Ministerie van Defensie


---

Kamervragen en antwoorden
---

Antwoorden op de vragen naar aanleiding van het Financieel Jaarverslag van Defensie over het jaar 20

05-06-2003

Hierbij bied ik u aan de Nota naar aanleiding van het verslag van de Vaste Commissie voor Defensie van de Tweede Kamer der Staten-Generaal met betrekking tot het jaarverslag van het ministerie van Defensie over het jaar 2002 en het rapport van de Algemene Rekenkamer over het Jaarverslag Defensie 2002.

1. Zullen reeds doorgevoerde verbeteringen bij het financiële beheer van Defensie, een mogelijke betere begeleiding van het financiële verbeterproces bij de defensieonderdelen door het Directoraat-Generaal Financiën en Control (DGFC) en een mogelijke verbetering van toezicht op de bedrijfsvoeringsprocessen bij diezelfde defensieonderdelen, mede invulling geven aan het algemene streven naar een minder decentraal karakter van de Defensieorganisatie?

Het handhaven van het intensieve toezicht op de financiële processen door het directoraat-generaal Financiën en Control, gekoppeld aan een verbeterd controleprogramma, is vooral gericht op het defensiebreed verzekeren en verbeteren van de bereikte kwaliteit in zowel het financieel als in het materieelbeheer. De herziening van de bedrijfsvoering, van de besturing en van de beheersstructuur van Defensie heeft hier geen directe relatie mee. Niettemin zal die herziening positieve effecten hebben op het financieel- en materieelbeheer.

2. Na het verslagjaar 2002 hebben internationale ontwikkelingen laten zien dat binnen de Westerse samenwerkingsverbanden ook aanzienlijke verschillen in de benadering van internationale veiligheidsproblemen kunnen optreden. Kan de regering aangeven in hoeverre Nederland gebruik kan maken van bijvoorbeeld het programma Theatre Independent Tactical Army and Airforce Network (TITAAN), van mede door Nederland gefinancierd Duits luchttransport, van Medium Altitude Long Endurance Unmanned Aerial Vehicle (MALE UAV) of van het Battlefield Management Command, Control,Communication, Computerisation and Intelligence (BMC4I)-systeem bij operaties waarin Duitsland dan wel Frankrijk niet wensen te participeren?

Bij internationale militaire samenwerking is een zekere mate van afhankelijkheid van andere landen een gegeven. Deze afhankelijkheid kan worden verkleind door meer landen een samenwerkingsverband aan te gaan. Tegelijkertijd blijft Nederland bij de meeste van deze samenwerkingsverbanden over een nationale capaciteit beschikken, waarop altijd een beroep kan worden gedaan. Dat geldt ook voor de onbemande vliegtuigen en ook voor de communicatie- en informatiesystemen TITAAN en BMC4I.

3. Welke zijn de speciale eenheden van de verschillende krijgsmachtdelen inclusief hun ondersteunende component waarvan de samenwerking is geïntensiveerd in verband met terrorismebestrijding?

Deze speciale eenheden zijn het Korps commandotroepen van de Koninklijke landmacht en de speciale eenheden van het Korps mariniers.

4. Kan de regering aangeven of de verbeterde personele vulling heeft geleid tot verbetering in de operationele inzetbaarheid of dat het gebrek aan technisch personeel ondanks de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt de inzetbaarheid juist verslechterd heeft?

7. Kan de regering meer gedetailleerde informatie geven over het hogere rendement dat in 2002 werd behaald bij het werven van personeel door het beter op elkaar afstemmen van de keuringseisen van de krijgsmachtdelen en door de opening van het Instituut Keuring en Selectie? Kan de regering hierbij de zinsnede (pagina 25) meenemen dat de onderbezetting bij het technisch onderhoudspersoneel in 2002 niet verbeterde? Kan de regering tevens ingaan op de reële problemen die ontstaan zijn met betrekking tot de paraatheid bij de diverse krijgsmachtdelen? Welke maatregelen neemt de regering om de tekorten aan onderhoudspersoneel weg te werken? Hoe moet het hogere rendement worden gerijmd met de lage bezettingsgraad bij enkele opleidingen bij de Koninklijke landmacht?

Het keuringsproces voor kandidaat-militairen is doelmatiger ingericht. Het rendement van de werving en keuring is verbeterd de diverse keuringseisen beter op elkaar af te stemmen. Mede als gevolg hiervan kunnen sollicitanten snel worden geïnformeerd over het krijgsmachtdeel waarvoor zij het meest in aanmerking komen. Bovendien werden de aanname-eisen verlaagd: sollicitanten zijn in principe geschikt, tenzij uit de keuring het tegendeel blijkt. Deze "selecting-out" methodiek zorgt voor een hoger rendement.

Doordat de keuring thans door het Instituut Keuring en Selectie Defensie wordt uitgevoerd, is ook de interne bedrijfsvoering verbeterd en konden meer kandidaten worden gekeurd (2.500 kandidaten meer dan in 2001, een groei van 16%). Er bleven daardoor meer geschikte kandidaten over. De door de krijgsmachtdelen gehanteerde aanstellingsopdrachten werden ruimschoots gehaald.

