Socialistische Partij

Regels discussiëren niet

De regering-Balkenende II wil eindelijk serieus werk gaan maken van de politieke vernieuwing. Door de nieuwe regels die D66 voorstelt wordt de politiek echter nog kleurlozer, meent Ronald van Raak.

Wat tijdens acht jaar Paars niet lukte, lijkt nu toch te gaan gebeuren: de regering-Balkenende II wil eindelijk serieus werk gaan maken van de politieke vernieuwing. De komende kabinetsperiode worden waarschijnlijk kiesdistricten ingevoerd, worden steeds meer bestuurders direct gekozen en wordt wellicht alsnog de referendumwet goedgekeurd. Hoewel CDA en VVD zich eerder tegenstanders toonden van wat wel de `kroonjuwelen' van D66 worden genoemd - VVD'er Wiegel hield in 1999 persoonlijk de invoering van het referendum tegen - gunnen zij de partij nu alsnog haar vernieuwing.

De prijs die D66 voor deze overwinning moet betalen is echter hoog; hoewel de nieuwe regering belooft te investeren in onderwijs, zullen de zorg, de sociale zekerheid en de rechtszekerheid verder worden uitgekleed. Haar steun maakt de voortzetting mogelijk van de uitverkoop van de publieke sector, een politiek die de kiezers in mei 2002 en januari 2003 duidelijk hebben afgekeurd. Bovendien zijn de vruchten van de politieke vernieuwing in D66-stijl zuur, omdat de voorgestelde veranderingen de politiek niet dichter bij de burgers zullen brengen.

Kiesdistricten

Van de aangekondigde vernieuwingen is de invoering van een districtenstelsel het meest onvruchtbaar. Door de steun van D66, PvdA, LPF en - schoorvoetend - CDA en VVD kan de invoering van kiesdistricten rekenen op een grote Kamermeerderheid. Hoe dit stelsel er in de praktijk zal gaan uitzien is nog onduidelijk, maar waarschijnlijk zal (een deel van) de Tweede Kamer in de toekomst via districten worden gekozen. Op deze wijze hopen deze partijen het parlementaire debat te verlevendigen en de politiek dichter bij de burgers te brengen. De invoering van kiesdistricten is echter onwenselijk en onnodig.

Tot 1917, toen in Nederland het algemeen kiesrecht werd ingevoerd, had Nederland al eens een districtenstelsel. Dit leidde in de praktijk vaak tot kleurloze kandidaten. Om een meerderheid in een district te veroveren moesten partijen vaak zeer gematigde kandidaten stellen, waaraan niemand aanstoot kon nemen. Of steunden zij al even nietszeggende kandidaten van andere partijen, om de keuze van uitgesproken tegenstanders te voorkomen. Ook gingen in districten veel stemmen verloren; de kandidaat die de meeste stemmen haalde ging naar het parlement, terwijl de rest van de kiezers niet vertegenwoordigd werd.

In 1917 werd daarom gekozen voor de evenredige vertegenwoordiging, waarbij iedere stem telt. Bovendien kregen zo meer partijen kans op een zetel, waardoor de veelkleurigheid van de Tweede Kamer toenam en daarmee het politieke debat. Terugkeer naar het ouderwetse districtenstelsel, waarbij ieder Kamerlid in een eigen district wordt gekozen, is onwenselijk - kleine partijen, waaronder D66, zullen dan uit het parlement verdwijnen.

Waarschijnlijker is dat nu wordt gekozen voor een gemengd systeem, waarbij kiezers evenredig het aantal zetels voor een partij kiezen, zoals nu al gebeurt, maar de kandidaten per district worden gekozen. Deze districten kunnen bestaan uit één of enkele gemeenten, een regio of zelfs een hele provincie. De invoering van districten, zo hopen voorstanders, zal de band tussen kiezers en gekozenen versterken. Burgers hebben echter veel meer dan alleen regionale belangen. Bovendien kleven er veel praktische bezwaren aan het districtenstelsel.

