Gemeente Barendrecht

Verslag van de openbare vergadering van de commissie voor de bezwaar- en beroepschriften, gehouden op 19 juni 2003 in het gemeentehuis te Barendrecht.

Aanwezig: de heer mr. M.J.J.M. Boelen (voorzitter), mevrouw mr. A. Elders
mevrouw mr. I.C.G. Klein-Hendriks
mevrouw mr. H.J Zwalve-Erades (leden)
de heer mr. M. van Putten (secretaris)
mevrouw L. van Zuijdam
mevrouw H.E.G. de Beij (notulist).

1. Opening.
De voorzitter
opent de vergadering en heet de aanwezigen welkom.
2. Behandeling van de bezwaarschriften gericht tegen de sloopvergunning alsmede de bouwvergunning voor een woning op het perceel Van Hogendorpsingel 6
Bij de behandeling van dit agendapunt zijn aanwezig: Reclamanten: de heer R.M. de Koning, de heer G.H.H. Faas Namens reclamanten: mevrouw Mr. F.J. de Valck (Advocatenkantoor Kneppelhout en Korthals)
Namens vergunninghouder: de heer R.J. van Katwijk (architect) Namens de gemeente: de heer Mr. H. Gerritsen De voorzitter
opent de hoorzitting, geeft een toelichting op de procedure en geeft het woord aan mevrouw De Valck.
Voor de pleitnota van mevrouw De Valck wordt verwezen naar bijlage
1.
De heer Gerritsen
merkt op dat de gemeente op 19 mei 2003 een nieuwe bouwtekening heeft ontvangen voor het woonhuis, hierin wordt een breedte van 15 meter aangegeven. Hiermee wordt voldaan aan de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. Hoe een en ander praktisch zal worden afgewikkeld, is nog niet bekend.
Er is vrijstelling verleend voor de dakkapel. De voorzieningenrechter te Rotterdam heeft geen reden gezien de bouwvergunning te schorsen. De dakkapellen voldoen aan redelijke eisen van welstand. Inzake de bouwvergunning zal het besluit in heroverweging nader worden gemotiveerd. Voor wat betreft de sloopvergunning is er voldaan aan de eisen van veiligheid. De heer Gerritsen verwijst naar de uitspraak van de voorzieningenrechter. De bouwvergunning en sloopvergunning zijn op de juiste wijze verleend.
De heer Van Katwijk
merkt op dat een aantal punten bij de
voorzieningenrechter aan de orde is geweest. Er waren een paar punten over. Het bebouwingsvlak blijft (onder verwijzing naar de nieuwe tekeningen) toch binnen de 15 meter. De dakkapellen voldoen precies aan de eisen. De formulering van het welstandsadvies zou herzien worden. Naar aanleiding van de opmerking over een "gat in de gevel" merkt de heer Van Katwijk op dat bij dit pand de hele gevel door loopt.
Mevrouw De Valck
merkt op dat zij heeft bedoeld een gat in het straatbeeld van de gevels.
De heer Van Katwijk
zegt dat de afrit een meter opschuift en komt waar deze hoort te zijn. De constructie van het dak is nagenoeg hetzelfde als die van het huis op de hoek. Het is juist een evenwichtig beeld: een halve plus een hele verdieping met een kap.
Mevrouw De Valck
is verbaasd dat de Welstandscommissie dat dak wel in overeenstemming vindt met de eisen van welstand. De voorzitter
verwijst naar de uitspraak van de President van de rechtbank en is verbaasd dat mevrouw De Valck niet reageert op wat de president heeft gezegd.
Mevrouw De Valck
wil graag de mening van de commissie horen. Er zijn twee procedures. Spreker is het niet eens met de opmerkingen over de sloopvergunning.
De heer Van Katwijk
geeft aan dat het lichte huizen zijn. Er is geen zwaar materiaal nodig.
De voorzitter
constateert dat na aanvraag voor de bouwvergunning de gemeente in haar brief van 9 augustus 2002 aangeeft dat het bouwplan niet in overeenstemming is met het bestemmingsplan en derhalve de zaak wordt aangehouden en eerst artikel 15 en artikel 21 van het bestemmingsplan moet worden toegepast. Met die mededeling gebeurt verder niets en daarover is niets terug te inden in de bouwvergunning zelf.