Het aantal geworven personeelsleden, ook dat van technisch personeel, steeg in 2002. De tekorten aan technisch personeel waren echter dermate groot, dat ze niet volledig konden worden opgeheven. Daarnaast kan geworven militair personeel pas na een opleiding op een functie worden geplaatst. De effecten van de verbeterde werving zijn daarom pas na enige tijd merkbaar in de vulling van de organisatie. Er is thans nog steeds een tekort aan technisch (onderhouds-) personeel. Dat wordt onder andere opgevangen door burgerpersoneel in te zetten. De operationele inzetbaarheid is dan ook nog niet verbeterd.

Omdat het tekort aan technisch onderhoudspersoneel structureel lijkt, is bij het zoeken naar oplossingen gezocht naar mogelijkheden om de instroom te vergroten. Voor dit doel is onder andere in december 2002 een Platform Techniek Defensie opgericht. Daarin werken de krijgsmachtdelen samen met Regionale Opleidingscentra (ROC) en het Kenniscentrum voor technisch vakmanschap Kenteq. Daarnaast worden afspraken gemaakt met ROC's voor het aanbieden van stageplaatsen aan leerlingen die technische opleidingen volgen. Tegelijkertijd worden nieuwe bedrijfsvoeringsconcepten ingevoerd om de behoefte aan technisch personeel te verminderen.

Zoals het jaarverslag al vermeldt, zijn er twee oorzaken voor het lage aantal opgeleide leerlingen bij de landmacht. Ten eerste viel het opleidingsverloop bij de Algemene Militaire Opleiding Luchtmobiel hoger uit dan was ingeschat. Voorts hangt de opkomst af van de tijd van het jaar. Door de beperkte opleidingscapaciteit zijn de opkomstmomenten gelijkelijk over het jaar gespreid. Het aanbod van kandidaten kent echter een piek na de eindexamens, in de periode van juli tot september. Niet alle kandidaten willen pas later in het jaar met de opleiding beginnen en zij kiezen dus vaak iets anders. Hierdoor zijn niet alle initiële opleidingen altijd volledig gevuld.

5. Hoe verhouden de tekorten die de personele vulling van de in de Defensienota 2000 voorziene eenheden vertoont en de gezien de bezuinigingen noodzakelijke personele afslanking zich met elkaar?

De tekorten in de personele vulling deden zich de afgelopen jaren voor op een groot aantal functiegebieden. Dit was vooral het geval bij de operationele eenheden (de gevechts- en de gevechtsondersteunende functies), waar de vulling met BBT-personeel tegenviel.

Thans wordt in het kader van de plannen voor de lange termijn bezien wat de concrete effecten zijn van de bezuinigingen die voortvloeien uit het Strategisch Akkoord. De personele gevolgen hiervan zijn nog niet te overzien. De maatregelen zullen echter, omdat ze in de eerste plaats gericht zijn op ´ontbureaucratisering´ en ´ontstaffing´, vooral het BOT- en het burgerpersoneel treffen. Dit betekent dat de personele reducties waarschijnlijk slechts in beperkte mate zullen samenvallen met de huidige tekorten in de vulling.

6. Op welke manier zal bij uitstroombegeleiding (Integrale Monitor Personeelsvoorziening Defensie 2002), ook als het gaat om mensen die door de veranderde omstandigheden bij Defensie maar kort in dienst zijn geweest en ondanks de moeilijke economische omstandigheden, gestalte worden gegeven aan de verantwoordelijkheid die Defensie krachtens het personeelsbeleid heeft voor de maatschappelijke loopbaan van Defensiemedewerkers?

De duur van het dienstverband van het defensiepersoneel is op zichzelf niet van invloed op de inspanning die Defensie moet leveren om een alternatieve, passende betrekking te vinden. Voor defensiemedewerkers waarvan als gevolg van de aanstaande maatregelen de functie vervalt, geldt het Sociaal Beleidskader (SBK). Het SBK voorziet in een herplaatsingsonderzoek, waarbij zowel binnen als buiten Defensie naar een passende betrekking wordt gezocht. Het voornemen bestaat een zogenaamde uitplaatsingsorganisatie op te richten. Deze gaat zich samen met professionele externe bemiddelingorganisaties intensief bezighouden met de actieve begeleiding van boventallige defensiemedewerkers voor wie interne herplaatsing niet mogelijk is gebleken.

8. Heeft de regering, gezien de aangekondigde bezuinigingen en ontwikkelingen op de arbeidsmarkt, in de loop van 2002 geprobeerd het wervings- en selectiebeleid bij Defensie bij te sturen?

Zoals in de Najaarsbrief (Kamerstuk 28 600X, nr. 10) van 8 november jl. is gemeld, is op personeelsgebied een aantal maatregelen getroffen naar aanleiding van het Strategisch Akkoord. Zo zijn de paraatstelling van het derde mariniersbataljon en de vierde compagnieën van de pantserinfanteriebataljons opgeschort en is de werving daarvoor met drie jaar vertraagd. Voorts is een tijdelijke selectieve vacaturestop voor burgerpersoneel afgekondigd en is een versnelde uitstroom van militair personeel dat tekende voor onbepaalde tijd (BOT) mogelijk gemaakt.

9. Kan de regering aangeven hoeveel mensen per krijgsmachtdeel boven de begrotingssterkte zijn ingestroomd en welk percentage van de totale aanstellingsbehoefte per krijgsmachtdeel het hier betreft?

