Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen
Particulier primair en voortgezet onderwijs in Nederland
1. Inleiding
In Nederland bezoeken vrijwel alle kinderen in de leerplichtige leeftijd een door de
overheid bekostigde school voor primair of voortgezet onderwijs. Ons land kent dan ook
geen grote particuliere sector voor leerplichtig onderwijs, zoals bijvoorbeeld de Verenigde
Staten en het Verenigd Koninkrijk die kennen. Particulier, dat wil zeggen niet door de
overheid bekostigd, onderwijs is echter ook niet verboden. De Leerplichtwet 1969 maakt
het mogelijk dat kinderen en jongeren in de leerplichtige leeftijd onderwijs ontvangen op
een particuliere school voor primair of voortgezet onderwijs. In paragraaf 2 worden de
diverse mogelijkheden beschreven. Daarbij komt tevens aan de orde op welke wijze
bewaakt wordt of kinderen op particuliere scholen primair of voortgezet onderwijs van
voldoende niveau ontvangen.
Bij de bespreking hiervan komen enkele knelpunten aan het licht. In paragraaf 3 worden
maatregelen voorgesteld om deze knelpunten op te lossen, zodat betere waarborgen
gecreëerd kunnen worden dat leerplichtigen buiten het bekostigde bestel adequaat
primair en voortgezet onderwijs ontvangen.
Een bijzondere vorm van niet bekostigd onderwijs is het thuisonderwijs. De Leerplichtwet
bevat regels die het mogelijk maken om vrijgesteld te worden van de plicht tot het
bezoeken van een school. Deze vrijgestelde leerlingen ontvangen veelal thuisonderwijs.
Aan dit onderwerp wordt in een aparte notitie aandacht besteed, die u gelijktijdig met
deze notitie ontvangt.
2. Soorten niet-bekostigd onderwijs
In de Leerplichtwet 1969 is bepaald dat alle kinderen in de leerplichtige leeftijd onderwijs
moeten volgen aan een school. Het begrip 'school' is daarbij ruim gedefinieerd. De meeste
kinderen volgen onderwijs aan een school die door de overheid bekostigd wordt. Maar
volgens de Leerplichtwet mag de leerplicht ook vervuld worden aan een school die niet
door de overheid bekostigd wordt. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen drie typen
scholen:
1. scholen die op grond van artikel 56 van de Wet op het voortgezet onderwijs door de
minister zijn aangewezen als bijzondere dagschool voor voortgezet onderwijs, waar
leerlingen worden voorbereid op een eindexamen (bijvoorbeeld het Luzac College);
2. internationale en buitenlandse scholen (bijvoorbeeld de British School);
3. overige particuliere scholen, die wat de inrichting van het onderwijs en de
bevoegdheden van leraren betreft overeenkomen met uit de openbare kas bekostigde
scholen.
Hieronder volgt een beschrijving van deze categorieën.
2.1. Aangewezen bijzondere particuliere dagscholen voor voortgezet onderwijs (artikel
1, onderdeel b, onder 2, van de Leerplichtwet 1969, en artikel 56 WVO)
Aangewezen scholen zijn scholen die op grond van een aanwijzing van de minister van
OCenW het recht hebben gekregen om leerlingen eindexamen te laten afleggen aan de
school en diploma's uit te reiken voor vwo, havo en vmbo. Op dit moment zijn er zes
instellingen die een dergelijke aanwijzing hebben ontvangen. Een aangewezen school
moet op de volgende onderdelen van de wet- en regelgeving overeenkomen met een door
de overheid bekostigde school voor vwo, havo, mavo of vbo:
- de examenvoorschriften zijn van toepassing (artikel 56, tweede lid, van de WVO);
---
- de cursusduur komt overeen met die van vwo, havo, mavo of vbo (artikel 56, eerste lid,
van de WVO);
- er wordt een schoolplan opgesteld dat voldoet aan ter zake expliciet aangegeven
onderwijskundige voorschriften van vwo, havo, mavo of vbo (artikel 56, eerste lid, en
58, eerste lid, van de WVO),
- bepaalde voorschriften met betrekking tot de toelating van leerlingen zijn van
toepassing (artikel 58, vijfde lid, van de WVO),
- de benoemingsvoorschriften voor leraren zijn van toepassing (artikel 58, zesde lid, van
de WVO).
Scholen die van deze wettelijke mogelijkheid gebruik willen maken, moeten daartoe een
verzoek indienen bij de minister. Dat verzoek omvat het schoolplan van de school, een
opgave van de bewijzen van bekwaamheid van de leraren, en de statuten en het reglement
van de rechtspersoon die de school in stand houdt.
Het toezicht op de aangewezen scholen is op grond van de Wet op het onderwijstoezicht (WOT) belegd bij de inspectie voor het onderwijs. Hiervoor geldt op hoofdlijnen dezelfde systematiek als voor het toezicht op de bekostigde scholen.