De heer Gerritsen
neemt aan dat dit over het hoofd is gezien. Als de bouwvergunning zo in stand blijft, moet de gemeente binnenplanse vrijstelling verlenen.
De heer Van Katwijk
geeft aan dat dat erin stond omdat de dakhelling niet aan het bestemmingsplan zou voldoen. Dat klopte niet; de dakhelling voldeed precies aan de eisen.
Mevrouw De Valck
zegt naar aanleiding van de opmerking van de heer Gerritsen dat schorsing alleen zou zien op de overschrijding. Dat is niet helemaal waar. Een heel belangrijk argument is de afwijking van het welstandsadvies; daar is geen goede motivering voor. De voorzitter
bedankt voor de bijdragen en sluit de hoorzitting. Nadat de commissie in beslotenheid heeft beraadslaagd, brengt zij het volgende advies uit:
"De commissie verklaart het bezwaarschrift tegen de bouwvergunning ontvankelijk. Voorzover het bezwaar zich richt tegen de verleende vrijstelling van het bestemmingsplan "Zuid", ex artikel 2 aanhef sub c van de voorschriften van dit bestemmingsplan, verklaart de commissie het ongegrond. Onder verwijzing naar de uitspraak van de voorzieningenrechter kan vrijstelling verleend worden, indien men deze voldoende motiveert. De commissie is met de voorzieningenrechter van mening dat in casu het besluit tot het verlenen van de vrijstelling voldoende zorgvuldig is gemotiveerd. Een dergelijke motivering heeft echter niet plaatsgevonden bij de afwijking van het welstandsadvies. Het welstandsadvies zelf is onvoldoende gemotiveerd en in zichzelf tegenstrijdig. Mede als gevolg hiervan, maar ook anderszins is de afwijking door het college van het welstandsadvies onvoldoende gemotiveerd. Met name de welstandsituatie van het nieuwe pand in zijn omgeving is in de afwijking onvoldoende belicht. Het bezwaarschrift wordt op dit punt gegrond verklaard. Het bezwaar tegen de overschrijding van het bouwvlak is gegrond. Ten onrechte is geen toepassing gegeven aan de vrijstelling als bedoeld in artikel 21 van het bestemmingsplan. Resumerend is het bezwaarschrift tegen de bouwvergunning ontvankelijk, op een onderdeel ongegrond en op twee onderdelen gegrond.
Het bezwaarschrift gericht tegen de sloopvergunning verklaart de commissie ontvankelijk doch ongegrond. Reden hiervan is dat de voorwaarden en uitvoeringsvoorschriften bij de door het college verleende sloopvergunning voldoende nadere regels zijn gesteld ter zake van de veiligheid van de nabijgelegen woningen, waardoor een sloopveiligheidsplan niet noodzakelijk is. De overige bezwaren zijn van privaatrechtelijke aard."

3. Behandeling van het bezwaarschrift gericht tegen het besluit tot plaatsing van de objecten Achterzeedijk 63 t/m 69 op de gemeentelijke monumentenlijst alsmede een verzoek om preadvies ten behoeve van het bezwaarschrift gericht tegen het besluit tot plaatsing van het object Achterzeedijk 67 op de gemeentelijke monumentenlijst
Bij de behandeling van dit agendapunt zijn aanwezig: Reclamanten: --
Namens de gemeente: de heer Mr. H. Gerritsen, mevrouw D. Verwaard De voorzitter
opent de hoorzitting en geeft het woord aan de heer Gerritsen. De heer Gerritsen
verwijst naar de notitie.
De voorzitter
vraagt of de gemeente heeft overwogen de fabriek en de woningen als monument aan te wijzen, vanwege de ensemblewaarde. Mevrouw Verwaard
zegt dat het fabriekscomplex uit 1925 al een tijdje een gemeentelijk monument was.
De voorzitter
vraagt of er nooit een MIP is gedaan, en als deze nooit is gedaan, wat de reden is om het toch op de gemeentelijke monumentenlijst te zetten.
Mevrouw Verwaard dat naar aanleiding van het MRP de monumentencommissie in 1995 een eerste opzet heeft gemaakt. In 1997 is besloten nog een aantal panden als mogelijkheid mee te nemen; daar vallen deze panden onder.