In de brief van de staatssecretaris van Defensie (Kamerstuk 28 600X, nr. 42, verzonden 3 april jl.) is gemeld dat een incidentele overschrijding van de begrotingssterkte voor 2003 met ongeveer 2.200 dreigt op te treden. Deze overschrijding is het gevolg van maatregelen die de tussentijdse uitstroom terugdrongen, alsmede van een sterk toegenomen werving van personeel in 2002. In deze brief is tevens aangegeven op welke manier getracht wordt de overschrijding te beperken tot 1.500.

De overschrijding van de begrotingssterkte betekent overigens niet dat er een overschot is aan personeel. Er zijn voldoende vacatures om geworven personeel te plaatsen. Op de begroting waren echter niet genoeg middelen gereserveerd om de vacatures die boven de begrotingssterkte zijn gevuld, te kunnen financieren.

10. Uit een onderzoek van de periodiek Intermediair bleek dat Defensie in 2002 tot de beste werkgevers van Nederland behoorde. In welk opzicht scoorde Defensie positief en in welk opzicht wellicht minder positief?

Het Beste werkgeversonderzoek van Intermediair richt zich op het arbeidsvoorwaardenpakket voor militairen. Uit dit onderzoek en uit de hoge notering van Defensie daarin blijkt dat het arbeidsvoorwaardenpakket over de gehele linie kwalitatief goed is. Defensie scoort in het bijzonder positief op onderwerpen als ontslagleeftijd, het beschikbare opleidingsbudget en voorzieningen op het gebied van arbeid en zorg. Behalve het arbeidsvoorwaardenpakket betrof het onderzoek ook de samenstelling van het personeelsbestand. Daaruit kwam naar voren dat Defensie in vergelijking met andere werkgevers achterblijft ten aanzien van het aantal personeelsleden dat in deeltijd werkt en op het punt van het aandeel vrouwen.

11. Wanneer zij spreekt over de gemiddelde investeringsquote, verwijst de regering slechts naar een betere uitgavenregistratie van de materiële exploitatie. Kan de regering aangeven of zij dit niet een buitengewoon dunne invulling vindt van de noodzaak om de investeringsquote weer op een redelijk niveau te brengen zoals dat, met name voor de Koninklijke landmacht, is gevraagd bij de motie Van den Doel c.s. (28 600 X, nr. 27) die door de Kamer is aangenomen?

18. Hoe beoordeelt de regering, op basis van de financiële verantwoording 2002 en in vergelijking met voorgaande jaren, de verhouding tussen operationele kosten en investeringen bij de Koninklijke landmacht? Is deze verhouding conform de inzet van de regering van vorig jaar (lijst van vragen en antwoorden bij de financiële verantwoording 2001; 28 380, nr. 70, pagina 5) veranderd?

Bij het integraal bezien van de lange termijnplannen komt ook aan de orde hoe de investeringsquote op niveau kan worden gebracht. Echter ook wanneer dit doel wordt bereikt, blijft het noodzakelijk om een beter inzicht te krijgen in de uitgaven voor materiële exploitatie.

De ongunstige verhouding tussen operationele kosten en investeringen bij de Koninklijke landmacht is onveranderd gebleven. Op korte termijn is dit slechts in geringe mate positief te beïnvloeden. Op langere termijn wordt echter gestreefd naar een verbetering door middel van maatregelen in het kader van de interne reorganisatie SBS-KL. In het licht van de integrale planning voor de langere termijn wordt dit probleem ook bezien.

12. In het wetsvoorstel wordt gewezen op contracten die in juni 2002 met de Verenigde Staten zijn getekend inzake de deelname aan de ontwikkelingsfase van de Joint Strike Fighter (JSF). Hoe beoordeelt de regering thans de omvang en de kwaliteit van de orders die in verband daarmee bij Nederlandse bedrijven zijn geplaatst?

De contracten die het Nederlands bedrijfsleven tekende vertegenwoordigden eind mei een waarde van ongeveer 95 miljoen euro. Dit betreft hoogwaardige technologische ontwikkelopdrachten.

De Amerikaanse hoofdaannemers hebben te kennen gegeven dat op basis van best value and competitive pricing naar verwachting in de SDD-fase, die tot en met 2012 duurt, bij Nederlandse bedrijven opdrachten kunnen worden geplaatst voor een bedrag van 800 miljoen dollar. Het gaat in deze periode om ontwikkelopdrachten en onderdelen voor de low rate initial production. Op basis van de tot nu toe bereikte resultaten bestaat geen reden tot ontevredenheid. Het project verkeert thans overigens in een fase waarin nog een groot deel van de opdrachten moet worden verstrekt. Het behalen van de hierboven geschetste verwachting vergt echter nog een stevige inspanning. De bedrijven in het Nederlandse luchtvaartcluster voeren daartoe onderhandelingen met de betrokken Amerikaanse industrie.

13. Hoe moet worden omgegaan met de nu reeds zeer aanzienlijke problemen met de Lynx-helikopters, nu de regering aangeeft dat de instroom van het helikopterproject NH-90 pas wordt voorzien voor 2007 en volgende jaren?

