Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AF5538 Zaaknr: C01/340HR
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 13-06-2003
Datum publicatie: 20-06-2003
Soort zaak: civiel - civiel overig
Soort procedure: cassatie
13 juni 2003
Eerste Kamer
Nr. C01/340HR
MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
B.V., voorheen genaamd B.V.,
gevestigd te ,
EISERES tot cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. M.J. Schenck,
thans mr. M. Ynzonides,
t e g e n
1. V.O.F.,
gevestigd te ,
2. B.V.,
gevestigd te ,
3. B.V.,
gevestigd te ,
VERWEERSTERS in cassatie,
advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseres tot cassatie - verder te noemen: - heeft bij exploit
van 15 maart 1996 verweersters in cassatie - verder te noemen:
c.s. - gedagvaard voor de Rechtbank te Groningen. Na
wijziging van eis heeft gevorderd:
1. voor recht te verklaren dat c.s. aansprakelijk zijn
voor de ontstane schade aan Loods nummer 2 aan de te
van , welke schade is ontstaan in het kader van de
werkzaamheden die door c.s. zijn uitgevoerd;
2. c.s. te veroordelen f 142.667,10, vermeerderd met een
bedrag van f 8.440,01 aan buitengerechtelijke incassokosten alsmede
vermeerderd met de wettelijke rente aan te betalen.
c.s. hebben de vordering bestreden.
Na een tussenvonnis van 16 mei 1997 heeft de Rechtbank bij eindvonnis
van 14 november 1997 de vordering afgewezen.
Tegen beide vonnissen van de Rechtbank heeft hoger beroep
ingesteld bij het Gerechtshof te Leeuwarden. In hoger beroep heeft
zijn eis vermeerderd en de grondslag van de eis aangevuld,
als nader vermeld in de memorie van grieven. c.s. hebben
voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij tussenarrest van 18 oktober 2000 heeft het Hof de zaak naar de rol
verwezen teneinde partijen in de gelegenheid te stellen bij akte
nadere informatie te verstrekken zoals in zijn arrest onder 6 bedoeld.
Nadat partijen ingevolge het tussenarrest een akte hadden genomen
heeft het Hof bij eindarrest van 25 juli 2001 de vonnissen waarvan
beroep bekrachtigd en de in hoger beroep vermeerderde vordering
afgewezen.
De arresten van het Hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen zowel het tussenarrest als tegen het eindarrest heeft
beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest
gehecht en maakt daarvan deel uit.
c.s. hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor
mede door mr. M. van den Steenhoven, advocaat bij de Hoge
Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal D.W.F. Verkade strekt tot
verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten en omstandigheden
vermeld in de nrs 2.1 tot en met 2.5 van de conclusie van de
Advocaat-Generaal. Kort gezegd gaat het in deze zaak om het volgende.
Tijdens door c.s. uitgevoerde dakbedekkingswerkzaamheden
aan een loods van zijn boorkrullen in de loods terecht
gekomen, waardoor (potentieel grote) schade is, of kan zijn,
toegebracht aan aldaar opgeslagen tabaksbladeren van Koninklijke
Theodorus Niemeyer B.V. Tevoren hadden partijen, na correspondentie
over en weer, op 30 juni 1995 een contract ondertekend, waarin is
verwezen naar documenten met onderling (uiterst) tegenstrijdige
aansprakelijkheidsvoorwaarden. In de Algemene Voorwaarden van
c.s. gaat het om een aansprakelijkheidsbeperkende
clausule (art. 9.1: "Opdrachtnemer is slechts aansprakelijk voor
directe of indirecte schade aan het werk en/of derden voor zover
ontstaan door grove schuld van opdrachtnemer of van hen die door
opdrachtnemer te werk zijn gesteld op de aan haar opgedragen
werkzaamheden met dien verstande dat voor vergoeding alleen in
aanmerking komt die schade waartegen opdrachtnemer verzekerd is, dan
wel redelijkerwijs gezien de in de branche geldende gebruiken,
verzekerd had behoren te zijn."); de clausule in de Technische
Omschrijving van verzwaart juist de aansprakelijkheid van
c.s. (art. 7: "De aannemer vrijwaart de opdrachtgever
vanaf de datum van aanvang van de werkzaamheden tot en met de datum
van oplevering, voor alle aanspraken van derden, waaronder alle
schaden, van welke aard ook, welke uit de ingebruikneming van het werk
mocht(en) voortvloeien en voor de mogelijke schade ontstaan door zijn
werkzaamheden aan de produkten welke opgeslagen zijn in de loods.").
Partijen strijden over de vraag welke clausule prevaleert en over de
vraag of art. 6:225 BW hierbij een rol speelt.
3.2 heeft gesteld dat bij de uitvoering van de
aannemingsovereenkomst schade is veroorzaakt aan de in de loods
opgeslagen tabaksbladeren en heeft gevorderd als onder 1 is
weergegeven, hetgeen samengevat neerkomt op de vordering voor recht te
verklaren dat c.s. voor de schade aansprakelijk is.
De Rechtbank heeft de vordering van afgewezen, daarbij
oordelende dat onvoldoende duidelijk is geworden, in hoeverre
door Niemeyer aansprakelijk is gesteld.
In hoger beroep heeft het Hof, na een tussenarrest te hebben gewezen,
bij eindarrest het vonnis van Rechtbank, op andere gronden dan die van
de Rechtbank, bekrachtigd.
3.3 In rov. 3 van zijn tussenarrest heeft het Hof vastgesteld dat
partijen zich over en weer beroepen op de telkens voor hen meest
gunstige regeling van de onder 3.1 geciteerde voorwaarden en wel in
die zin dat zich beroept op de regeling vervat in art. 7 van
de Technische Omschrijving van het werk, terwijl c.s.
zich van haar kant ter afwering van de vordering van beroept
op art. 9.1 van de Algemene Voorwaarden dat de (uitsluiting van de)
aansprakelijkheid regelt. Het Hof heeft vervolgens geoordeeld dat de
Technische Omschrijving en de Algemene Voorwaarden (beide) deel
uitmaken van de overeenkomst. Het contract van aanneming, dat op 30
juni 1995 door beide partijen is getekend, vermeldt immers, aldus het
Hof, "het aanbrengen van een stalen dakbedekkingssysteem t.b.v. de
dakrenovatie van loods II overeenkomstig de technische
omschrijving van 6 april 1995 van het Architecten- en Ingenieursburo
. Onder de volgende voorwaarden: a. d. volgens de brief van
de aannemer met het kenmerk: offertenr.: 95.088, d.d. 3 mei 1995
[...}."
In rov. 5 van zijn tussenarrest heeft het Hof geoordeeld dat in het
onderhavige geval niet de in art. 6:225 BW bedoelde situatie aan de
orde is, waarin aanbod en aanvaarding van elkaar afwijken, zulks al
dan niet als gevolg van verwijzing naar (verschillende) algemene
voorwaarden. Het Hof vervolgt:
"Nu daarentegen, als boven overwogen, sprake is van met elkaar
tegenstrijdige bepalingen in de overeenkomst waartoe beide partijen
zich hebben verbonden, zal het hof de vraag welk van beide regelingen
uit de overeenkomst voorgaat, daarom aan de hand van de
Haviltex-maatstaf uitleggen. Voor de uitleg van de bepalingen van een
contract komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven
omstandigheden over en weer aan deze bepalingen mochten toekennen en
op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten
verwachten."
3.4 De onderdelen 1 tot en met 5 van het middel bevatten een
inleiding. Onderdeel 6 bevat een algemene klacht, die in de onderdelen
7 tot en met 9 verder is uitgewerkt en aangevuld. De rechts- en
motiveringsklachten zijn gericht tegen rov. 5 van het tussenarrest.