2.2. Internationale en buitenlandse scholen (artikel 1, onderdeel b, onder 4, van de
Leerplichtwet 1969)
Ook internationale en buitenlandse scholen functioneren op grond van een aanwijzing
van de minister van OCenW. Het gaat hier om scholen die een programma hebben dat
vooral is gericht op het onderwijsstelsel en de wettelijke voorschriften van een ander land
dan Nederland of op een internationaal onderwijsprogramma zoals het internationaal
baccalaureaat. Hierdoor zal de overeenkomst met de inrichting van een bekostigde
Nederlandse school gering zijn. Deze scholen worden dan ook voornamelijk bezocht door
buitenlandse leerlingen. De minister baseert zich bij een aanwijzing op de maatstaven van
het buitenlandse onderwijssysteem, inclusief de eis dat een leerling in staat moet worden
gesteld om het onderwijs in dat land te vervolgen, of de maatstaven van het onderwijs dat
opleidt tot een internationaal of Europees baccalaureaatsexamen. Als hierover
onduidelijkheid bestaat, kan de minister eventueel de onderwijsinspectie om een
ambtsbericht vragen.
Op dit moment functioneren er op basis van de hiervoor genoemde aanwijzing van de
minister in Nederland 14 internationale of buitenlandse scholen voor primair en/of
voortgezet onderwijs. De onderwijsinspectie ziet er op toe dat de betreffende scholen ook
na de ministeriële aanwijzing blijven voldoen aan `de maatstaven van een buitenlands
onderwijssysteem'. Uiteraard gelden hiervoor andere beoordelingscriteria, ontleend aan de
vereisten van de opleiding tot een internationaal baccalaureaat dan wel de wettelijke eisen
die andere landen stellen. Het toezicht van de inspectie bestaat er uit dat zij zich hierover
regelmatig laat informeren door zusterorganisaties uit de betrokken landen.
2.3. Andere particuliere dagscholen (artikel 1, onderdeel b, onder 3, van de
Leerplichtwet 1969)
Ten aanzien van de overige particuliere scholen zijn weinig wettelijke regels van kracht.
De Leerplichtwet zegt over deze scholen dat zij wat betreft de inrichting van het onderwijs
en de bevoegdheden van de leraren overeen moeten komen met scholen die uit de
openbare kas bekostigd worden. In de wet is de vaststelling van de mate waarin deze
particuliere scholen overeenkomen met bekostigde scholen niet expliciet geregeld. Het is
daardoor de leerplichtambtenaar die vast moet stellen of het onderwijs op een particuliere
school voldoet, in die zin dat het onderwijs in voldoende mate overeenstemt met het
bekostigde onderwijs. De leerplichtambtenaar moet dit vaststellen om te kunnen
---
beoordelen of de in zijn gemeente woonachtige leerling die staat ingeschreven aan en het
onderwijs volgt op een dergelijke school voldoet aan de leerplicht. De leerplichtambtenaar
zal voor de beoordeling of de particuliere school kan worden aangemerkt als een school in
de zin van artikel 1, onderdeel b, onder 3 van de Leerplichtwet in de regel de hulp
inroepen van de onderwijsinspectie. De inspectie heeft voor deze taak geen eigen
(wettelijke) bevoegdheid, maar verricht in de praktijk deze taak op basis van een verzoek
van de leerplichtambtenaar.
Bij de levering van gegevens in het kader van het jaarlijkse leerplichtverslag noemen
leerplichtambtenaren geen bijzondere ervaringen met particuliere scholen. Over het
algemeen beschikken leerplichtambtenaren over voldoende gegevens om hun taak als
toezichthouder op de naleving van de Leerplichtwet te kunnen uitvoeren. Wel geeft de
Landelijke Vereniging van Leerplichtambtenaren (LVLA) aan het een oneigenlijke taak van
de leerplichtambtenaar te vinden om te beoordelen of particuliere scholen aangemerkt
kunnen worden als een school in de zin van de Leerplichtwet. Problemen kunnen
ontstaan als het (onderwijskundig) advies ter zake van de inspectie negatief is. Zo heeft de
inspectie op verzoek van de gemeente Apeldoorn een advies uitgebracht over een
particuliere basisschool in die gemeente. De inspectie vond na drie bezoeken aan de
betreffende school dat er geen sprake was van onderwijs dat in voldoende mate
overeenkomt met het bekostigde onderwijs. Dit advies handhaafde de inspectie na de
school op verzoek van de gemeente nogmaals te hebben bezocht. De gemeente is op basis
van dit advies een strafzaak tegen de ouders begonnen, wegens absoluut schoolverzuim.
De kantonrechter kwam in deze zaak tot vrijspraak van de ouders wegens gebrek aan
bewijs. In paragraaf 3 worden voorstellen gedaan om aan deze onduidelijke situatie een
einde te maken.
Het toezicht op de scholen voor particulier onderwijs is in de WOT geregeld. De inspectie
heeft de taak ook deze instellingen op kwaliteit te beoordelen. Daarbij richt de inspectie
zich zowel op de naleving van wettelijke voorschriften als op andere aspecten van
kwaliteit.
