VSNU



VSNU-persbericht
Datum: 26 juni 2003

Commissie beoordeelt filosofieonderwijs

Kleinschaligheid wijsbegeerte noopt tot samenwerking

Filosofieonderwijs in Nederland is van goede kwaliteit, maar zou meer aandacht kunnen besteden aan niet-Westerse wijsgerige tradities en aan het multiculturalisme. Bovendien is door de kleinschaligheid samenwerking tussen opleidingen noodzakelijk. Tot die conclusies komt een Vlaams-Nederlandse commissie onder leiding van prof. dr. A. Vandevelde (KU Leuven) die de kwaliteit van het onderwijs onderzocht. Het rapport wordt op 25 juni aangeboden aan mr. Ed dHondt, voorzitter van de VSNU.

De commissie is over het algemeen tevreden over de kwaliteit van de gevisiteerde opleidingen, maar doet ook een aantal suggesties voor verbeteringen. Zo zou er meer plaats kunnen worden ingeruimd voor niet-Westerse wijsgerige tradities en voor de problemen van het multiculturalisme. Studenten hebben hier interesse voor en er is een maatschappelijke vraag naar de inbreng van filosofen in debatten over de universaliteit of relativiteit van waarden.

Tevens pleit de commissie voor meer kennis van een derde taal naast het Nederlands en het Engels om vanuit Nederland een brug te vormen tussen de continentale en de analytische filosofie. De commissie vindt ook dat een behoorlijke filosofische opleiding op universitair niveau contact veronderstelt met iin of enkele vakwetenschappelijke disciplines, zoals bij veel opleidingen het geval is.

In vergelijking tot Belgik zijn instroom, rendementen en gemiddelde studieduur de zwakke punten van het Nederlandse filosofieonderwijs. De commissie beveelt onder meer aan om de deadlines voor het indienen van werkstukken en tentamenopdrachten te verstrakken.

Een ander heikel punt is de kleinschaligheid van de meeste opleidingen. Behalve aan de UvA studeren nergens meer dan 20 filosofen per jaar af. Veel mensen studeren filosofie zonder de bedoeling een diploma te halen. Hierdoor is het intellectuele leven aan deze micro-opleidingen soms te weinig uitdagend voor doctoraalstudenten. De commissie beveelt dan ook aan om bij het opzetten van onderzoeksmasters en promotieopleidingen interuniversitaire afspraken te maken over specialisatie en werkverdeling.