De voorzitter
bedankt voor de bijdragen en sluit de hoorzitting. Nadat de commissie in beslotenheid heeft beraadslaagd, brengt zij het volgende advies uit:
"De commissie verklaart het bezwaar gericht tegen het besluit tot plaatsing van de objecten Achterzeedijk 63 t/m 69 op de gemeentelijke monumentenlijst ontvankelijk doch ongegrond gelet op het feit dat het advies van de monumentencommissie zorgvuldig en gemotiveerd tot stand is gekomen. Het feit dat de woningen niet voorkomen op de lijst van het monumenteninventarisatieproject doet hier niets aan af. De commissie verklaart het bezwaar gericht tegen het besluit tot plaatsing van het object Achterzeedijk 67 op de gemeentelijke monumentenlijst niet-ontvankelijk, aangezien de indiener daarvan geen belanghebbende in de zin van de Monumentenwet en de daarop gebaseerde gemeentelijke monumentenverordening en als gevolg daarvan in de zin van artikel
1:2 van de Algemene wet bestuursrecht is."
4. Behandeling van het bezwaarschrift gericht tegen de weigering om een bouwvergunning voor een balkonwindscherm ten behoeve van het appartement Serenadelaan 75 af te geven
Bij de behandeling van dit agendapunt zijn aanwezig: Reclamant: de heer Prof. dr. ir. A. Bakker
Namens de gemeente: de heer Mr. H. Gerritsen De voorzitter
opent de hoorzitting, geeft een toelichting op de procedure en geeft het woord aan de heer Bakker.
De heer Bakker
zal niet ingaan op de juridische aspecten. Spreker denkt dat in procedure een aantal zaken niet goed is gegaan. De aanvraag is in augustus vorig jaar ingediend. De bouwvergunning is van rechtswege verleend, omdat de gemeente niet voldaan heeft aan de door de woningwet gestelde termijnen.
De voorzitter
zegt dat dit termijnen van orde betreft; er staat geen sanctie op overschrijding. Er is nieuwe de commissie voor Beroep- en Bezwaarschriften gevormd aan het begin van dit kalenderjaar; er lag inmiddels een hele stapel bezwaarschriften. De heer Bakker
gaat niet in op de uitvoering en niet uitvoering van de artikel 19 procedure, waarbij is teruggevallen op een stedenbouwkundig advies van 1997. De heer Bakker geeft aan dat het niet zijn bedoeling is om van rechtswege gelijk te krijgen. daar hebben de buren niets aan. In 1997 heeft de heer Bakker de aanvraag samen met zijn schoonouders ingediend; nu doet hij het alleen. De heer Bakker merkt op dat hij formeel geen bezwaar kan maken tegen het advies van de Welstandscommissie.
De voorzitter
zegt dat dat wel mogelijk is; de heer Bakker kan een Welstandsadvies vragen aan een andere Welstandscommissie; dat had de gemeente hem moeten vertellen.
De heer Bakker
verwijt de Welstandscommissie onzorgvuldig handelen. De heer Bakker is in augustus naar de gemeente gegaan en heeft aangegeven dat hij eerder een aanvraag heeft gedaan in 1997. De Welstandscommissie schrijft klakkeloos dat het dezelfde aanvraag betreft. De heer Bakker laat foto's zien van een vergelijkbare situatie in de Marjoleinlaan. Dit is een winddicht scherm zonder stijlen. De aanvraag voor een windscherm op nummer 121 is wel goedgekeurd. De pilaar heeft (in tegenstelling tot wat door de gemeente wordt beweerd) geen architectonische aarde; de pilaar zat niet in het oorspronkelijk ontwerp. Het advies van Welstand ging over een andere systeem. De heer Bakker voelt zich geschoffeerd omdat een ambtenaar heeft gezegd dat hij hierover als leek niet kon oordelen. Het derde argument is gelijke behandeling. De heer Bakker laat een aantal voorbeelden zien van appartementen waar een windscherm wel is toegestaan.
De heer Gerritsen
merkt op dat hij nu wordt geconfronteerd met nieuwe argumenten. Over het windscherm op nummer 121 is de heer Gerritsen niets bekend.
Voor Marjoleinlaan 23 en 13 is bouwvergunning verleend en ligt er een positief welstandsadvies.
De heer Gerritsen benadrukt dat de fatale termijn van 13 weken niet van toepassing is, gelet op het feit dat ten behoeve van een eventuele vergunningverlening een vrijstelling op grond van de WRO noodzakelijk zou zijn geweest (artikel 46, derde lid Woningwet). In zoverre behoeft het in heroverweging te nemen besluit een nadere, aanvullende motivering.
Wat betreft de gemaakte vergelijking met de balkonschermen aan de Marjoleinlaan kan worden opgemerkt dat deze aan redelijke eisen van welstand voldoen onder de voorwaarde dat de schermen in een donkere kleur zouden worden uitgevoerd. Die eis was ook in de verleende vergunning opgenomen, en blijkens de bijvoorbeeld door de heer Bakker overgelegde foto, is een ander conform die eis uitgevoerd. De vergelijking met de windschermen in het appartementencomplex gaat evenmin op, daar de vergunningaanvragen voor een balkonscherm van een positief welstandsadvies zijn voorzien.
De voorzitter
vraagt of het niet merkwaardig is dat de Welstandscommissie dat wel goed vindt. Bij de Marjoleinlaan en in Gaatkensoog is een positief welstandsadvies gegeven. Dat is het verschil met de situatie van de heer Bakker. Er kan geen sprake zijn van een vergunning van rechtswege, omdat er strijd is met het bestemmingsplan. In het besluit moet daar in de heroverweging nader op worden ingegaan. De voorzitter zegt ter toelichting dat er een bestaand plan was van 1993 en een nieuw bestemmingsplan in aanloop. Het nieuwe bestemmingsplan is in 2002 door de raad goedgekeurd. Dat nieuwe bestemmingsplan geldt pas, als het is goedgekeurd door GS.
De heer Bakker
vraagt wanneer dat is gebeurd.
De heer Gerritsen
antwoordt dat het bestemmingsplan onlangs is goedgekeurd door GS. De heer Bakker
vindt dat hij slecht geformeerd is door de gemeente. De voorzitter
merkt op dat, totdat het nieuwe bestemmingsplan is goedgekeurd, alle bouwvergunning worden moeten worden aangehouden. De voorzitter constateert dat dit een bouwaanvraag voor een windscherm zonder spijlen is; Welstand hanteert wel hetzelfde argument als vorige keer, toen het een bouwaanvraag voor een windscherm met spijlen betrof.
De heer Bakker
zegt dat daarover een gesprek is geweest met de Welstandscommissie; toen is de opmerking gemaakt dat de heer Bakker dit als leek niet kon beoordelen.
Mevrouw Klein
informeert of de heer Gerritsen contact heeft opgenomen met de Welstandscommissie.
De heer Gerritsen
antwoordt dat hij dan niet heeft gedaan.
De heer Bakker
merkt op dat hij op 20 november heeft gesproken met de heer De Graaf van Bouw- en Woningtoezicht. Op 4 december heeft de heer Bakker met wethouder Silvis gepraat. Het blijkt dat er al op 1 november negatief advies is uitgebracht. Er wordt aangevoerd dat er sprake zal zijn van vervuiling en spiegeling; daardoor zou dit als dichte wand worden beschouwd. De heer Bakker vraagt waarom dat niet voor de situatie in Gaatkensoog geldt. Mevrouw Klein
vraagt of niet is overwogen om artikel 19 toe te passen. De voorzitter
constateert dat dit niet is gebeurd, vanwege het negatieve welstandsadvies.
De heer Gerritsen
zegt dat het besluit in heroverweging nadere motivering behoeft. De heer Bakker
vraagt of er een welstandsadvies wordt gevraagd. De heer Gerritsen
antwoordt dat een stedenbouwkundig advies gebruikelijk is. De heer Bakker
merkt op dat in de notitie staat dat er geen aanleiding is om een nieuw stedenbouwkundig advies aan te vragen. De heer Gerritsen
zegt dat er geen aanleiding was, omdat er al strijd was met het bestemmingsplan en er al een negatief welstandsadvies was. Mevrouw Klein
merkt op dat er per 1 januari 2003 een nieuwe Woningwet is; op grond van artikel 44 van de Woningwet kunnen B&W afwijken van het welstandsadvies. Is dat overwogen?
De heer Gerritsen
antwoordt dat er geen reden was om af te wijken. De voorzitter
vraagt of, als de heer Bakker de aanvraag nu zou indienen, dit zou vallen onder vergunningvrije bouwwerken.