De NH-90 helikopters voor de Koninklijke marine komen in de periode 2007 tot en met 2012 beschikbaar, zoals de Kamer schriftelijk is gemeld in de brief Resultaten verwervingsvoorbereiding helikopterproject NH-90 (Kamerstuk 25 928, nr. 6), van 22 mei 2000. De Lynx-helikopters zijn inmiddels ruim twintig jaar in gebruik. Daardoor worden ze gevoeliger voor storingen. Tot nu toe zijn, soms in overleg met de fabrikant, afdoende oplossingen gevonden. Als dit nodig blijkt te zijn, zal het onderhoudsregime worden aangepast. In 1999 is het eerste Lynx-beheersplan opgesteld om de inzetbaarheid van de Lynx te waarborgen. Dit plan wordt regelmatig geactualiseerd. Hierdoor worden onder meer, teneinde piekbelastingen te voorkomen, de uit te voeren missies gelijkmatiger over de helikopters verdeeld. De verwachting is dat de inzetbaarheid van de Lynx-helikopters op die manier tot 2012 kan worden verzekerd. De in het jaarverslag gemelde problemen met de staartrotoraandrijving bleken van incidentele aard.

14. Kan de regering globaal aangeven welke betekenis de extra gelden, die voor Defensie beschikbaar komen op basis van het Hoofdlijnenakkoord van CDA, VVD en D66, zullen hebben voor de noodzaak maatregelen te nemen die verdergaan dan de maatregelen die zijn aangekondigd in de najaarsbrief (2002) en voor de mogelijkheid om de Defensienota 2000 uit te voeren?

De extra gelden in de enveloppe Vergroting inzetbaarheid van de krijgsmacht voor de uitvoering van vredesoperaties zijn nog niet in de defensiebegroting opgenomen. De toevoeging van deze gelden vergt een besluit van de ministerraad op basis van een voorstel tot besteding van deze gelden.

15. Hoeveel ften aan beleidsambtenaren had het ministerie van Defensie op 1 januari 2002 en hoeveel op 1 januari 2003? Hoeveel ften aan beleidsambtenaren wil de regering laten afvloeien in 2003, 2004, 2005, 2006 en 2007?

In de Najaarsbrief (Kamerstuk 28 600X, nr. 10) is gemeld dat er in totaal ongeveer 6.000 staffuncties zijn op het beleids- en beheersniveau bij de zogenaamde Haagse Staven, dat wil zeggen het kerndepartement en de krijgsmachtdeelstaven. Het voornemen is om hiervan ongeveer 2.000 op te heffen. De uitwerking hiervan, inclusief het daarbij te hanteren tijdpad, maakt onderdeel uit van de omvangrijke integrale plannen voor de langere termijn, waaraan thans nog wordt gewerkt. In het kader van het structureel verkleinen van de defensie-organisatie werd het noodzakelijk geacht op deze plannen te anticiperen en reeds in 2003 een eerste reductie bij de Haagse Staven door te voeren. Hierover is de Kamer schriftelijk geïnformeerd door de staatssecretaris (Kamerstuk 28 600X, nr. 42, verzonden 3 april 2003). Deze reductie betreft 600 functies, die onderdeel uitmaken van de hierboven genoemde 2.000 op te heffen functies. De mate waarin ambtenaren in de komende jaren zullen afvloeien hangt samen met de in het kader van de langere termijnplanning te treffen maatregelen en de uitvoering daarvan.

16. Waarom verloopt de realisatie van de reductietaakstelling burgerpersoneel bij de Koninklijke marine langzamer dan voorzien?

De uitvoering van de reductie van het burgerpersoneel bij de Koninklijke marine loopt achter op de taakstelling doordat de uitstroom lager is dan werd aangenomen en de reducties in voorgaande reorganisaties niet volledig werden gerealiseerd.

17. Waarom kampen de Antilliaanse en de Arubaanse militie met onderbezetting?

Omdat er in de Nederlandse Antillen en Aruba in 2002 minder dienstplichtigen zijn opgekomen.

19. Kan de regering inzicht geven in de verhouding tussen personeelskosten en andere operationele kosten, zoals oefengeld en munitiegeld, als onderdelen van de totale operationele kosten?

De operationele kosten van de Koninklijke landmacht (de uitgaven ten behoeve van de Divisie 7 september) bedroegen in 2002 560 miljoen euro. De personele uitgaven (de bezoldiging van burger- en militair personeel), die hier onderdeel van uitmaken, bedroegen 490 miljoen euro. De resterende 70 miljoen euro bestond uit overige uitgaven voor personele exploitatie (onder meer voor reis- en studiekosten en voeding) en voor materiële exploitatie (onder meer voor de huur van schiet- en oefenterreinen).

In het totale uitgavenbedrag is een bedrag van ongeveer 42 miljoen euro begrepen voor onder meer oefentoelages, huisvesting en de huur van schiet- en oefenterreinen. Daarnaast is tijdens oefeningen ongeveer 12 miljoen euro besteed aan voeding en aan brandstof. De kosten voor munitieverbruik bedragen ruim 30 miljoen euro.

20. Welke technische problemen hebben zich in 2002 met de Sperwer voorgedaan? Wanneer zullen deze problemen naar verwachting zijn opgelost?

Bij het gebruik van het Sperwer-systeem zijn in het najaar van 2002 technische onvolkomenheden gebleken. Het betrof een incident met de stroomvoorziening van één van de vliegtuigen, materiaalproblemen bij de lanceerinrichting en een softwareprobleem in het grondcontrolestation. Om redenen van vliegveiligheid zijn in oktober van het vorig jaar preventief alle vliegprogrammas opgeschort en werd een tijdelijke vliegstop voor het Sperwer-systeem ingesteld.

