Verslag van de openbare vergadering van de commissie voor de bezwaar-
en beroepschriften, gehouden op 19 juni 2003 in het gemeentehuis te
Barendrecht.
Aanwezig: de heer mr. M.J.J.M. Boelen (voorzitter),
mevrouw mr. A. Elders
mevrouw mr. I.C.G. Klein-Hendriks
mevrouw mr. H.J Zwalve-Erades (leden)
de heer mr. M. van Putten (secretaris)
mevrouw L. van Zuijdam
mevrouw H.E.G. de Beij (notulist).
1. Opening.
De voorzitter
opent de vergadering en heet de aanwezigen welkom.
2. Behandeling van de bezwaarschriften gericht tegen de
sloopvergunning alsmede de bouwvergunning voor een woning op het
perceel Van Hogendorpsingel 6
Bij de behandeling van dit agendapunt zijn aanwezig:
Reclamanten: de heer R.M. de Koning, de heer G.H.H. Faas
Namens reclamanten: mevrouw Mr. F.J. de Valck
(Advocatenkantoor Kneppelhout en Korthals)
Namens vergunninghouder: de heer R.J. van Katwijk (architect)
Namens de gemeente: de heer Mr. H. Gerritsen
De voorzitter
opent de hoorzitting, geeft een toelichting op de procedure en
geeft het woord aan mevrouw De Valck.
Voor de pleitnota van mevrouw De Valck wordt verwezen naar bijlage
1.
De heer Gerritsen
merkt op dat de gemeente op 19 mei 2003 een nieuwe bouwtekening
heeft ontvangen voor het woonhuis, hierin wordt een breedte van 15
meter aangegeven. Hiermee wordt voldaan aan de bouwmogelijkheden
die het bestemmingsplan biedt. Hoe een en ander praktisch zal
worden afgewikkeld, is nog niet bekend.
Er is vrijstelling verleend voor de dakkapel. De
voorzieningenrechter te Rotterdam heeft geen reden gezien de
bouwvergunning te schorsen. De dakkapellen voldoen aan redelijke
eisen van welstand. Inzake de bouwvergunning
zal het besluit in heroverweging nader worden gemotiveerd. Voor
wat betreft de sloopvergunning is er voldaan aan de eisen van
veiligheid. De heer Gerritsen verwijst naar de uitspraak van de
voorzieningenrechter. De bouwvergunning en sloopvergunning zijn op
de juiste wijze verleend.
De heer Van Katwijk
merkt op dat een aantal punten bij de
voorzieningenrechter aan de orde is geweest. Er waren een paar
punten over. Het bebouwingsvlak blijft (onder verwijzing naar de
nieuwe tekeningen) toch binnen de 15 meter. De dakkapellen voldoen
precies aan de eisen. De formulering van het welstandsadvies zou
herzien worden. Naar aanleiding van de opmerking over een "gat in
de gevel" merkt de heer Van Katwijk op dat bij dit pand de hele
gevel door loopt.
Mevrouw De Valck
merkt op dat zij heeft bedoeld een gat in het straatbeeld van de
gevels.
De heer Van Katwijk
zegt dat de afrit een meter opschuift en komt waar deze hoort te
zijn. De constructie van het dak is nagenoeg hetzelfde als die van
het huis op de hoek. Het is juist een evenwichtig beeld: een halve
plus een hele verdieping met een kap.
Mevrouw De Valck
is verbaasd dat de Welstandscommissie dat dak wel in
overeenstemming vindt met de eisen van welstand.
De voorzitter
verwijst naar de uitspraak van de President van de rechtbank en is
verbaasd dat mevrouw De Valck niet reageert op wat de president
heeft gezegd.
Mevrouw De Valck
wil graag de mening van de commissie horen. Er zijn twee
procedures. Spreker is het niet eens met de opmerkingen over de
sloopvergunning.
De heer Van Katwijk
geeft aan dat het lichte huizen zijn. Er is geen zwaar materiaal
nodig.
De voorzitter
constateert dat na aanvraag voor de bouwvergunning de gemeente in
haar brief van 9 augustus 2002 aangeeft dat het bouwplan niet in
overeenstemming is met het bestemmingsplan en derhalve de zaak
wordt aangehouden en eerst artikel 15 en artikel 21 van het
bestemmingsplan moet worden toegepast. Met die mededeling gebeurt
verder niets en daarover is niets terug te inden in de
bouwvergunning zelf.
