Kamervragen Mastwijk, Rambocus. 26 juni 2003
Hierbij zend ik u, mede namens de minister Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en de
staatssecretaris Volksgezondheid, Welzijn en Sport de beantwoording van de Kamervragen
van de leden Mastwijk en Rambocus (beiden CDA) over de mogelijke gezondheidsrisico's
bij gewasbescherming.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(M. Rutte)
---
2020311370
Vragen van de leden Mastwijk, Rambocus (beide CDA) aan de Ministers Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
en Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de
mogelijke gezondheidsrisico's bij gewasbescherming (ingezonden op 9 mei 2003).
Vraag 1.
Bent u op de hoogte van de briefwisseling tussen LTO Nederland en het College voor de Toelating van
Bestrijdingsmiddelen (CTB) waarin het onderwerp `Controleproject Arbeidsinspectie' wordt behandeld?
Antwoord 1.
Ja. De inhoud van beide brieven is volledig betrokken bij de beantwoording van de eerdere vragen van de
beide leden van de Tweede Kamer over dit onderwerp.
Vraag 2.
Hoe oordeelt u over de conclusie in de brief van het CTB dat uit het werken met de RI-methode
(RI=RisicoIndex) geen absolute conclusies kunnen worden getrokken en dat de resultaten van het werken met
die methode qua waarde snel worden overschat?
Antwoord 2.
De risico-index is niet ontwikkeld ten behoeve van handhavingsdoeleinden, maar als hulpmiddel bij de
beoordeling ten behoeve van toelating van bestrijdingsmiddelen door het CTB. De risico-index kan gebruikt
worden als een kwantitatief onderbouwde schatting van de blootstelling aan bestrijdingsmiddelen. Een
schatting geeft per definitie niet het werkelijke risico weer. In dat opzicht kunnen geen absolute conclusies
worden getrokken. Het feitelijke risico kan alleen worden vastgesteld door het uitvoeren van een
blootstellingsbeoordeling door middel van metingen. Elke tuinder moet het risico ten aanzien van de door hem
toegepaste bestrijdingsmiddelen zelf bepalen. Hij kan toegespitst op zijn eigen bedrijfssituatie de RI-methode
gebruiken. Deze methode is, binnen de door de Arbeidsinspectie vastgestelde systematiek, geschikt om de
verplichtingen krachtens de Arbeidsomstandighedenwetgeving na te leven.
Vraag 3.
Deelt u de mening dat aangaande gezondheidsrisico's bij gewasbescherming voor telers én personeel
volstrekte duidelijkheid moet bestaan? Bent u in verband daarmee bereid om, na afstemming tussen CTB en
Arbeidsinspectie, op zo kort mogelijke termijn te bewerkstelligen dat de beoordeling van mogelijke risico's
van blootstelling aan middelen of residuen daarvan, expliciet en exclusief bij het CTB ter beoordeling komt te
liggen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 3.
Gewaswerkers dienen beschermd te worden tegen mogelijke gezondheidsrisico's die het toepassen van
bestrijdingsmiddelen met zich mee brengt. Zoals in mijn vorige beantwoording uiteengezet werken de
toepassing van de regels krachtens de Bestrijdingsmiddelenwet en de Arbeidsomstandighedenwet hierbij
samen; gaarne verwijs ik voor een meer gedetailleerde uiteenzetting van deze samenwerking naar mijn eerdere
antwoorden.
Gaandeweg het bereiken van een volledige Europese harmonisatie op het vlak van het toelaten van
bestrijdingsmiddelen, zal de rol van het CTB hierin toenemen. In relatie tot de rol die het CTB op dit moment
zou kunnen spelen wil ik benadrukken dat het CTB recent juist een beleid heeft ingezet gericht op een
herprioritering van de beoordelingswerkzaamheden, welke er op neer komt dat besluitvorming omtrent een
zeer groot aantal middelen (zowel gewasbeschermingsmiddelen als biociden) gelijk wordt getrokken met de
Europese besluitvorming rond de betrokken werkzame stoffen. Dit betekent dat slechts voor een relatief gering
aantal werkzame stoffen het eerdere nationale beleid wordt voortgezet vanwege de ingeschatte daaraan
verbonden risico's voor mens of milieu. Voor alle overige middelen vindt gelijkschakeling met Europa plaats.