Onderzoek naar de oorzaak en de implicaties van de geconstateerde problemen heeft er toe geleid dat de vliegstop dit voorjaar kon worden opgeheven en dat de vliegprogramma's zijn hervat. Met de fabrikant van de Sperwer, de firma Sagem, is overeengekomen dat alle geconstateerde problemen dit jaar worden opgelost. Hieraan zijn voor Defensie geen kosten verbonden.

De operationele opbouw van de eenheid heeft, als gevolg van het opschorten van de vliegprogramma's, een aantal maanden vertraging opgelopen.

21. Welke maatregelen worden genomen om de lage materiële gereedheid van het Squadron Transporthelikopters aan te pakken?

De volgende maatregelen zijn genomen: · begin dit jaar werden extra reservedelen voor de Chinook besteld, die inmiddels aan de Koninklijke luchtmacht zijn geleverd. Voor een vergelijkbare uitbreiding van de reservedelen voor de Cougar loopt thans een Europese aanbestedingsprocedure · de fabrikant van de Cougar ontwikkelt een herzien inspectieschema, waardoor het aantal inspectiemomenten zal afnemen en een verbetering van de inzetbaarheid kan worden gerealiseerd · het Logistiek centrum van de Koninklijke luchtmacht (LCKlu) heeft aanpassingen in het voorraadbeheersysteem uitgevoerd. Deze aanpassingen zullen leiden tot een betere beheersing van de reservedelen · met het hoofd van het Global Support Network van Boeing wordt regelmatig overleg gevoerd over verbetermaatregelen die nodig zijn voor de instandhouding van de Chinook. Boeing en de Koninklijke luchtmacht zoeken gezamenlijk naar additioneel benodigde reparatiebronnen en er wordt bezien hoe reparatiedoorlooptijden kunnen worden bekort · daarnaast wordt, voor een deel met de fabrikanten, onderzocht welke (technische) verbeteringen mogelijk zijn voor enkele deelsystemen die vaak falen · ten slotte is een project opgestart ter verbetering van de bedrijfsvoering van de onderhoudsorganisatie op de vliegbases Gilze-Rijen en Soesterberg.

22. Was de problematiek inzake de materiële gereedheid, onder meer door scheurvorming, van de Bölkow-helikopters één van de redenen voor het opheffen van het 299 squadron?

In de Najaarsbrief (Kamerstuk 28 600X, nr. 10) is het opheffen van het Bölkow-squadron aangekondigd als onvermijdelijke maatregel om de bezuinigingen als gevolg van het Strategisch Akkoord te halen. Daarbij is gemeld dat de Bölkow-helikopters operationeel verouderd zijn. In het antwoord op de Kamervragen van de leden Slob (ChristenUnie), Van den Doel (VVD), Van der Staaij (SGP), Timmermans (PvdA), Herben (LPF) en Teeven (LN) over de mogelijkheid het squadron om te vormen tot opleidingseenheid is voorts gemeld dat noodzakelijke levensduurverlenging van de helikopters nieuwe investeringen zou vergen (Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2002-2003, nr. 733).

Nota naar aanleiding van het verslag van de Vaste Commissie voor Defensie van de Tweede Kamer der Staten-Generaal met betrekking tot het rapport van de Algemene Rekenkamer over het jaarverslag van het ministerie van Defensie over het jaar 2002

1. Is de regering, net als de Algemene Rekenkamer, van mening dat ordelijke en controleerbare totstandkoming van verantwoordingsinformatie met betrekking tot de bedrijfsvoering nog niet overal voldoende is gewaarborgd in de defensieorganisatie door middel van procedures en instructies? Kan de regering haar antwoord toelichten?

De manier waarop verantwoordingsinformatie met betrekking tot de bedrijfsvoering tot stand komt, is op Defensie centraal vastgelegd in de interne regelgeving, via een aanwijzing van de secretaris-generaal. Na inwerkingtreding van de aanwijzing duurt het enige tijd voordat deze bij alle defensieonderdelen is vertaald in procedures en instructies, die zijn toegesneden op de daar geldende specifieke omstandigheden.

2. Over welke aanloopproblemen van de Defensie Accountantsdienst (DEFAC) spreekt de Algemene Rekenkamer hier?

3. Deelt de regering de mening van de Algemene Rekenkamer dat de verantwoording van betaalde declaraties op korte termijn beschikbaar moet komen? Zo ja, wanneer kan deze verwacht worden? Zullen de ten onrechte uitgekeerde declaratiebedragen later in mindering worden gebracht op de defensiebegroting? Zo nee, kan de regering dit toelichten?

4. Hoe kan de regering in de toekomst garanderen dat de rechtmatigheid van toegekende declaraties wel gewaarborgd is?

De Algemene Rekenkamer refereert aan de problemen die verband houden met de herschikking van de uitvoering van de diverse pensioen- en sociale verzekeringsregelingen van Defensie tussen de uitvoerende externe instanties (de Stichting Pensioenfonds ABP en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, het UWV). Het ontbreken van een tijdige financiële verantwoording van die uitvoerende instanties, met inbegrip van een accountantsverklaring, is hiervan mede een gevolg.