De heer Gerritsen
neemt aan dat dit over het hoofd is gezien. Als de bouwvergunning
zo in stand blijft, moet de gemeente binnenplanse vrijstelling
verlenen.
De heer Van Katwijk
geeft aan dat dat erin stond omdat de dakhelling niet aan het
bestemmingsplan zou voldoen. Dat klopte niet; de dakhelling
voldeed precies aan de eisen.
Mevrouw De Valck
zegt naar aanleiding van de opmerking van de heer Gerritsen dat
schorsing alleen zou zien op de overschrijding. Dat is niet
helemaal waar. Een heel belangrijk argument is de afwijking van
het welstandsadvies; daar is geen goede motivering voor.
De voorzitter
bedankt voor de bijdragen en sluit de hoorzitting.
Nadat de commissie in beslotenheid heeft beraadslaagd, brengt zij
het volgende advies uit:
"De commissie verklaart het bezwaarschrift tegen de bouwvergunning
ontvankelijk. Voorzover het bezwaar zich richt tegen de verleende
vrijstelling van het bestemmingsplan "Zuid", ex artikel 2 aanhef
sub c van de voorschriften van dit bestemmingsplan, verklaart de
commissie het ongegrond. Onder verwijzing naar de uitspraak van de
voorzieningenrechter kan vrijstelling verleend worden, indien men
deze voldoende motiveert. De commissie is met de
voorzieningenrechter van mening dat in casu het besluit tot het
verlenen van de vrijstelling voldoende zorgvuldig is gemotiveerd.
Een dergelijke motivering heeft echter niet plaatsgevonden bij de
afwijking van het welstandsadvies. Het welstandsadvies zelf is
onvoldoende gemotiveerd en in zichzelf tegenstrijdig. Mede als
gevolg hiervan, maar ook anderszins is de afwijking door het
college van het welstandsadvies onvoldoende gemotiveerd. Met name
de welstandsituatie van het nieuwe pand in zijn omgeving is in de
afwijking onvoldoende belicht. Het bezwaarschrift wordt op dit
punt gegrond verklaard. Het bezwaar tegen de overschrijding van
het bouwvlak is gegrond. Ten onrechte is geen toepassing gegeven
aan de vrijstelling als bedoeld in artikel 21 van het
bestemmingsplan. Resumerend is het bezwaarschrift tegen de
bouwvergunning ontvankelijk, op een onderdeel ongegrond en op twee
onderdelen gegrond.
Het bezwaarschrift gericht tegen de sloopvergunning verklaart de
commissie ontvankelijk doch ongegrond. Reden hiervan is dat de
voorwaarden en uitvoeringsvoorschriften bij de door het college
verleende sloopvergunning voldoende nadere regels zijn gesteld ter
zake van de veiligheid van de nabijgelegen woningen, waardoor een
sloopveiligheidsplan niet noodzakelijk is. De overige bezwaren
zijn van privaatrechtelijke aard."
3. Behandeling van het bezwaarschrift gericht tegen het besluit tot
plaatsing van de objecten Achterzeedijk 63 t/m 69 op de
gemeentelijke monumentenlijst alsmede een verzoek om preadvies ten
behoeve van het bezwaarschrift gericht tegen het besluit tot
plaatsing van het object Achterzeedijk 67 op de gemeentelijke
monumentenlijst
Bij de behandeling van dit agendapunt zijn aanwezig:
Reclamanten: --
Namens de gemeente: de heer Mr. H. Gerritsen, mevrouw D. Verwaard
De voorzitter
opent de hoorzitting en geeft het woord aan de heer Gerritsen.
De heer Gerritsen
verwijst naar de notitie.
De voorzitter
vraagt of de gemeente heeft overwogen de fabriek en de woningen
als monument aan te wijzen, vanwege de ensemblewaarde.
Mevrouw Verwaard
zegt dat het fabriekscomplex uit 1925 al een tijdje een
gemeentelijk monument was.
De voorzitter
vraagt of er nooit een MIP is gedaan, en als deze nooit is gedaan,
wat de reden is om het toch op de gemeentelijke monumentenlijst te
zetten.
Mevrouw Verwaard dat naar aanleiding van het MRP de
monumentencommissie in 1995 een eerste opzet heeft gemaakt. In
1997 is besloten nog een aantal panden als mogelijkheid mee te
nemen; daar vallen deze panden onder.
De voorzitter
bedankt voor de bijdragen en sluit de hoorzitting.