Praktische bezwaren

Achterliggende gedachte bij de invoering van districten is dat kiezers zichzelf graag regionaal vertegenwoordigd zouden zien, bijvoorbeeld als Arnhemmer, Achterhoeker of Gelderlander. Volgens mij voelen de meeste kiezers zich echter in de eerste plaats Nederlander. Ik woon in Amsterdam, maar voor mij hoeft niet persé een Amsterdammer, of een Noord-Hollander, in de Tweede Kamer te zitten. Eerder voel ik me verbonden met Noord-Brabant, waar ik ben geboren, maar een Brabander zal ik in mijn district niet kunnen kiezen. Belangrijker dan de afkomst van mijn vertegenwoordiger is wat hij of zij in de Kamer zal gaan doen. Misschien wil ik vooral een Kamerlid dat zich gaat bezighouden met zorg, of met onderwijs? Of een parlementariër die heel fel debat zal voeren?

Bovendien is het maar de vraag of al die regionaal gekozen kandidaten een goed team vormen, een afgewogen fractie met aansprekende woordvoerders en goede specialisten. Een bijkomend nadeel kan zijn dat politici in een districtenstelsel steeds meer belangenbehartigers worden voor hun eigen regio. Voor lokale en regionale problemen hebben we de gemeenteraad en de Provinciale Staten. Kamerleden hebben een andere taak: zij moeten de belangen van verschillende groepen en regio's afwegen. Voorkomen moet worden dat Kamerleden discussies uit de eigen regio nog eens gaan overdoen, of populistisch iets roepen in het belang van het eigen kiesdistrict.

Praktische bezwaren zijn er ook bij andere voorstellen voor politieke vernieuwing, zoals de direct gekozen bestuurders. Het klinkt op het eerste gezicht mooi dat burgers direct de burgemeester, de provinciale commissaris, of de minister-president mogen kiezen. Op het moment dat deze bestuurders direct gekozen worden krijgen zij echter een veel sterkere positie tegenover de volksvertegenwoordigers die hen moeten controleren. Om te voorkomen dat er twee kapiteins op één schip komen is het beter om, zoals de SP nu wil, burgemeester, commissaris en minister-president te laten kiezen door respectievelijk de gemeenteraad, de Provinciale Staten en de Tweede Kamer.

Ook het referendum heeft in de praktijk minder democratische kanten. Ingewikkelde problemen moeten worden teruggebracht tot eenvoudige vragen, die eenduidig met ja of nee beantwoord kunnen worden. Ook de vorm waarin de vraag wordt gesteld is van belang; in het geval van stadsvernieuwing bijvoorbeeld zullen veel mensen stemmen voor de bouw van goede nieuwe woningen, maar tegelijkertijd zullen weinig mensen voor afbraak van goedkope bestaande woningen zijn. Bovendien hebben in de referendumcampagne rijke en goedgeorganiseerde belangenorganisaties, door reclame en media-aandacht, een voorsprong op minder mondige burgers.

Regels discussiëren niet. Wie de politiek dichter bij de burgers wil brengen moet niet de regels van de politiek veranderen, maar goede politici kiezen. Voor meer en beter politiek debat is toch vooral de durf en kwaliteit van politici van belang en minder de wijze waarop zij gekozen worden. Juist het denken in stelsels en wetten, zoals bij D66 het geval lijkt, zorgt ervoor dat de politiek nog kleurlozer wordt.

Veel belangrijker voor de politieke vernieuwing is het functioneren van politieke partijen; door het formuleren van duidelijke beginselen, het kiezen van uitgesproken politici en het bieden van goede alternatieven worden mensen betrokken bij het bestuur. Door te vluchten in regels gaat D66 voorbij aan het eigen gebrekkig functioneren als politieke partij, die er maar moeilijk in slaagt stemmen en leden te winnen. Ook door opnieuw een bezuinigingskabinet aan de macht te helpen, bereiken de sociaal-liberalen dat de kloof tussen kiezers en gekozenen zal toenemen; door verdere uitverkoop van publieke diensten zullen steeds meer mensen zich afvragen wat de politiek hen nog te bieden heeft.

Ronald van Raak is onlangs gekozen tot lid van de Eerste Kamer, waar hij zich onder meer gaat bezighouden met bestuurlijke vernieuwing. Verder is hij historicus aan de Universiteit van Amsterdam en medewerker van het Wetenschappelijk Bureau van de SP

Dit artikel verscheen in de Tribune van 6 juni 2003


---