Met de uitvoerders is afgesproken dat de controle in eerste instantie zelf wordt verzorgd door de accountantsdiensten van ABP en UWV. De Defensie Accountantsdienst beoordeelt deze controles vervolgens, waarbij ze gebruik maakt van de controleresultaten van ABP en UWV. Door het nog ontbreken van een deel van de bedoelde verantwoordingen en accountantsverklaringen kon de Defensie Accountantsdienst (DEFAC) geen definitief oordeel geven over het bij deze uitvoeringsorganen in 2002 gevoerde financiële beheer. Er waren dus geen aanloopproblemen bij de Defensie Accountantsdienst.

Van het ABP is inmiddels de verantwoording met bijbehorende goedkeurende accountantsverklaring ontvangen. Deze betreft een bedrag van 927 miljoen euro aan extracomptabele voorschotten. Het financieel risico is hiermee tot een minimum beperkt. Voor het resterende bedrag van 12 miljoen euro moet van het UWV nog een accountantsverklaring worden ontvangen. In verband met aanloopproblemen bij UWV is eenmalig de mogelijkheid geboden deze verklaring uiterlijk in augustus aan te bieden.

Tijdens het uitvoeringsjaar worden de toegekende voorschotten verrekend met de maandelijks ingediende afrekening van feitelijk uitbetaalde bedragen. Het risico dat met de eindafrekening grote bedragen zijn gemoeid, is daardoor geminimaliseerd. De eventuele resterende verschillen tussen voorschotten en feitelijke uitgaven worden via de eindafrekening met de uitvoerders verrekend.

Met beide opdrachtnemers is overeengekomen dat de desbetreffende jaarlijkse accountantsverklaring voor 1 april wordt aangeboden, zodat de huidige problematiek in het vervolg wordt voorkomen. In overeenstemming met de aanbeveling van de Algemene Rekenkamer zal met de uitvoerders worden gesproken over het waarborgen van deze contractafspraken.

5. Is er een bijzondere reden waarom aan de verbetering van het verplichtingenbeheer in 2002, met name bij de Koninklijke Landmacht (KL), onvoldoende invulling is gegeven, terwijl dit blijkens de Audit Action List 2002 een al jarenlang bekend probleem is?

6. Bij welke verplichtingen van de KL is er in hoge mate sprake van fouten en onzekerheden?

7. Kan de regering het bedrag van 73,5 miljoen aan fouten en onzekerheden in het verplichtingenbeheer van de KL toelichten? Welke stappen gaat de regering ondernemen om deze fouten en onzekerheden te verkleinen?

15. Waarom kan, los van een mogelijk verschil van mening over de te hanteren normen bij de beoordeling van het verplichtingenbeheer, niet worden voorzien in het opnemen van de ook door Defensie erkende knelpunten in verplichtingenbeheer in verbeterplannen met bijbehorend tijdpad, zoals aanbevolen door de Algemene Rekenkamer?

De fouten en onzekerheden die de Algemene Rekenkamer vermeldt over het verplichtingenbeheer bij de Koninklijke landmacht worden in het rapport niet nader toegelicht. Onduidelijk is de aard van de fouten en onzekerheden, welke (categorieën) verplichtingen het betreft en waar deze fouten zich in de organisatie van de Koninklijke landmacht voordoen. In dit verband valt nog op te merken, dat verbeterplannen slechts kunnen worden ontwikkeld voor die organisatie-onderdelen die feitelijk door de Algemene Rekenkamer werden gecontroleerd en waarvan werd vastgesteld dat het verplichtingenbeheer niet van voldoende niveau is. Voor het trekken van conclusies voer de niet door de Algemene Rekenkamer gecontroleerde organisatie-onderdelen (en dat betreft het merendeel) zou extra onderzoek nodig zijn.

Paragraaf 2.3.3 van het rapport van de Algemene Rekenkamer over het Financiële Jaarverslag 2002 gaat in op verschillen van mening over foutendefinities en foutevaluatie. Door een verschillende evaluatiemethodiek komen de Defensie Accountantsdienst en de Algemene Rekenkamer, beide op een legitieme manier, op basis van dezelfde informatie tot een ander bedrag aan fouten en onzekerheden. In haar rapport geeft de Algemene Rekenkamer een grondige uitleg over de gevolgen van deze andere manier van oordeelsvorming, die resulteert in een bedrag dat oploopt tot 73,5 miljoen euro. Overigens stemmen, zoals in het rapport terecht wordt opgemerkt, de visie van de Algemene Rekenkamer en de visie van het ministerie van Financiën over deze oordeelsvorming niet overeen. Deze discussie wordt naar verwacht in 2003 afgesloten. Zodra duidelijk is wat de normen van de evaluatiemethodiek zullen zijn, zullen eventuele maatregelen worden genomen om het verplichtingenbeheer bij de landmacht te verbeteren. Daarop vooruitlopend zal de Koninklijke landmacht alvast een eigen onderzoek naar de huidige praktijk van het verplichtingenbeheer beginnen.

Door het verbeteringstraject van de afgelopen jaren is het verplichtingenbeheer bij de Koninklijke landmacht thans voldoende. Een onvoldoende invulling van het verplichtingenbeheer is dan ook niet aan de orde.