De heer Gerritsen
zegt dat de schermen bij Gaatkensoog bouwvergunning plichtig waren; het betrof een lichte bouwvergunning. De heer Bakker
merkt op dat B&W kunnen afwijken van het welstandsadvies. De voorzitter
bedankt voor de bijdragen en sluit de hoorzitting. Nadat de commissie in beslotenheid heeft beraadslaagd, brengt zij het volgende advies uit:
"De commissie verklaart het bezwaar ontvankelijk en gegrond. Het college had zich ervan dienen te vergewissen of het welstandsadvies op een zorgvuldige wijze tot stand was gekomen. Het welstandsadvies is echter onvoldoende gemotiveerd en is niet op een zorgvuldige wijze totstandgekomen, waardoor het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:9 van de Algemene Wet Bestuursrecht. Daarnaast is het bestreden besluit in strijd met het gelijkheidsbeginsel. De commissie overweegt dat niet valt uit te leggen waarom in het ene geval (met name Marjoleinlaan en Gaatkensoog) wel een windscherm wordt toegestaan en in dit geval niet."

5. Behandeling van het bezwaarschrift gericht tegen het besluit tot vergoeding van diverse planschades aan diverse eigenaren/bewoners van woningen aan het Zevenbergsedijkje te Rotterdam Bij de behandeling van dit agendapunt zijn aanwezig: Reclamanten: --
Namens de gemeente: de heer Mr. H. Gerritsen De voorzitter
opent de hoorzitting en geeft het woord aan de heer Gerritsen. De heer Gerritsen
merkt op dat er een nadere notitie is gekomen van Bureau Maat & Ruijgrok met verwijzing naar jurisprudentie. De discussie spitst zich toe op het beginsel van maximale benutting. In de notitie voor de commissie is uiteen gezet waarom het beginsel van maximale benutting op zijn minst twijfelachtig is te noemen. Die mening is gebaseerd op de geldende jurisprudentie, alsmede de overgelegde rechtsliteratuur. Daarnaast gaat het in casu om een vrijstellingsbepaling die volgens het " moederplan" in een uitwerkingsplan zou moeten worden neergelegd. Zulks heeft feitelijk niet plaatsgevonden, zodat er geen directe verdergaande wijzing van het ter plaatse voorheen geldende planologische regime is aan te wijzen, die bij een vergelijking tussen oud en nieuw zou kunnen worden gebruikt.
De overgelegde uitspraak van de Raad van State lijkt te bevestigen dat uitgegaan moet worden van het beginsel van een maximale invulling. In die uitspraak wordt echter ook verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 27 september 1999, Bouwrecht 2000. 676 (bijlage). Nu feitelijk de invulling van het gebied op de huidige wijze heeft plaatsgevonden en er geen vrijstellings mogelijkheid als door reclamant is bedoeld, in één van de uitwerkingsplannen is opgenomen, kan een en ander - in het licht van de laatst aangehaalde uitspraak - géén rol spelen bij de vergelijking van planologische regimes. De raad heeft aldus een juist besluit op het ingediende verzoek om een vergoeding van planschade genomen.
De voorzitter
constateert dat de heer Gerritsen aangeeft dat B&W het bestemmingsplan hebben uitgewerkt op grond van artikel 5 van het Moederplan. In lid 3 van artikel 5 staat het woord dient. De heer Gerritsen
zegt dat B&W daar geen gevolg aan hebben gegeven. GS hebben de uitwerking van het plan goedgekeurd. Er zijn twee uitwerkingsplannen, die samen het gehele bedrijventerrein Cornelisland bestrijken. Daarnaast is geen
vrijstellingsmogelijkheid tot een bouwhoogte van 25 meter. Daarnaast is het gebied geheel ingevuld.
De voorzitter
merkt op dat er een bouwer kan komen die constateert dat het uitwerkingsplan strijdig is met het moederplan. De heer Gerritsen
zegt dat B&W een gemotiveerd beslissing op nemen. Dan moet er toch een nieuwe plan komen, en dat is er nog niet. Het moet dan gaan om een bestaand gebouw wat hoger moet worden.
De voorzitter
vraagt hoe een weigering van een vrijstelling wordt beargumenteerd. Het Moederplan schrijft voor dat het in het uitwerkingsplan wordt opgenomen.
Mevrouw Zwalve
vraagt naar de achtergrond van de uitwerkingsregel; of het bewust niet opgenomen in de uitwerkingsplannen?
De heer Gerritsen
kan daar geen antwoord op geven.
De voorzitter
vraagt of de heer Gerritsen in zijn notitie doelt op de uitspraak van 27 september 1999.
De heer Gerritsen
antwoordt dat Maat & Ruijgrok verwijzen naar de uitspraak van 2003. Uitgaande van die uitspraak kan niet ongeclausuleerd in alle gevallen worden uitgegaan van een maximale invulling, zowel bij het oude als het nieuwe planologisch regime. De Afdeling verwijst in dezelfde uitspraak die aangehaald wordt door Maat & Ruijgrok, naar een uitspraak van 27 september 1999. Dat onderstreept de stelling dat er niet altijd moet worden uitgegaan van een maximale invulling van het nieuwe planologisch regime. De voorzitter
leest de uitspraak van 2003 voor: "Het oordeel van de rechtbank dat appellant ten onrechte is uitgegaan van de feitelijke situatie en niet van de maximale mogelijkheden van het nieuwe bestemmingsplan is dan ook juist." Er staat dat deze zaak dan ook wezenlijk verschilt van die waarin de afdeling uitspraak heeft gedaan op 27 september 1999. De voorzitter constateert dat de heer Gerritsen aangeeft dat er niet altijd hoeft te worden uitgegaan van de maximale mogelijkheden van het bestemmingsplan. De voorzitter constateert dat zegt Maat & Ruijgrok in het bezwaarschrift argumenten van stank, geur en milieu hinder aanhalen en de schade beoordelingscommissie verwijt dat daar onvoldoende aandacht aan is besteed.
De heer Gerritsen
zegt dat er wel degelijk is gekeken hoe de milieucategorieën zijn verdeeld over het bedrijventerrein.
De voorzitter
verzoekt de planschadeverordening te overleggen aan de commissie. De voorzitter wijst tenslotte op de uitspraak van de Hoge Raad over het betalen van planschade door projectontwikkelaars. De voorzitter bedankt voor de bijdragen en sluit de hoorzitting. Nadat de commissie in beslotenheid heeft beraadslaagd, brengt zij het volgende advies uit:
"De commissie verklaart het bezwaar ontvankelijk. De planschadedeskundige aan wie de gemeenteraad in casu om advies heeft gevraagd, gaat volgens de commissie onvoldoende in op de milieuhinderaspecten (stank en geur). De commissie adviseert de gemeenteraad om bij de betreffende planschadedeskundige, alvorens het besluit op bezwaarschrift wordt genomen, nader advies in te winnen over de voornoemde milieuhinderaspecten en dit advies bij de heroverweging te betrekken. Het bezwaarschrift is op dit onderdeel derhalve gegrond, edoch voor het overige ongegrond. Wellicht ten overvloede merkt de commissie op dat de vrijstellingsbepaling die is opgenomen in artikel 5 lid 7 van het moederplan, niet is opgenomen in het uitwerkingsplan. De commissie stelt voor de betreffende bepaling te schrappen uit het moederplan of een en ander dusdanig te formuleren dat het moederplan in overeenstemming komt met het uitwerkingsplan."
6. Vaststellen van het verslag van de vergadering van 15 mei jl. Op pagina 2 (9^e regel van boven) moet staan: bedoeling (in plaats van bedeling).
Op pagina 4 (laatste regel) en 5 moet staan: "Naar het inzicht van de heer Den Ouden zou de vrijstellingsprocedure wel van toepassing moeten zijn; er wordt voldaan aan de 10 % eis, en aan het aantal m2 en m3. In regel 7 op pagina 5 moet staan: "Er is geprobeerd in de stijl van de woningen een fatsoenlijke aanbouw te realiseren." Na opname van deze wijzigingen wordt het verslag vastgesteld.
7. Mededelingen.
De voorzitter
deelt mee dat hij in de vergadering van november afwezig is. De kennelijk niet ontvankelijke bezwaarschriften worden aan de voorzitter van de commissie voorgelegd. De reclamanten worden niet uitgenodigd voor een hoorzitting. De voorzitter beslist hierover. Bij een termijnoverschrijding van enkele dagen wordt het bezwaar wel in de commissie behandeld.

8. Rondvraag
Geen van de commissieleden wenst gebruik te maken van de rondvraag.

9. Sluiting

De voorzitter sluit de vergadering.