Nadat de commissie in beslotenheid heeft beraadslaagd, brengt zij
het volgende advies uit:
"De commissie verklaart het bezwaar gericht tegen het besluit tot
plaatsing van de objecten Achterzeedijk 63 t/m 69 op de
gemeentelijke monumentenlijst ontvankelijk doch ongegrond gelet op
het feit dat het advies van de monumentencommissie zorgvuldig en
gemotiveerd tot stand is gekomen. Het feit dat de woningen niet
voorkomen op de lijst van het monumenteninventarisatieproject doet
hier niets aan af. De commissie verklaart het bezwaar gericht
tegen het besluit tot plaatsing van het object Achterzeedijk 67 op
de gemeentelijke monumentenlijst niet-ontvankelijk, aangezien de
indiener daarvan geen belanghebbende in de zin van de
Monumentenwet en de daarop gebaseerde gemeentelijke
monumentenverordening en als gevolg daarvan in de zin van artikel
1:2 van de Algemene wet bestuursrecht is."
4. Behandeling van het bezwaarschrift gericht tegen de weigering om
een bouwvergunning voor een balkonwindscherm ten behoeve van het
appartement Serenadelaan 75 af te geven
Bij de behandeling van dit agendapunt zijn aanwezig:
Reclamant: de heer Prof. dr. ir. A. Bakker
Namens de gemeente: de heer Mr. H. Gerritsen
De voorzitter
opent de hoorzitting, geeft een toelichting op de procedure en
geeft het woord aan de heer Bakker.
De heer Bakker
zal niet ingaan op de juridische aspecten. Spreker denkt dat in
procedure een aantal zaken niet goed is gegaan. De aanvraag is in
augustus vorig jaar ingediend. De bouwvergunning is van rechtswege
verleend, omdat de gemeente niet voldaan heeft aan de door de
woningwet gestelde termijnen.
De voorzitter
zegt dat dit termijnen van orde betreft; er staat geen sanctie op
overschrijding. Er is nieuwe de commissie voor Beroep- en
Bezwaarschriften gevormd aan het begin van dit kalenderjaar; er
lag inmiddels een hele stapel bezwaarschriften.
De heer Bakker
gaat niet in op de uitvoering en niet uitvoering van de artikel 19
procedure, waarbij is teruggevallen op een stedenbouwkundig advies
van 1997. De heer Bakker geeft aan dat het niet zijn bedoeling is
om van rechtswege gelijk te krijgen. daar hebben de buren niets
aan. In 1997 heeft de heer Bakker de aanvraag samen met zijn
schoonouders ingediend; nu doet hij het alleen. De heer Bakker
merkt op dat hij formeel geen bezwaar kan maken tegen het advies
van de Welstandscommissie.
De voorzitter
zegt dat dat wel mogelijk is; de heer Bakker kan een
Welstandsadvies vragen aan een andere Welstandscommissie; dat had
de gemeente hem moeten vertellen.
De heer Bakker
verwijt de Welstandscommissie onzorgvuldig handelen. De heer
Bakker is in augustus naar de gemeente gegaan en heeft aangegeven
dat hij eerder een aanvraag heeft gedaan in 1997. De
Welstandscommissie schrijft klakkeloos dat het dezelfde aanvraag
betreft. De heer Bakker laat foto's zien van een vergelijkbare
situatie in de Marjoleinlaan. Dit is een winddicht scherm zonder
stijlen. De aanvraag voor een windscherm op nummer 121 is wel
goedgekeurd. De pilaar heeft (in tegenstelling tot wat door de
gemeente wordt beweerd) geen architectonische aarde; de pilaar zat
niet in het oorspronkelijk ontwerp. Het advies van Welstand ging
over een andere systeem. De heer Bakker voelt zich geschoffeerd
omdat een ambtenaar heeft gezegd dat hij hierover als leek niet
kon oordelen. Het derde argument is gelijke behandeling. De heer
Bakker laat een aantal voorbeelden zien van appartementen waar een
windscherm wel is toegestaan.
De heer Gerritsen
merkt op dat hij nu wordt geconfronteerd met nieuwe argumenten.
Over het windscherm op nummer 121 is de heer Gerritsen niets
bekend.
Voor Marjoleinlaan 23 en 13 is bouwvergunning verleend en ligt er
een positief welstandsadvies.
De heer Gerritsen benadrukt dat de fatale termijn van 13 weken
niet van toepassing is, gelet op het feit dat ten behoeve van een
eventuele vergunningverlening een vrijstelling op grond van de WRO
noodzakelijk zou zijn geweest (artikel 46, derde lid Woningwet).
