalyse. Als het hof van oordeel was dat onaannemelijk is dát verdachte heeft geïnhaleerd had het hof wel overwogen "dat het onaannemelijk is dat verdachte heeft geïnhaleerd".
Dát het hof heeft gemeend het verweer te kunnen afwijzen acht ik overigens, afgezien van het zojuist opgemerkte, niet zo vreemd als men in ogenschouw neemt dat verdachte volgens het proces-verbaal van verbalisanten eerst zou hebben gezegd dat hij 5 glaasjes jenever had gedronken en dat hij niet meteen op de voet van art. 10a Besluit alcoholonderzoeken om een tegenonderzoek heeft gevraagd. Ten overvloede meld ik nog een gedachte die mij bekroop bij het lezen van de bijlagen bij de pleitnota in hoger beroep. Het middel dat verdachte zou hebben gebruikt zou het effect van een vernauwende verkramping van de luchtwegen ongedaan maken. Een normaal gebruik van het middel zal dus als effect hebben dat de gebruiker weer gewoon adem kan halen. Een persoon die heeft gedronken en ademhalingsmoeilijkheden heeft zal na gebruik van een inhaler reageren als iemand die géén ademhalingsmoeilijkheden heeft. Het gebruik van een inhaler zal dus de betrouwbaarheid van het resultaat van de ademanalyse ten goede komen. Omdat de ademanalyse is gebaseerd op het biologisch verschijnsel dat een klein deel van de alcohol in het bloed in de longalveolen terechtkomt en zo in de adem zal het overmatig gebruik van een inhaler
- die immers slechts op de bronchiën en niet op de longalveolen werkt, laat staan op de verwerking van alcohol in het bloed - niet van invloed zijn op de mate waarin het bloed alcohol aan de lucht in de alveolen afstaat. Wellicht dat zelfs door de frequentere verversing van de lucht in de longblaasjes het resultaat van de ademanalyse lager wordt door overmatig gebruik van een inhaler dan wanneer een inhaler gewoon wordt gebruikt. Maar dit alles is slechts lekenpraat. Het middel lijkt mij terecht voorgesteld.


4. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden