Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801 2509 LV Den Haag der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44 Telefax (070) 333 40 33 2513 AA Den Haag

Uw brief Ons kenmerk AV/PB/03/46627

Onderwerp Datum Herverzekeringsplicht gesloten 17 juni 2003 pensioenfondsen

Tijdens het op 28 mei jl. gehouden Algemeen Overleg met de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heb ik toegezegd de Tweede Kamer nader te informeren over de (juridische) gevolgen van het schrappen of wijzigen van de bepaling dat gesloten fondsen verplicht moeten herverzekeren of overdragen door middel van een wetswijziging met terugwerkende kracht. Daarbij is verzocht aan de wetswijziging terugwerkende kracht tot 1 april 2003 te verlenen, zodat voor die fondsen die op grond van de nu geldende wetgeving tot herverzekering of overdracht over moeten gaan, achteraf wordt geregeld dat de plicht tot herverzekering of overdracht niet geldt.

Wettechnische uitwerking
Indien met ingang van 1 april 2003 de verplichting tot overdracht of herverzekering komt te vervallen, geldt nog steeds dat de fondsen die aan die verplichting op dat moment nog niet hebben voldaan, in de periode van 1 juli 2000 (zes maanden na de inwerkingtreding op 1 januari 2000) tot 1 april 2003 in strijd met de wet handelden. Om daar in te voorzien zou de verplichting tot herverzekering of overdracht met ingang van 1 januari 2000 moeten komen te vervallen.
Indien er voor gekozen wordt de verplichting alleen te laten vervallen voor dié pensioenfondsen die zich op een bepaalde datum, bijvoorbeeld 1 april 2003 nog niet hadden herverzekerd, ontstaat er rechtsongelijkheid tussen pensioenfondsen die de wet wel en die de wet niet hebben nageleefd.
Indien de verplichting tot overdracht of herverzekering met terugwerkende kracht komt te vervallen voor álle ondernemingspensioenfondsen zonder band met een onderneming, dan geldt er weliswaar geen wettelijke verplichting meer tot overdracht of herverzekering, maar worden daardoor niet de uit hoofde van die verplichting aangegane overeenkomsten van rechtswege ontbonden.

Ook indien ervoor gekozen zou worden de verplichting tot herverzekering of overdracht te handhaven, maar de Pensioen-& Verzekeringskamer een ontheffingsmogelijkheid te bieden, zodat de PVK kan beoordelen of in dat bijzondere geval de belangen van de personen die betrokken zijn bij de pensioenregeling voldoende gewaarborgd zijn, ontstaat er




---

rechtsongelijkheid tussen de pensioenfondsen die de wet hebben nageleefd en de fondsen die dat niet hebben gedaan.

Gezien het voorgaande moet geconstateerd worden dat dergelijke wetswijzigingen met terugwerkende kracht zich slecht verhouden tot de Aanwijzingen voor de Regelgeving. (Zie met name Aanwijzing 167 en de toelichting daarop). Daarin wordt tevens verwezen naar de beleidslijn bij het toekennen van terugwerkende kracht aan belastende fiscale maatregelen, welke ook buiten het terrein van de fiscale regelgeving kan worden toegepast (zie Kamerstukken II 1996/97, 25 212, nr. 3, blz. 13). Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van "uitzonderlijke gevallen" gaat het om een afweging van belangen. "De wetgever is steeds gehouden de rechtstreeks bij een voorstel van wet betrokken belangen af te wegen. Daarbij moeten de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een voorstel niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het voorstel te dienen doelen. De belangen van de individuele burgers bij rechtszekerheid moeten zorgvuldig worden afgewogen tegen de belangen van de samenleving als geheel, die in een concreet geval kunnen zijn gediend met de terugwerkende kracht van een nieuwe regeling." Kort gezegd: het verlenen van terugwerkende kracht kan worden verdedigd met een beroep op het algemeen belang.
In het onderhavige geval is de situatie echter precies andersom. Ervan uitgaande dat het laten vervallen van de verplichting tot herverzekering of overdracht inderdaad in het belang is van de gewezen deelnemers en pensioengerechtigden van de pensioenfondsen die tot nu toe geweigerd hebben aan die verplichting te voldoen, staat hier het belang van een aantal individuele fondsen tegenover het algemene belang, dat wordt gediend met het handhaven van deze verplichting. Hier zou de terugwerkende kracht moeten worden verdedigd met een beroep op het belang van enkele pensioenfondsen tegenover het algemeen belang.

Juridische gevolgen wetswijziging
Zo over de hiervoor genoemde wettechnische bezwaren wordt heengestapt, doet zich voorts de vraag voor wat de juridische consequenties kunnen zijn van een dergelijke wetswijziging. Pensioenfondsen die op grond van de huidige geldende wetgeving verplicht zijn overgegaan tot herverzekering of overgedracht kunnen zich terecht benadeeld voelen ten opzichte van pensioenfondsen die met terugwerkende kracht niet meer aan deze plicht hoeven te voldoen. Voorts kan zich de situatie voordoen dat pensioenfondsen, voor inwerkingtreding van de wetswijziging in de periode waarover de terugwerkende kracht zich uitstrekt, verplicht hebben herverzekerd of overgedragen en evenals de eerder genoemde herverzekerde of overgedragen pensioenfondsen gebonden zijn aan de door hen aangegane verzekeringsovereenkomsten. In het bijzonder is de vraag wat het risico is dat een schadeclaim ten opzichte van de Staat van gesloten pensioenfondsen die op grond van de huidige geldende wetgeving verplicht tot herverzekering of overdracht zijn overgegaan en die zich benadeeld voelen ten opzichte van de pensioenfondsen die dat (al dan niet met terugwerkende kracht) niet meer hoeven, door de rechter gehonoreerd zal worden.

Toetsing aan de grondwet
In casu gaat het om een de wijziging van een wet in formele zin. Op grond van artikel 120 van de Grondwet is de rechter niet bevoegd de grondwettelijkheid van wetten en verdragen te toetsen. Een wetswijziging als beoogd zal dus door de rechter niet aan de Grondwet getoetst kunnen worden.

Toetsing aan algemene rechtsbeginselen




---

Door pensioenfondsen die op grond van de huidige wetgeving hebben herverzekerd of overgedragen zou de wetswijziging beschouwd kunnen worden als een daad van willekeur of in strijd zijnde met een algemeen rechtsbeginsel. De Hoge Raad heeft echter in het zogenaamde "Harmonisatiewet-arrest" (arrest van 14 april 1989, NJ 1989/469) onomwonden vastgesteld dat artikel 120 van de Grondwet de rechter niet de vrijheid laat om een wet in formele zin te toetsen aan fundamentele/algemene rechtsbeginselen. Voornoemde wetswijziging zal dus door de rechter, los van de vraag of in strijd met enig rechtsbeginsel wordt gehandeld, niet getoetst kunnen worden aan rechtsbeginselen als bijvoorbeeld het rechtszekerheids- en gelijkheidsbeginsel.

Onrechtmatige overheidsdaad
Pensioenfondsen die zich benadeeld voelen door het vervallen van de plicht tot herverzekering of overdracht zouden ook kunnen aanvoeren dat zij door de wetswijziging onevenredig in hun belangen worden getroffen en dat de Staat veroordeeld zou moeten worden tot schadevergoeding. Nu het om een wijziging gaat van een wet in formele zin en het honoreren van een dergelijke vordering in strijd zou komen met het grondwettelijke toetsingsverbod is de kans niet groot dat de rechter een dergelijke vordering tot schadevergoeding zou kunnen toewijzen. Zo heeft de Hoge Raad onder verwijzing naar het "Harmonisatiewet-arrest" in een arrest van 14 juli 2000 (AB 2001/135) geoordeeld dat artikel 120 Grondwet de rechter belet te beoordelen dat een wet in formele zin wegens strijd met algemene rechtsbeginselen onrechtmatig is. Dit staat tevens in de weg aan een veroordeling van de staat tot schadevergoeding.