In zoverre behoeft het in heroverweging te nemen besluit een
nadere, aanvullende motivering.
Wat betreft de gemaakte vergelijking met de balkonschermen aan de
Marjoleinlaan kan worden opgemerkt dat deze aan redelijke eisen
van welstand voldoen onder de voorwaarde dat de schermen in een
donkere kleur zouden worden uitgevoerd. Die eis was ook in de
verleende vergunning opgenomen, en blijkens de bijvoorbeeld door
de heer Bakker overgelegde foto, is een ander conform die eis
uitgevoerd. De vergelijking met de windschermen in het
appartementencomplex gaat evenmin op, daar de vergunningaanvragen
voor een balkonscherm van een positief welstandsadvies zijn
voorzien.
De voorzitter
vraagt of het niet merkwaardig is dat de Welstandscommissie dat
wel goed vindt. Bij de Marjoleinlaan en in Gaatkensoog is een
positief welstandsadvies gegeven. Dat is het verschil met de
situatie van de heer Bakker. Er kan geen sprake zijn van een
vergunning van rechtswege, omdat er strijd is met het
bestemmingsplan. In het besluit moet daar in de heroverweging
nader op worden ingegaan. De voorzitter zegt ter toelichting dat
er een bestaand plan was van 1993 en een nieuw bestemmingsplan in
aanloop. Het nieuwe bestemmingsplan is in 2002 door de raad
goedgekeurd. Dat nieuwe bestemmingsplan geldt pas, als het is
goedgekeurd door GS.
De heer Bakker
vraagt wanneer dat is gebeurd.
De heer Gerritsen
antwoordt dat het bestemmingsplan onlangs is goedgekeurd door GS.
De heer Bakker
vindt dat hij slecht geformeerd is door de gemeente.
De voorzitter
merkt op dat, totdat het nieuwe bestemmingsplan is goedgekeurd,
alle bouwvergunning worden moeten worden aangehouden. De
voorzitter constateert dat dit een bouwaanvraag voor een
windscherm zonder spijlen is; Welstand hanteert wel hetzelfde
argument als vorige keer, toen het een bouwaanvraag voor een
windscherm met spijlen betrof.
De heer Bakker
zegt dat daarover een gesprek is geweest met de
Welstandscommissie; toen is de opmerking gemaakt dat de heer
Bakker dit als leek niet kon beoordelen.
Mevrouw Klein
informeert of de heer Gerritsen contact heeft opgenomen met de
Welstandscommissie.
De heer Gerritsen
antwoordt dat hij dan niet heeft gedaan.
De heer Bakker
merkt op dat hij op 20 november heeft gesproken met de heer De
Graaf van Bouw- en Woningtoezicht. Op 4 december heeft de heer
Bakker met wethouder Silvis gepraat. Het blijkt dat er al op 1
november negatief advies is uitgebracht. Er wordt aangevoerd dat
er sprake zal zijn van vervuiling en spiegeling; daardoor zou dit
als dichte wand worden beschouwd. De heer Bakker vraagt waarom dat
niet voor de situatie in Gaatkensoog geldt.
Mevrouw Klein
vraagt of niet is overwogen om artikel 19 toe te passen.
De voorzitter
constateert dat dit niet is gebeurd, vanwege het negatieve
welstandsadvies.
De heer Gerritsen
zegt dat het besluit in heroverweging nadere motivering behoeft.
De heer Bakker
vraagt of er een welstandsadvies wordt gevraagd.
De heer Gerritsen
antwoordt dat een stedenbouwkundig advies gebruikelijk is.
De heer Bakker
merkt op dat in de notitie staat dat er geen aanleiding is om een
nieuw stedenbouwkundig advies aan te vragen.
De heer Gerritsen
zegt dat er geen aanleiding was, omdat er al strijd was met het
bestemmingsplan en er al een negatief welstandsadvies was.
Mevrouw Klein
merkt op dat er per 1 januari 2003 een nieuwe Woningwet is; op
grond van artikel 44 van de Woningwet kunnen B&W afwijken van het
welstandsadvies. Is dat overwogen?
De heer Gerritsen
antwoordt dat er geen reden was om af te wijken.
De voorzitter
vraagt of, als de heer Bakker de aanvraag nu zou indienen, dit zou
vallen onder vergunningvrije bouwwerken.
De heer Gerritsen
zegt dat de schermen bij Gaatkensoog bouwvergunning plichtig
waren; het betrof een lichte bouwvergunning.
De heer Bakker
merkt op dat B&W kunnen afwijken van het welstandsadvies.
De voorzitter
bedankt voor de bijdragen en sluit de hoorzitting.
Nadat de commissie in beslotenheid heeft beraadslaagd, brengt zij
het volgende advies uit:
"De commissie verklaart het bezwaar ontvankelijk en gegrond. Het
college had zich ervan dienen te vergewissen of het
welstandsadvies op een zorgvuldige wijze tot stand was gekomen.
Het welstandsadvies is echter onvoldoende gemotiveerd en is niet
op een zorgvuldige wijze totstandgekomen, waardoor het bestreden
besluit in strijd is met artikel 3:9 van de Algemene Wet
Bestuursrecht. Daarnaast is het bestreden besluit in strijd met
het gelijkheidsbeginsel. De commissie overweegt dat niet valt uit
te leggen waarom in het ene geval (met name Marjoleinlaan en
Gaatkensoog) wel een windscherm wordt toegestaan en in dit geval
niet."
5. Behandeling van het bezwaarschrift gericht tegen het besluit tot
vergoeding van diverse planschades aan diverse eigenaren/bewoners
van woningen aan het Zevenbergsedijkje te Rotterdam
Bij de behandeling van dit agendapunt zijn aanwezig:
Reclamanten: --
Namens de gemeente: de heer Mr. H. Gerritsen
De voorzitter
opent de hoorzitting en geeft het woord aan de heer Gerritsen.
De heer Gerritsen
merkt op dat er een nadere notitie is gekomen van Bureau Maat &
Ruijgrok met verwijzing naar jurisprudentie. De discussie spitst
zich toe op het beginsel van maximale benutting.
In de notitie voor de commissie is uiteen gezet waarom het
beginsel van maximale benutting op zijn minst twijfelachtig is te
noemen. Die mening is gebaseerd op de geldende jurisprudentie,
alsmede de overgelegde rechtsliteratuur. Daarnaast gaat het in
casu om een vrijstellingsbepaling die volgens het " moederplan" in
een uitwerkingsplan zou moeten worden neergelegd. Zulks heeft
feitelijk niet plaatsgevonden, zodat er geen directe verdergaande
wijzing van het ter plaatse voorheen geldende planologische regime
is aan te wijzen, die bij een vergelijking tussen oud en nieuw zou
kunnen worden gebruikt.
De overgelegde uitspraak van de Raad van State lijkt te bevestigen
dat uitgegaan moet worden van het beginsel van een maximale
invulling. In die uitspraak wordt echter ook verwezen naar de
uitspraak van de Afdeling van 27 september 1999, Bouwrecht 2000.
676 (bijlage). Nu feitelijk de invulling van het gebied op de
huidige wijze heeft plaatsgevonden en er geen vrijstellings
mogelijkheid als door reclamant is bedoeld, in één van de
uitwerkingsplannen is opgenomen, kan een en ander - in het licht
van de laatst aangehaalde uitspraak - géén rol spelen bij de
vergelijking van planologische regimes. De raad heeft aldus een
juist besluit op het ingediende verzoek om een vergoeding van
planschade genomen.
De voorzitter
constateert dat de heer Gerritsen aangeeft dat B&W het
bestemmingsplan hebben uitgewerkt op grond van artikel 5 van het
Moederplan. In lid 3 van artikel 5 staat het woord dient.
De heer Gerritsen
zegt dat B&W daar geen gevolg aan hebben gegeven. GS hebben de
uitwerking van het plan goedgekeurd. Er zijn twee
uitwerkingsplannen, die samen het gehele bedrijventerrein
Cornelisland bestrijken. Daarnaast is geen
vrijstellingsmogelijkheid tot een bouwhoogte van 25 meter.
Daarnaast is het gebied geheel ingevuld.
De voorzitter
merkt op dat er een bouwer kan komen die constateert dat het
uitwerkingsplan strijdig is met het moederplan.
De heer Gerritsen
zegt dat B&W een gemotiveerd beslissing op nemen. Dan moet er toch
een nieuwe plan komen, en dat is er nog niet. Het moet dan gaan om
een bestaand gebouw wat hoger moet worden.
De voorzitter
vraagt hoe een weigering van een vrijstelling wordt
beargumenteerd. Het Moederplan schrijft voor dat het in het
uitwerkingsplan wordt opgenomen.
Mevrouw Zwalve
vraagt naar de achtergrond van de uitwerkingsregel; of het bewust
niet opgenomen in de uitwerkingsplannen?
