European Commission

IP/03/964

Brussel, 9 juli 2003

Vrij kapitaalverkeer: Commissie vraagt Spanje en Italië hun wet op investeringen in energiebedrijven te wijzigen

De Europese Commissie heeft besloten een formeel verzoek te richten tot Spanje en Italië om hun wetgeving die het stemrecht bij investeringen door staatsbedrijven in de energiesector aan banden legt, te conformeren aan het Gemeenschapsrecht. De Commissie vreest dat sommige bepalingen van zowel de Spaanse als de Italiaanse wet in kwestie een ongerechtvaardigde beperking van het vrije verkeer van kapitaal vormen en derhalve strijdig zijn met de regels van het EU-Verdrag (artikel 56). De verzoeken van de Commissie nemen de vorm aan van met redenen omklede adviezen, de tweede fase van de inbreukprocedure van artikel 226 van het EG-Verdrag. Indien de autoriteiten van de betrokken lidstaten binnen een termijn van twee maanden na ontvangst van het met redenen omklede advies geen bevredigende stappen ondernemen om het advies op te volgen, kan de Commissie de zaken aanhangig maken bij het Hof van Justitie.

Spanje

De Spaanse wet 55/1999 van 29 december 1999 bevat bepalingen die voorschrijven dat voor de uitoefening van stemrechten door openbare entiteiten of onder de zeggenschap van openbare entiteiten staande ondernemingen die rechtstreeks of middellijk zeggenschap verwerven over of in het bezit komen van ten minste 3% van het aandelenkapitaal of de stemrechten van Spaanse energiebedrijven, de voorafgaande goedkeuring van de Spaanse ministerraad is vereist. Voorts wordt van de autoriteiten verlangd dat zij het wederkerigheidsbeginsel eerbiedigen.

Italië

Wat Italië betreft, is de wet in kwestie wetsdecreet nr. 192 van 25 mei 2001, dat is omgezet in wet nr. 301 van 20 juli 2001 betreffende maatregelen in de elektriciteits- en gassector. Deze wet bepaalt dat bij rechtstreekse of middellijke verwerving door staatsbedrijven van meer dan 2% van het kapitaal van ondernemingen die in de Italiaanse elektriciteits- en gassector actief zijn, de aan de aandelen verbonden stemrechten die deze limiet overschrijden, automatisch opgeschort zijn totdat op EU-niveau een volledig concurrerende elektriciteits- en gasmarkt tot stand wordt gebracht. Ook in dit geval wordt in de wet naar het wederkerigheidsbeginsel verwezen.

Standpunt van de Commissie

De Commissie is van oordeel dat de bepalingen van bovengenoemde Spaanse en Italiaanse wetten onverenigbaar zijn met het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. Krachtens het Gemeenschapsrecht moeten beperkingen van het vrije verkeer van kapitaal, zoals goedkeuringsprocedures voor investeringen in geprivatiseerde ondernemingen:

* zonder discriminatie worden toegepast;

* gerechtvaardigd zijn om dwingende redenen van algemeen belang;
* geschikt zijn om het nagestreefde doel te verwezenlijken; en
* niet verder gaan dan nodig is voor het bereiken van dat doel.

Dit standpunt is juni 2001 door de Commissie bevestigd (zie IP/01/872) en bekrachtigd door het Europees Hof van Justitie in zijn arresten van 4 juni 2002 in de zaken C-367/98 Commissie/Portugal, C-483/99 Commissie/Frankrijk en C-503/99 Commissie/België, alsook in zijn arrest van 13 mei 2003 in zaak C-463/00 Commissie/Spanje en C-98/01 Commissie/Verenigd Koninkrijk.

Volgens de Commissie zijn de bepalingen van zowel de Spaanse als de Italiaanse wet in strijd met de regels van het EU-Verdrag betreffende het vrije kapitaalverkeer.

In het geval van Spanje merkt de Commissie op dat hoewel de bescherming van de energievoorziening een legitieme doelstelling van algemeen belang is (het Verdrag staat uitzonderingen toe om redenen van openbare orde, openbare veiligheid, volksgezondheid en defensie), in de bepalingen van de Spaanse wetgeving specifieke en precieze criteria voor de verlening van de goedkeuring lijken te ontbreken, waardoor de nationale autoriteiten over ruime discretionaire bevoegdheden beschikken wat hun invloed op het kapitaalbezit van bepaalde ondernemingen betreft. Doordat dergelijke precieze criteria ontbreken, beschikken potentiële investeerders ogenschijnlijk over geen enkele aanwijzing omtrent de specifieke omstandigheden waaronder een voorafgaande goedkeuring kan worden verleend of geweigerd.

In het geval van Italië merkt de Commissie op dat het streven om het liberaliserings- en privatiseringsproces te beschermen, geen dwingende reden van algemeen belang lijkt te zijn. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie mogen economische redenen nooit worden aangevoerd ter rechtvaardiging van bij het Verdrag verboden belemmeringen en heeft de Verdragsbepaling waarbij het de lidstaten wordt toegestaan eigen regels inzake het eigendomsrecht vast te stellen (artikel 295), niet tot gevolg dat de nationale regelingen van het eigendomsrecht buiten de werkingssfeer van de fundamentele Verdragsregels vallen.

In verband met het wederkerigheidsbeginsel, waarnaar zowel in de Spaanse als in de Italiaanse wet wordt verwezen, herinnert de Commissie eraan dat de bij het EG-Verdrag verleende rechten een onvoorwaardelijk karakter hebben. Sommige communautaire richtlijnen tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor de interne markt in de energiesector leggen weliswaar wederkerigheidseisen op, maar deze hebben uitsluitend betrekking op de verstrekking van de specifieke betrokken dienst en niet op de eigendom van ondernemingen of op de uitoefening van de daaruit voortvloeiende rechten.

Concluderend stelt de Commissie dat het feit dat de EU-markt voor elektriciteit en gas nog niet volledig is geliberaliseerd, de lidstaten niet mag aanzetten tot het nemen van unilaterale maatregelen die erop gericht zijn de nationale belangen te verdedigen door fundamentele Verdragsvrijheden aan banden te leggen. Zij is bijgevolg van oordeel dat de bijzondere bevoegdheden die bij de Spaanse en de Italiaanse wet worden verleend, een onrechtmatige beperking kunnen vormen van het in artikel 56 van het Verdrag vastgelegde vrije verkeer van kapitaal.

Zowel de regering van Spanje als die van Italië wordt verzocht binnen een termijn van twee maanden na ontvangst van het met redenen omklede advies de nodige maatregelen te nemen om het advies op te volgen. Indien de betrokken regeringen nalaten binnen deze termijn de nodige maatregelen te nemen, kan de Commissie de bovenbeschreven zaken aanhangig maken bij het Hof van Justitie.