Internationaal-rechtelijke bepalingen
De rechter kan wettelijke voorschriften wel toetsen aan een ieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties. Dit is bepaald in artikel 94 van de Grondwet. Bepalingen van internationaal recht waarop door natuurlijke- of rechtspersonen in nationale procedures vaak een beroep op wordt gedaan zijn bepalingen die bij of krachtens het EG-Verdrag tot stand zijn gekomen, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten. Door het ontbreken van een specifieke norm in genoemde verdragen die in dit geval zou kunnen worden toegepast, valt niet te verwachten dat een nationale rechter een wetswijziging in strijd zal achten met enige bepaling uit de hierboven genoemde verdragen of besluiten.

Conclusie
Gelet op het voorgaande wordt de kans dat een pensioenfonds dat op grond van de huidige wetgeving heeft herverzekerd of overgedragen, met succes een schadeclaim tegen de Staat kan indienen, wegens het bij wetswijzing (al dan niet met terugwerkende kracht) vervallen van de herverzekerings- of overdrachtplicht voor gesloten fondsen, beperkt geacht.

Standpunt
Gelet op wat hiervoor is weergegeven en alles in onderlinge samenhang beschouwend blijf ik bij mijn opvatting dat het ongewenst is om de gewraakte bepaling met terugwerkende kracht te wijzigen. Ik acht daarvoor geen termen aanwezig; er is geen sprake van een zwaarwegend algemeen belang. Er is naar mijn oordeel ook geen sprake van een kennelijke omissie. Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven kwam in de uitspraak van 1 april 2003 (No. AWB 02/1281 28000) eveneens tot de conclusie dat van een kennelijke vergissing van de wetgever geen sprake was. Van een wetswijziging zou om die reden naar




---

mijn mening een verkeerd signaal richting de ondertoezichtgestelden worden afgegeven. Ook de positie van de toezichthouder kan hierdoor ernstig worden geschaad. Voorts ben ik van mening dat een wetswijziging met terugwerkende kracht op gespannen voet staat met algemene rechtsbeginselen als het rechtzekerheids- en gelijkheidsbeginsel. Daarbij wijs ik er nogmaals op dat het met terugwerkende kracht laten vervallen van de herverzekerings- of overdrachtplicht niet tot gevolg heeft dat de op grond van deze verplichting aangegane overeenkomsten van rechtswege komen te vervallen.

Op de mogelijkheden voor een ander beleid voor gesloten pensioenfondsen zal, zoals door mij reeds toegezegd, worden ingegaan in de notitie over het financieel toetsingskader. Hiermee kan voor de toekomst worden tegemoetgekomen aan mogelijk veranderde inzichten.

Ik wil ten slotte nog op één aspect wijzen dat tot nu toe in de discussie onderbelicht is gebleven. Een pensioenfonds heeft soms nog een andere optie dan het onderbrengen van de verplichtingen bij een (commerciële) verzekeraar. Dit betreft de mogelijkheid om deze verplichtingen onder te brengen bij een bedrijfstakpensioenfonds (hetzij door middel van reserveoverdracht, hetzij door middel van een juridische fusie, met het ondernemingspensioenfonds als verdwijnende rechtspersoon). In dat geval is nl. geen sprake van een gesloten fonds als bedoeld in artikel 1, achtste lid, PSW. Deze optie staat uiteraard alleen open wanneer de activiteiten van de onderneming die wegvalt onder de werkingssfeer van een bedrijfstakpensioenfonds vallen. Daarmee wordt de door de wetgever gewenste waarborging van de deelnemers aan een gesloten regeling verankerd. De indexatiemogelijkheden voor de deelnemers zijn vervolgens gelijk aan die voor de andere deelnemers in het bedrijfstakpensioenfonds. Het kostenaspect ten slotte zal naar verwachting bij overdracht naar een bedrijfstakpensioenfonds van een andere orde zijn dan bij overdracht naar een (commerciële) verzekeringsmaatschappij. Het is uiteraard (mede) aan het bedrijfstakpensioenfonds om te bepalen of, en zo ja, onder welke voorwaarden de overdracht van de aanspraken van een fonds mogelijk is. In de praktijk is een dergelijke optie in het overleg tussen PVK en enkele fondsen ook daadwerkelijk aan de orde geweest.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(M.Rutte)