8. Wat is de oorzaak van het nog niet volledig implementeren van het Materieelbeheer Nieuwe Stijl (MBNS) bij de Eerste Divisie en het Nationaal Commando (NATCO), hoewel de Algemene Rekenkamer deze eenheden in het rapport bij het jaarverslag 2001 ook al met name noemde en de regering vorig jaar in haar antwoorden op de vragen bij het jaarverslag 2001 (28 380, nr. 70) heeft toegezegd dat de bevelhebbers in 2002 de resterende onvolkomenheden bij het materieelbeheer zouden wegnemen en zo de klus zouden afmaken?

17. Kan de regering een onderbouwing geven van het percentage van 75% geldend voor materieelbeheer bij de KL?

De Koninklijke landmacht heeft in 2002 het Materieelbeheer Nieuwe Stijl verder ingevoerd. In een onafhankelijke controle werd vastgesteld dat het aantal eenheden dat een voldoende resultaat boekt bij het materieelbeheer aanzienlijk is toegenomen. Eind 2002 werd het materieelbeheer van vijfentwintig eenheden van de landmacht (ongeveer 80%) van voldoende niveau bevonden. Het materieel dat aanwezig bij de overige zes eenheden waarvan het materieelbeheer tijdens de controle van de landmacht als onvoldoende werd aangemerkt, vertegenwoordigt ongeveer een kwart van de totale materieelwaarde bij de Koninklijke landmacht. Deze zes eenheden betroffen het Opleidingscentrum logistiek van het Commando opleidingen (COKL), drie van de vijf Regionale militaire commandos en de 13e en de 43e Gemechaniseerde brigade. Op 1 juni 2003 waren er overigens nog maar twee eenheden die een onvoldoende scoorden.

Dat het Materieelbeheer Nieuwe Stijl van de landmacht is in 2002 nog niet volledig is geïmplementeerd, is een gevolg van de grote hoeveelheid materieel van de eenheden, van een reeks van reorganisaties bij de landmacht en van het feit dat veel eenheden te maken hebben met subeenheden die betrokken zijn bij uitzendingen. Dit compliceerde de omvangrijke implementatieprocessen verder.

In 2003 wordt een onderzoek naar de bestendiging van het ingevoerde materieelbeheer uitgevoerd. Dit onderzoek is onlangs begonnen en dient er vooral toe te verzekeren dat het thans met grote inspanning bereikte niveau van materieelbeheer bij de Koninklijke landmacht ook in de toekomst gehaald zal worden.

9. Volgens de Algemene Rekenkamer is bij de uitvoering van vredesoperaties over 2002 geen sprake geweest van ordelijk financieel beheer. Welke maatregelen gaat de regering nemen om ervoor te zorgen dat in de toekomst wel sprake zal zijn van ordelijk financieel beheer?

De aanmerkingen van de Algemene Rekenkamer op de uitvoering van het financieel beheer bij vredesoperaties betreffen het niet altijd naleven van de Europese aanbestedingsregels en betalingen voor verbindingsapparatuur en vrachtchartervluchten.

Het niet altijd naleven van de Europese aanbestedingsregels vindt vooral plaats bij de uitvoering van nieuwe crisisbeheersingsoperaties. Financiële verplichtingen kunnen slechts worden aangegaan nadat politieke goedkeuring voor deelneming aan een operatie is verkregen. Op dat moment is het gewenste, vaak met internationale partners overeengekomen tijdstip van operationele inzet vaak niet meer haalbaar. Om tijdige operationele inzet te garanderen worden van de geldende aanbestedingsregels afgeweken. Naar verwachting zal dit ook in de toekomst niet altijd kunnen worden voorkomen.

Over de betalingen voor verbindingsapparatuur worden thans met de leverancier van verbindingscapaciteit contractonderhandelingen gevoerd. Deze onderhandelingen zullen naar verwachting halverwege dit jaar worden voltooid. Aan dit contract zal een clausule met terugwerkende kracht tot augustus 2002 worden opgenomen. Toekomstige betalingen zullen op basis van dit contract worden gedaan.

De factuur voor vrachtchartervluchten heeft vooral betrekking op het vervoer van personeel en materieel van het Duits-Nederlandse hoofdkwartier, dat is gevestigd in Münster, naar Afghanistan en terug. Op basis van overeengekomen verrekenregels worden Nederland en Duitsland voor deze kosten aangeslagen. De prestatieverklaring die de rechtmatigheid van de betaalde factuur bewijst zal alsnog worden opgesteld. Tot die tijd wordt deze factuur als een voorschotfactuur beschouwd.

Met het nemen van de bovenstaande administratieve maatregelen zal het financieel beheer ten aanzien van vredesoperaties in de toekomst voldoende zijn.

10. Waarom is de vraag heeft het gekost wat wij dachten dat het zou kosten bij twee beleidsprioriteiten wel en bij de twee overige beleidsprioriteiten niet beantwoord?

De in het beleidsverslag genoemde beleidsprioriteiten zouden, net als de gedurende het begrotingsjaar nieuw geformuleerde beleidsprioriteiten, in een financieel overzicht moeten worden weergegeven. De door Defensie in haar beleidsagenda van 2002 geformuleerde beleidsprioriteiten laten zich evenwel niet zo eenvoudig weergeven, zoals ook is uiteengezet in het beleidsverslag van het Financiële Jaarverslag. Zo was voor het speerpunt Uitvoering van het veranderingsproces geen budget toegewezen. De budgetten voor de maatregelen voor de Uitvoering van de Defensienota 2000 werden verantwoord in de investeringsparagraaf bij beleidsartikelen. Voor het beleidsspeerpunt Versterking van het personeelsbeleid werd een budgettaire reeks weergegeven in de Defensiebegroting 2002. De uitgaven voor de hieruit voortvloeiende maatregelen werden in de praktijk echter vermengd met de reguliere personeelsuitgaven van de krijgsmachtdelen. De met het speerpunt Versterking van de Europese militaire capaciteiten gepaard gaande budgetten werden verantwoord ten laste van het artikelonderdeel Europese Veiligheids- en Defensiebeleid van het artikel 11 Internationale samenwerking.