3.5 De motiveringsklacht van onderdeel 7 verwijt het Hof verzuimd te
hebben de Technische Omschrijving in het algemeen en art. 7 van de
Technische Omschrijving in het bijzonder te kwalificeren, terwijl die
kwalificatie essentieel is voor de vraag of in dezen art. 6:225 BW aan
de orde zou kunnen zijn. Daardoor heeft het Hof geen inzicht gegeven
in de gedachtegang, die heeft geleid tot het oordeel in zijn rov. 5
dat in het onderhavige geval niet de in art. 6:225 BW bedoelde
situatie aan de orde is, waarin aanbod en aanvaarding van elkaar
afwijken, zulks al dan niet als gevolg van verwijzing naar
(verschillende) algemene voorwaarden.
Uit rov. 5, gelezen in samenhang met rov. 3, waartegen geen klacht is
gericht, blijkt dat het Hof met zijn oordeel dat niet de in art. 6:225
BW bedoelde situatie, waarin aanbod en aanvaarding van elkaar
afwijken, aan de orde is, doelt op het feit dat partijen op 30 juni
1995 een overeenkomst van aanneming hebben gesloten door ondertekening
van het toen door beide partijen aanvaarde contract, waarin bijlagen
worden vermeld dan wel naar bijlagen wordt verwezen en waarin elkaar
op het punt van de aansprakelijkheid tegensprekende clausules
voorkwamen. Deze clausules maakten, aldus het in cassatie niet
bestreden oordeel van het Hof, deel uit van de overeenkomst. De klacht
berust derhalve op een verkeerde lezing en kan niet tot cassatie
leiden.
3.6 De rechtsklacht van onderdeel 8 strekt ten betoge dat, mocht het
Hof hebben gemeend dat de Technische Omschrijving in het algemeen dan
wel art. 7 van de Technische Omschrijving in het bijzonder, niet
kwalificeert als algemene voorwaarden in de zin van art. 6:231, onder
a, BW, dan het daarop volgende oordeel dat aan de hand van de
Haviltex-maatstaf de overeenkomst moet worden uitgelegd, ten einde te
bepalen welke van beide regelingen uit de overeenkomst voorgaat, van
een onjuiste rechtsopvatting blijk geeft. Het Hof heeft dan miskend de
ongeschreven rechtsregel, die het Hof zonodig ambtshalve had moeten
bijbrengen, dat een specifieke bepaling in een overeenkomst prevaleert
boven een bepaling in algemene voorwaarden.
Het Hof is echter met zijn oordeel dat met betrekking tot de uitleg
van de onderhavige overeenkomst de Haviltex-maatstaf geldt, uitgegaan
van een juiste rechtsopvatting. De regel, waarop de klacht doelt, te
weten dat een specifieke bepaling in een overeenkomst gaat boven een
bepaling in algemene voorwaarden, is geen (ongeschreven) rechtsregel,
doch kan hooguit gelden als een gezichtspunt, dat bij de uitleg van de
overeenkomst met behulp van het Haviltex-criterium zonder schending
van het recht in aanmerking kan worden genomen. De klacht faalt
derhalve.
3.7 De subsidiaire motiveringsklacht van onderdeel 8 houdt in dat het
Hof ten onrechte zonder nadere motivering is afgeweken van de in de
rechtsklacht van dit onderdeel vermelde (ongeschreven) rechtsregel
(zie hiervoor in 3.6). Deze klacht faalt alleen al omdat een
dergelijke rechtsregel niet bestaat.
3.8 Onderdeel 9 bouwt voort op onderdeel 7 en moet het lot daarvan
delen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt in de kosten van het geding in cassatie, tot op
deze uitspraak aan de zijde van c.s. begroot op EUR
2.163,07 aan verschotten en EUR 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren P.C. Kop en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 13 juni 2003.