Deze herprioritering van beoordelingswerkzaamheden heeft sinds 4 december 2002 een wettelijke basis
gekregen met de inwerkingtreding van artikel 25d van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962. Het enkele feit dat
het CTB op dit moment de beoordeling van het merendeel van de middelen heeft uitgesteld in lijn met het EU
schema, betekent automatisch dat voor het afdekken van eventuele risico's die werkenden bij
gewaswerkzaamheden lopen, het accent bij de Arbeidsomstandighedenwet ligt. Voor de goede orde wil ik u er
in dit kader nog op wijzen dat het vooruitlopen op het EU beoordelingsschema er de afgelopen jaren toe geleid
heeft dat talloze bestrijdingsmiddelen hun toelating verloren hebben vanwege het feit dat de fabrikanten niet in
staat of bereid waren om uitsluitend ten behoeve van de Nederlandse markt benodigde gegevens vervroegd aan
---
het CTB te leveren. Juist deze consequenties hebben geleid tot de hiervoor genoemde herprioritering van
beoordelingswerkzaamheden.
Vraag 4.
Hoe oordeelt u over de uitspraak in de brief van het CTB dat er in het kader van de RI-methode geen
onderscheid in risico valt te maken tussen de groep werkenden van 13, 14 en 15 jaar enerzijds en de groep van
16 jaar en ouder anderzijds, dit mede gezien van het feit dat jeugdigen uit de eerste categorie 14 dagen na de
behandeling van een gewas met een bepaald middel niet in dit gewas werkzaam mogen zijn, terwijl ze door het
gewas voortgebrachte vruchten na enkele dagen wél mogen eten?
Vraag 5.
Bent u bereid na te gaan of u, vanwege de uitspraak van het CTB als bedoeld in vraag vier, terug kunt komen
op uw antwoord op onze eerdere vragen waarin u zegt niet bereid te zijn jongeren van 13, 14 en 15 jaar binnen
de genoemde termijn van 14 dagen voor werkzaamheden in het gewas toe te laten?
Antwoorden 4 en 5.
Het eten van landbouwkundige producten na behandeling met bestrijdingsmiddelen, en het werken in met
bestrijdingsmiddelen behandeld gewas, kan in beide gevallen blootstelling aan bestrijdingsmiddelen opleveren.
Het is echter een misverstand om te concluderen, zoals de vragenstellers lijken te willen doen, dat het plukken
in dit opzicht geen gevaar kan als het eten dat ook niet is. Daarvoor zijn de verschillen te groot. Zo is een
bekend voorbeeld dat voor een bepaalde situatie het eten van één appel qua blootstelling aan een
bestrijdingsmiddel, overeenkomt met tien minuten werk. Een ander voorbeeld betreft aardbeien waarvan de
oogst onmogelijk is zonder beschermende handschoenen terwijl de vrucht wel gegeten kan worden. Beide
voorbeelden zijn uitgebreid in de internationale literatuur beschreven en wetenschappelijk verantwoord.
Op grond van EU-richtlijn 94/33 is het voor kinderen verboden om arbeid te verrichten, tenzij er sprake is van
arbeid die niet schadelijk is voor onder meer de veiligheid en gezondheid en ontwikkeling van kinderen. Deze
richtlijn is dienovereenkomstig geïmplementeerd in de Arbeidstijdenwet. Derhalve zijn kinderen uitgesloten
van werken in en met gevaarlijke situaties en stoffen, waaronder bestrijdingsmiddelen. Zoals eerder
uiteengezet wijkt de beleidslijn voor bestrijdingsmiddelen niet af van die van andere gevaarlijke stoffen. De
RI-methode is dan ook niet de onderbouwing voor de gekozen beleidslijn voor kinderen. Kinderen zijn
kwetsbaarder voor de effecten van gevaarlijke stoffen dan volwassenen en zijn zich in het algemeen in
onvoldoende mate bewust van de gevaren van gevaarlijke stoffen, waaronder bestrijdingsmiddelen, en de
risico's verbonden aan blootstelling aan deze stoffen. Ik zie dan ook geen reden mijn standpunt zoals verwoord
in eerdere beantwoording te heroverwegen.
Vraag 6.
Bent u, tenslotte en resumerend, bereid om met de betrokken partijen om tafel te gaan, de knelpunten te
analyseren, voor iedereen duidelijke en werkbare afspraken te maken en de Kamer over de voortgang vóór het
zomerreces van 2003 te informeren?
Antwoord 6.
Gesprekken met betrokkenen worden vanaf het begin van het inspectieproject van de AI gevoerd. Ik stel voor
in het bredere kader van het op 10 maart jl. tot stand gekomen `afsprakenkader duurzame gewasbescherming',
waarover het kabinet uw Kamer op 4 april jl. heeft geïnformeerd (Kamerstuk 2002-2003, 27 858, nr. 39) u
hierover te informeren. Dit afsprakenkader biedt namelijk bij uitstek de structuur en de waarborgen om met
betrokken partijen tot duidelijke en werkbare afspraken te komen.
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid