Ministerie van Financiën

de Voorzitter van de Tweede Kamer

der Staten-Generaal

Postbus 20018

2500EA Den Haag

Datum Uw brief Ons kenmerk (Kenmerk)

13 juni 10 december 2002 DGB 2002-07238 2003 Fin-02-581

Onderwerp

dividendbelasting als voorheffing onder de Wet IB 2001

De vaste commissie voor Financiën heeft mij een reactie gevraagd op een brief van de heer Bos te Lauwersoog. In die brief bepleit de heer Bos de afschaffing van de heffing van dividendbelasting.

In het kader van de belastingherziening 2001 is in onderdeel 2.4 van het algemene deel van de memorie van toelichting bij wetsvoorstel 26 728 aandacht besteed aan dividendbelastingaspecten. Naast bijzondere aspecten betreffende internationale verhoudingen, is ook meer in het algemeen overwogen of de heffing van dividendbelasting aanpassing behoefde. Een belangrijk praktisch argument voor de voortzetting van de heffing van dividendbelasting in de huidige vorm is dat een vennootschap die dividend uitkeert er in de regel niet van op de hoogte zal zijn of de dividendgenieter wel of niet onder de forfaitaire rendementsheffing valt. Het onderscheid op dit punt zou daarom voor de vennootschap die het dividend uitkeert niet of nauwelijks uitvoerbaar zijn.

De heer Bos gaat ook nog in op het voorheffingskarakter van de dividendbelasting. Ook als de aandelen zelf tot de grondslag voor de forfaitaire rendementsheffing worden gerekend is de ingehouden dividendbelasting als voorheffing verrekenbaar met de uiteindelijk via de verschillende boxen berekende inkomstenbelasting. Zou er geen dividendbelasting als voorheffing worden ingehouden dan zou dat tot een hoger te betalen aanslagbedrag leiden en onder omstandigheden tot een voorlopige aanslag in het jaar zelf. Daarmee zou een min of meer gelijk resultaat worden bewerkstelligd.

Al met al ben ik van mening dat de door de wetgever gemaakte keuze een juiste is en is aanpassing niet aan de orde.

De Staatssecretaris van Financiën,

mr. drs. J.G. Wijn