De heer Gerritsen
kan daar geen antwoord op geven.
De voorzitter
vraagt of de heer Gerritsen in zijn notitie doelt op de uitspraak
van 27 september 1999.
De heer Gerritsen
antwoordt dat Maat & Ruijgrok verwijzen naar de uitspraak van
2003. Uitgaande van die uitspraak kan niet ongeclausuleerd in alle
gevallen worden uitgegaan van een maximale invulling, zowel bij
het oude als het nieuwe planologisch regime. De Afdeling verwijst
in dezelfde uitspraak die aangehaald wordt door Maat & Ruijgrok,
naar een uitspraak van 27 september 1999. Dat onderstreept de
stelling dat er niet altijd moet worden uitgegaan van een maximale
invulling van het nieuwe planologisch regime.
De voorzitter
leest de uitspraak van 2003 voor: "Het oordeel van de rechtbank
dat appellant ten onrechte is uitgegaan van de feitelijke situatie
en niet van de maximale mogelijkheden van het nieuwe
bestemmingsplan is dan ook juist." Er staat dat deze zaak dan ook
wezenlijk verschilt van die waarin de afdeling uitspraak heeft
gedaan op 27 september 1999. De voorzitter constateert dat de heer
Gerritsen aangeeft dat er niet altijd hoeft te worden uitgegaan
van de maximale mogelijkheden van het bestemmingsplan.
De voorzitter constateert dat zegt Maat & Ruijgrok in het
bezwaarschrift argumenten van stank, geur en milieu hinder
aanhalen en de schade beoordelingscommissie verwijt dat daar
onvoldoende aandacht aan is besteed.
De heer Gerritsen
zegt dat er wel degelijk is gekeken hoe de milieucategorieën zijn
verdeeld over het bedrijventerrein.
De voorzitter
verzoekt de planschadeverordening te overleggen aan de commissie.
De voorzitter wijst tenslotte op de uitspraak van de Hoge Raad
over het betalen van planschade door projectontwikkelaars. De
voorzitter bedankt voor de bijdragen en sluit de hoorzitting.
Nadat de commissie in beslotenheid heeft beraadslaagd, brengt zij
het volgende advies uit:
"De commissie verklaart het bezwaar ontvankelijk. De
planschadedeskundige aan wie de gemeenteraad in casu om advies
heeft gevraagd, gaat volgens de commissie onvoldoende in op de
milieuhinderaspecten (stank en geur). De commissie adviseert de
gemeenteraad om bij de betreffende planschadedeskundige, alvorens
het besluit op bezwaarschrift wordt genomen, nader advies in te
winnen over de voornoemde milieuhinderaspecten en dit advies bij
de heroverweging te betrekken. Het bezwaarschrift is op dit
onderdeel derhalve gegrond, edoch voor het overige ongegrond.
Wellicht ten overvloede merkt de commissie op dat de
vrijstellingsbepaling die is opgenomen in artikel 5 lid 7 van het
moederplan, niet is opgenomen in het uitwerkingsplan. De commissie
stelt voor de betreffende bepaling te schrappen uit het moederplan
of een en ander dusdanig te formuleren dat het moederplan in
overeenstemming komt met het uitwerkingsplan."
6. Vaststellen van het verslag van de vergadering van 15 mei jl.
Op pagina 2 (9^e regel van boven) moet staan: bedoeling (in plaats
van bedeling).
Op pagina 4 (laatste regel) en 5 moet staan:
"Naar het inzicht van de heer Den Ouden zou de
vrijstellingsprocedure wel van toepassing moeten zijn; er wordt
voldaan aan de 10 % eis, en aan het aantal m2 en m3.
In regel 7 op pagina 5 moet staan: "Er is geprobeerd in de stijl
van de woningen een fatsoenlijke aanbouw te realiseren."
Na opname van deze wijzigingen wordt het verslag vastgesteld.
7. Mededelingen.
De voorzitter
deelt mee dat hij in de vergadering van november afwezig is.
De kennelijk niet ontvankelijke bezwaarschriften worden aan de
voorzitter van de commissie voorgelegd. De reclamanten worden niet
uitgenodigd voor een hoorzitting. De voorzitter beslist hierover.
Bij een termijnoverschrijding van enkele dagen wordt het bezwaar
wel in de commissie behandeld.
8. Rondvraag
Geen van de commissieleden wenst gebruik te maken van de
rondvraag.
9. Sluiting
De voorzitter sluit de vergadering.
Gemeente Barendrecht