11. Voor welke staten, organisaties of personen moeten de personele, materiële en operationele gereedheid en het oefenniveau geheim worden gehouden?

De informatie waarop de Algemene Rekenkamer doelt, wordt door de defensieonderdelen aan de bewindslieden gerapporteerd in de zogenaamde Toprapportages. De Toprapportages zijn gerubriceerd als "stg Confidentieel". Het doel van een dergelijke classificatie is te voorkomen personen of entiteiten die de staat der Nederlanden potentieel vijandig gezind zijn over deze informatie kunnen beschikken. Een limitatieve opsomming van deze dreiging is niet te geven. Door de publicatie van een groot deel van deze gegevens in het jaarverslag kan iedereen kennis kan nemen van deze informatie.

12. De DEFAC concludeert dat een defensiebreed informatievoorzieningensysteem voor de niet-financiële informatie nog ontbreekt. Kan de regering aangeven of een dergelijk systeem er daadwerkelijk gaat komen? Zo ja, op welke termijn?

13. Bij de Defensieonderdelen is, volgens de DEFAC, nog sprake van een mismatch tussen de benodigde beleidsinformatie en de bestaande informatiesystemen, waardoor relatief veel informatie handmatig en met subsystemen moet worden verzameld en verwerkt. Welke concrete maatregelen gaat de regering nemen om dit probleem op te lossen?

Bij Defensie zijn verscheidene ontwikkelingen gaande om de kwaliteit van de informatievoorziening structureel te verbeteren. Het ontwikkelen van een management informatiesysteem (MIS) geeft de bewindslieden en het management de mogelijkheid tijdig over de juiste beslissingsondersteunende informatie te beschikken. Door gebruik te maken van een bruikbaar managementinformatiesysteem en van intranettechnologieën kunnen analyses worden uitgevoerd en kan de snelheid en betrouwbaarheid van de beslissingsondersteunende informatie en verantwoordingsinformatie worden verhoogd.

Het ontwikkelen van een Management Informatie Systeem (MIS) is door Defensie aangemeld als een VBTB-voorbeeldproject. Het project omvat het geautomatiseerd ondersteunen van managementinformatievoorziening en is gericht op de sturing en beheersing van de gehele defensieorganisatie, dus ook de informatie die nodig is voor de begrotingscyclus. De managementinformatie kan dus worden aangewend voor zowel de interne planning en het beheer, als voor het opstellen van de beleidsbegroting, de suppletore wetten en de beleidsverantwoording. Om de doelstellingen van het project te bereiken en aan de randvoorwaarden te voldoen is gekozen voor een geleidelijke aanpak. De jaarplanning voorziet dat elk jaar een onderdeel ervan wordt opgeleverd. Het streven is omstreeks 2007 te beschikken over een effectief MIS.

14. De Algemene Rekenkamer ziet controle op de kwaliteit van de niet-financiële informatie in de toekomst als een reguliere taak van de DEFAC. Is de regering het op dit punt eens met de Algemene Rekenkamer?

In artikel 58 van de Comptabiliteitswet is opgenomen dat de informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering zoals deze in het jaarverslag is opgenomen moet voldoen aan de daaraan gestelde kwaliteitseisen. In artikel 66 van de Comptabiliteitswet 2001 is de controle op de totstandkoming van de informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering opgedragen aan de accountantsdienst van het ministerie. Het controlekader op de kwaliteit van de niet-financiële informatie is onderdeel van de uitwerking van de motie Van Walsem cs. Deze motie, die voorziet in de ontwikkeling van een normen- en controlekader voor de niet-financiële informatie, wordt daarmee in de toekomst het kader voor zowel de Algemene Rekenkamer als de departementale auditdiensten.

16. Kan de regering nader toelichten waarom de aanbeveling van de Algemene Rekenkamer (Audit Action List 2003) inzake de mededeling over de bedrijfsvoering niet wordt overgenomen, temeer daar de jaarverslagen gedurende een reeks van jaren aanleiding geven tot de constatering dat er ondanks verbeteringen in de situatie ultimo het jaar wel degelijk sprake is van ultimo het jaar nog steeds bestaande (structurele) onderliggende onvolkomenheden op het gebied van financieel- en materieelbeheer?

Voor de in jaarverslagen op te nemen mededeling over de bedrijfsvoering heeft het ministerie van Financiën een standaard vormgegeven opmaak vastgesteld. Om toch inzicht te geven in de nog bestaande onvolkomenheden in het financieel en materieelbeheer aan het eind van het jaar worden de belangrijkste verbeteracties in het jaarverslag direct ná de mededeling over de bedrijfsvoering gespecificeerd, in de passage over kwaliteitsverbetering bedrijfsvoering.
---

Nieuws