Op dit moment zijn er 15 particuliere scholen voor primair en /of voortgezet onderwijs
bekend, afgezien van de in paragraaf 2.1. en 2.2. genoemde scholen. Er is voor deze
categorie scholen echter geen centrale registratie beschikbaar. Ook hierop wordt in
paragraaf 3 teruggekomen.
Particulier onderwijs: een kleinschalig verschijnsel
Uit het voorafgaande wordt duidelijk dat particulier onderwijs in Nederland een beperkte
omvang heeft. Dat heeft ongetwijfeld te maken met de hoge kosten die hieraan verbonden
zijn voor de ouders. Ook de fiscale wetgeving bevat geen stimulansen om kinderen naar
een particuliere school te sturen. De bijdrage van ouders aan particuliere scholen is niet
aftrekbaar voor de inkomstenbelasting. Ook leidt ze niet tot een extra uitkering in het
kader van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS).
3. Maatregelen
3.1 Aanmerking door minister van `andere particuliere dagscholen'
De huidige wet biedt geen duidelijke richtlijnen voor het aanmerken van een particulier
initiatief als school in de zin van de Leerplichtwet 1969. Met als uitgangspunt dat de
leerplichtambtenaar niet langer de verantwoordelijkheid draagt voor het aanmerken van
een particulier initiatief als school in de zin van de Leerplichtwet, is het daarom gewenst
om de desbetreffende wetgeving op de volgende punten te wijzigen:
---
· Uitsluitend de minister wordt bevoegd een particulier initiatief aan te merken als
school in de zin van de Leerplichtwet. Een particuliere school dient hiervoor een
aanvraag in te dienen bij de minister. Aanmerking is een noodzakelijke voorwaarde
om op een particuliere school de leerplicht te kunnen vervullen.
· De minister zal hiertoe de onderwijsinspectie om een ambtsbericht vragen.
· Er wordt een duidelijke omschrijving gegeven van de voorwaarden waaraan een
particulier initiatief moet voldoen om te worden aangemerkt als school in de zin van
de Leerplichtwet. Met name de huidige voorwaarde dat een particulier initiatief wat
betreft de inrichting van het onderwijs overeen moet komen met een uit de openbare
kas bekostigde school, behoeft uit oogpunt van een herkenbare en consistente
uitvoering van de ministeriële aanwijzingsbevoegdheid nadere uitwerking in wet- en
regelgeving.
· Aanmerking kan de school worden ontnomen indien uit inspectietoezicht blijkt dat de
school onvoldoende kwaliteit biedt.
Deze maatregelen vereisen in elk geval wijziging van de Leerplichtwet 1969 en van de Wet
op het onderwijstoezicht.
3.2 Centrale registratie
In paragraaf 2 is geconstateerd dat er geen centrale registratie is van de niet door de
minister aangewezen particuliere scholen. Zodra bij wet is geregeld dat uitsluitend de
minister bevoegd is een school aan te merken als school in de zin van de Leerplichtwet,
wordt voorzien in een landelijke registratie van het particulier onderwijs in Nederland.
Deze registratie zal door het ministerie van OCenW worden bijgehouden.
4. Samenvatting
De positie van het particulier primair en voortgezet onderwijs is op dit moment niet naar
tevredenheid geregeld in de wet- en regelgeving. Het gaat in hoofdzaak om de volgende
twee knelpunten:
1. Er is geen goede regeling voor de aanmerking van een particuliere school als school in
de zin van de Leerplichtwet 1969. Momenteel is het aan het oordeel van elke
afzonderlijke leerplichtambtenaar of bezoek aan een particuliere school 'erkend'
wordt als invulling van de leerplicht. De Landelijke Vereniging van
Leerplichtambtenaren heeft aangegeven hier ongelukkig mee te zijn en het ziet als
een oneigenlijk taak voor de leerplichtambtenaar Zij zou graag zien dat de
rijksoverheid de aanmerking voor haar rekening neemt.
2. Er is geen centrale registratie van niet-bekostigde scholen, waardoor geen goed zicht is
op de omvang en ontwikkeling van deze sector.
Om deze knelpunten op te lossen, worden de volgende maatregelen voorgesteld:
· Uitsluitend de minister van OCenW wordt bevoegd een particulier initiatief aan te
merken als school in de zin van de Leerplichtwet 1969. Een particuliere school dient
hiervoor een aanvraag in te dienen bij de minister. Aanmerking is een noodzakelijke
voorwaarde voor leerlingen om op een particuliere school de leerplicht te kunnen
vervullen.
· De minister zal ter uitvoering van deze bevoegdheid de onderwijsinspectie om een
ambtsbericht vragen.
---
· Er wordt een duidelijke omschrijving gegeven van de voorwaarden waaraan een
particulier initiatief moet voldoen om te worden aangemerkt als school in de zin van
de Leerplichtwet.
· Aanmerking kan de school worden ontnomen indien uit inspectietoezicht blijkt dat de
school onvoldoende kwaliteit biedt.
· Er wordt voorzien in een centrale registratie van niet-bekostigde scholen.
---