Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst
Inlichtingenwerk en opsporing
Donderdag 5 juni 2003 heeft de rechtbank te Rotterdam vonnis gewezen
in de strafzaak tegen 12 vermeende terroristen met een
radicaal-islamitische achtergrond. Eind vorig jaar diende bij dezelfde
rechtbank een eerdere zaak tegen vier vermeende terroristen. Beide
zaken eindigden in vrijspraak en in beide zaken lag informatie van de
AIVD ten grondslag aan de verdenkingen van het Openbaar Ministerie
(OM). Zonder op de rechterlijke uitspraken zelf in te gaan, is
verduidelijking van de taak van de AIVD en van het karakter van de
informatie die de dienst heeft geleverd wellicht op zijn plaats.
---
De AIVD is niet zoals de politie een opsporingsdienst die, op last van
het OM, onderzoek doet naar strafbare feiten. Als dat wel zo zou zijn,
dan zouden alle beperkingen van strafvordering ook voor de AIVD
gelden. De taak van de AIVD is erop gericht om tijdig tegen ernstige
gevaren te kunnen waarschuwen. Voorkomen dat er wat gebeurt is daarbij
hoofdzaak. Daartoe wint de AIVD, met behulp van bijzondere
inlichtingenmiddelen, systematisch informatie in over personen en
organisaties die een bedreiging kunnen vormen voor de nationale
veiligheid. Bijvoorbeeld groeperingen die bereid zijn geweld te
gebruiken om hun politieke of religieuze doel te bereiken. Het OM wil
informatie met het oog op de waarheidsvinding in het strafproces, de
AIVD verzamelt informatie primair om bepaalde bedreigingen tijdig te
onderkennen en daarvoor te kunnen waarschuwen.
Wel kan informatie van de AIVD ook van nut zijn bij de opsporing van
strafbare feiten, bijvoorbeeld als sprake is van het voorbereiden van
een terroristische aanslag. In dat geval wordt deze informatie via een
ambtsbericht aan het OM verstrekt en kan daardoor worden gebruikt ten
behoeve van de opsporing of als bewijs in strafzaken. Dat laatste
heeft evenwel zijn beperkingen. In een ambtsbericht wordt namelijk
niet ingegaan op de bron van de informatie, de wijze waarop de
informatie is verkregen en op het kennisniveau van de dienst. Dat is
nu net wel de informatie die de strafrechter nodig heeft, maar die de
AIVD niet kan en mag geven. De Wet op de inlichtingen- en
veiligheidsdiensten legt de AIVD een geheimhoudingsplicht op, die
ervoor moet zorgen dat de dienst zijn veelal kwetsbare bronnen (zoals
agenten en informanten), de gekozen wijze van informatieverzameling
(bijvoorbeeld een telefoontap of een volgactie) en zijn actuele
kennisniveau (zoals informatie over ontmoetingsplaatsen en
schuiladressen van leden van terroristische netwerken) kan beschermen.
Alleen zo heeft de AIVD een zodanige informatiepositie kunnen opbouwen
dat mede daardoor aanslagen tijdens de EK 2000 en recenter, op de
Amerikaanse ambassade in Parijs konden worden voorkomen.
Zou deze geheimhoudingsplicht niet bestaan, dan zou de effectiviteit
van de AIVD feitelijk tot nul worden gereduceerd. Dit verklaart ook de
terughoudendheid van het hoofd en het plaatsvervangend hoofd van de
AIVD, toen zij in de genoemde strafzaken door de rechter-commissaris
en de advocaten werden ondervraagd over de wijze waarop de AIVD aan
zijn informatie was gekomen. Anders dan in het bestuursrecht en in
civiele zaken, zoals onlangs in het kort geding betreffende Al Aqsa,
waarin uitsluitend aan de rechter zelf en niet aan de andere
procespartijen vertrouwelijk inzage in AIVD-informatie kon worden
verleend, heeft de meer formele strafvordering zijn eigen eisen. De
consequentie daarvan beperkt gebruik van AIVD-informatie in het
strafproces is onderdeel van de rechtsstaat die de AIVD mede helpt te
beschermen.
Theo Bot
Plaatsvervangend hoofd AIVD