Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

./. Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van het lid De Ruiter (SP) over de uitvoering van het convenant gesubsidieerde arbeid en de vragen van het lid Bussemaker (PvdA) over een vacaturestop en ID-banen.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(M. Rutte)

2020313190

Vraag 1.
Kent u het rapport >?1

Antwoord 1.
Ja.

Vraag 2.
Bent u van mening dat één van de conclusies uit het rapport, namelijk dat 74 % van de 86 onderzochte (grootste) gemeenten een vacaturestop hanteert, in overeenstemming is met de in het tussen kabinet, sociale partners en gemeenten eind 2002 gesloten convenant gesubsidieerde arbeid gemaakte afspraken? Zo neen, kunt u een verklaring geven voor deze ontwikkeling?

Antwoord 2.
Het hanteren van een vacaturestop, waarmee door uitstroom vrijvallende ID-banen niet worden opgevuld, is een instrument voor gemeenten om een afname in het aantal ID-banen te realiseren. Deze afname is nodig in verband met de bezuiniging op het ID-budget.

Op 4 september 2002 (Intercom/2002/64627) heb ik gemeenten gewezen op deze bezuiniging voor 2003 en heb ik gemeenten geadviseerd met onmiddellijke ingang een vacaturestop te hanteren. Door het hanteren van een vacaturestop kunnen gemeenten gedwongen ontslag voorkomen.
Met de afspraken uit het convenant gesubsidieerde arbeid zijn extra middelen beschikbaar gesteld om gemeenten te ondersteunen bij het in 2003 realiseren van uitstroom uit ID-banen in de vorm van de Tijdelijke stimuleringsregeling regulier maken 10.000 ID-banen. Met de convenantpartijen is vastgesteld dat, indien gemeenten met behulp van de Tijdelijke stimuleringsregeling voldoende ID-banen omzetten in reguliere banen, het advies voor het hanteren van een generieke vacaturestop kan worden genuanceerd. In mijn brief van 20 december 2002 (Intercom/2002/97994) heb ik gemeenten hierop gewezen. De manier waarop gemeenten in hun eigen beleid het instrument van de (tijdelijke) vacaturestop hanteren ­ naast het maken van afspraken met werkgevers over het regulier maken van ID- banen met behulp van de Tijdelijke stimuleringsregeling ­ is de beleidsverantwoordelijkheid van gemeenten zelf. Zo kunnen gemeenten met sectoren of individuele werkgevers afspreken dat wanneer door een individuele werkgever of binnen een bepaalde sector voldoende uitstroom is gerealiseerd, de vacaturestop voor de betreffende werkgever of sector wordt losgelaten. Deze werkwijze van gemeenten is niet strijdig met de afspraken uit het convenant gesubsidieerde arbeid, die erop gericht zijn gemeenten een extra instrument in handen te geven om uitstroom uit gesubsidieerde arbeid te realiseren, zodat gemeenten niet afhankelijk zijn van het (alleen) toepassen van een vacaturestop.


1 Melkertbanen in Gevaar, onderzoek naar gesubsidieerde arbeid, FNV, juni jl.



---
Vraag 3.
Wat vindt u van de bevinding dat het omzetten van 10 000 ID-banen in reguliere banen in 2003 bij lange na niet zal lukken, tenzij een extra inspanning hiervoor zal worden geleverd?

Antwoord 3.
In mijn brief van 24 april jl. (28600 XV, nr. 108) waarmee ik uw Kamer informeerde over de voortgang ten aanzien van het regulier maken van ID-banen, gaf ik aan dat op dat moment 296 aanvragen waren ingediend. Ik achtte dat, mede gezien de nog korte tijd waarin de regeling toen van kracht was, een goede start. Sindsdien is het aantal aanvragen bijna verviervoudigd, waarmee het totaal aantal aanvragen tot nu toe circa 1.000 bedraagt (stand 15 juni). Ik ben positief over dit verloop.

Desalniettemin ben ik van mening dat de convenantpartijen er in de komende maanden alles aan zullen moeten blijven doen om de gezamenlijk geformuleerde doelstelling te behalen. Eén van de maatregelen die hiertoe is genomen is de verruiming van de stimuleringsregeling per 1 juli a.s.. Met ingang van die datum is een aantal voorwaarden voor gebruik van de stimuleringsregeling vervallen, omdat de eerste praktijkervaringen met de regeling uitwezen dat deze voorwaarden belemmerend kunnen werken op het gebruik van de regeling. Het gaat om de volgende aanpassingen:

Werkgevers die een ID-werknemer plaatsen op een functie met een andere functie-inhoud dan de oorspronkelijke ID-baan en/of een ID-werknemer plaatsen op een bestaande vacature binnen de organisatie komen nu ook in aanmerking voor de stimuleringssubsidie. De regeling wordt daardoor voor werkgevers aantrekkelijker.

Daarnaast komen ook formele werkgevers, die de werknemer voornamelijk arbeid laten verrichten bij één of meerdere andere werkgevers, in aanmerking voor de stimuleringssubsidie. Daardoor komen onder meer de gemeenten die ID-werknemers in dienst hebben en deze laten werken bij een stichting in aanmerking voor subsidie wanneer ze de ID-werknemers een reguliere dienstbetrekking aanbieden en de werknemers overigens nog steeds voor de stichting laten werken.

Ook de eis dat de reguliere dienstbetrekking dezelfde arbeidsduur moet omvatten als de ID- dienstbetrekking is met de aanpassing van de stimuleringsregeling versoepeld. Omdat het zich in de praktijk soms voordoet dat de ID-werknemer bij het omzetten van zijn functie in een reguliere functie automatisch in een andere (hogere) loonschaal terechtkomt brengt het omzetten van de ID-baan voor de werkgever extra kosten met zich mee. Dit vormt soms een belemmering om de stimuleringssubsidie aan te vragen en de ID-dienstbetrekking om te zetten in een reguliere dienstbetrekking. Om die reden is bepaald dat het aantal arbeidsuren bij het omzetten van de ID-baan in een reguliere baan mag verminderen, echter alleen voorzover dit niet tot gevolg heeft dat de werknemer er in zijn loon op achteruit gaat.

Ten slotte mogen met de verruiming van de regeling gemeenten nu bij het regulier maken van een ID-baan eenmalig een aanvullende subsidie verstrekken aan de werkgever die gebruik maakt van de stimuleringsregeling. Deze verruiming komt voort uit de behoefte van een aantal gemeenten om in de onderhandelingen met werkgevers omtrent gesubsidieerde arbeidsplaatsen wat meer ruimte te hebben in de vorm van de mogelijkheid tot het eenmalig verlenen van een subsidie ten behoeve van bijvoorbeeld een kort scholingstraject, in aanvulling op de op grond van de stimuleringsregeling verstrekte subsidie.


---
Deze op signalen uit de praktijk gebaseerde aanpassingen in de regeling zijn erop gericht het gebruik van de regeling te doen toenemen. Ook in de komende maanden zal door alle convenantpartijen ingezet blijven worden op voorlichting in de vorm van bijeenkomsten, brochures e.d. om het gebruik van de regeling verder te stimuleren.

Vraag 4.
Deelt u de mening dat de huidige conjuncturele ontwikkelingen een extra reïntegratie- inspanning van gemeenten rechtvaardigen, en dat de bevindingen in het rapport dus niet zonder gevolg mogen blijven?

Antwoord 4.
In het rapport wordt geconstateerd dat de meeste geënquêteerde gemeenten aangeven dat men concreet bezig met de ontwikkeling van een nieuw gemeentelijk beleid ten aanzien van gesubsidieerde arbeid. Uit het rapport blijkt dat circa drie kwart van de geënquêteerde gemeenten, mede gezien de conjuncturele ontwikkelingen, daarbij veel waarde hechten aan de inzet van gesubsidieerde arbeid. Uit de reactie van de gemeenten blijkt enerzijds dat zij van mening zijn dat gesubsidieerde arbeid in de toekomst vooral als tijdelijk werk gericht op uitstroom naar reguliere arbeid moet worden ingezet. Hieruit blijkt dat gemeenten zich ten aanzien van gesubsidieerde arbeid in toenemende mate richten op de reïntegratiedoelstelling. Ik zie dat als een wenselijk gevolg van het in gang gezette kabinetsbeleid.
Een aantal gemeenten benadrukt dat gesubsidieerde arbeid voor een deel ook ingezet moet kunnen blijven worden voor de `blijvers'. De beleidsvoornemens van het kabinet, waarin gemeenten meer vrijheid krijgen bij de inzet van de gemeentelijke reïntegratiemiddelen maken het voor gemeenten mogelijk om voorzover noodzakelijk een deel van de gesubsidieerde arbeid op deze manier in te zetten.

Vraag 5.
Kunt u de Kamer informeren welke stappen u voornemens bent te zetten om te bereiken dat de doelstellingen van het eind 2002 gesloten convenant gesubsidieerde arbeid alsnog zullen worden bereikt?

Antwoord 5.
Zie mijn antwoord op vraag 3.

2020313220

Vraag 1.
Herinnert u zich dat in het najaarsconvenant over gesubsidieerde arbeid is afgesproken dat, tegelijkertijd met het uitvoeren van het regulariseren van 10 000 banen, gemeenten erop gewezen zouden worden dat de vacaturestop kan worden opgeheven?

Antwoord 1.
In het kader van het convenant gesubsidieerde arbeid 2003 is afgesproken dat het advies aan gemeenten om een generieke vacaturestop toe te passen als middel om voldoende uitstroom te realiseren kon worden genuanceerd. Gemeenten zijn hierop met mijn brief van 20 december 2002 (Intercom/2002/97994) gewezen. Het inzetten van een al of niet tijdelijke of selectieve vacaturestop zolang nog onvoldoende uitstroom is gerealiseerd is de beleidsverantwoordelijkheid van individuele gemeenten.

Vraag 2.
Kunt u een lijst geven van de gemeenten die u bekend zijn, die nog steeds een vacaturestop hanteren?

Antwoord 2.
Alle gemeenten moeten in 2003 uitstroom uit de ID-banen realiseren en voeren hierbij hun eigen beleid. Ik heb geen inzicht in de wijze waarop en de mate waarin elke individuele gemeente hierbij het hanteren van een (tijdelijke) vacaturestop betrekt.

Vraag 3.
Bent u het ermee eens dat het hierdoor voor nieuwe werklozen moeilijk zal worden om via een gesubsidieerde arbeid te participeren?

Antwoord 3.
Het hanteren van een (tijdelijke) vacaturestop leidt ertoe dat gemeenten de uitstroomtaakstelling sneller realiseren. Daarmee ontstaat weer ruimte voor instroom van nieuwe werklozen, in de mate waarin gemeenten dat in het kader van hun reïntegratiebeleid wenselijk achten.